Uw zoekacties: Stad en ambacht Heenvliet

033 Stad en ambacht Heenvliet ( Streekarchief Voorne-Putten )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Aanwijzingen voor de gebruiker
Archiefvorming
Inhoud en structuur van het archief
Bijlagen
Regesten
375. Clercxboek (1539-1551)
376. Clercxboek (1562-1563)
377. Clercxboek (1563-1575)
378. Clerckboek (1575-1583)
379. Leenmannenvonnisboek, (1583-1595)
380. Leenmannenvonnisboek, (1595-1635)
Frans Cornelisz Jonge Frans, won. in Heenvliet, belooft 25 pond gr. vl. van ‘breucken’ te betalen voor Kerstmis a.s.

De baljuw contra Aert Gillisz en Adriaen Pietersz, omdat zij 21 juli j.l. onwillig zijn geweest om ‘zeeckere gequalificeerde persoonen van Geervliet’ met hun schuiten over te zetten naar Maassluis. Gedaagden hebben elk verbeurd een boete van 5 pond gr. vl.

De baljuw contra Adriaen Jansz schepen, Cornelis Jansz, Jacob Jansz Winter, Jan Jacobsz Winter en Joost Cornelisz, omdat zij onwillig zijn geweest de kosterschoof te betalen van Huych Jansz Block als aangesteld koster in strijd met alle oude gebruiken.
Leenmannen zijn er niet van overtuigd, dat de kosters altijd recht op de kosterschoof hebben gehad. Eiser moet met beter bewijs komen.

De baljuw contra Jacob de Grandt van Schiedam en Lenert Cornelisz Cleyburch in Brielle over de ‘iniurie bij hem de Grandt den voors. Cleyburch angeseyt opten zevenden Meye 1593 volgende het Clercxbouck van Heenvliet’.
Gerrit Adriaensz van Meeuwesteyn is door voors. de Grandt gemachtigd.
Leenmannen veroordelen Jacob de Grandt tot een boet van 20 pond zwerten volgens artikel LXXX van de keuren van Heenvliet.

De baljuw contra Anthonis Gerritsz korenkoper in Brielle wegens het feit, dat gedaagde een leen van Heenvliet, liggend aan de Culck en de Loete in Heenvliet, ‘zijne weeskinderen geaffecteert ende verbonden heeft mit meer allodiale landen . . . contrarie alle oude usantien’.
Leenmannen eisen antwoord van gedaagde. Deze gaat in beroep.

Cornelis Gerritsz, won. in Heenvliet, eiser, contra Jan Cornelisz Joncker in Nieuwenhoorn, gedaagde. Omdat gedaagde geen wete gehad heeft, ontslaan leenmannen hem van rechtsvervolging. Eiser behoudt het recht, dat hij bij vonnis van schepenen verkregen heeft.
De baljuw, eiser in cas van exces, contra Cornelis Claesz, gedaagde.
Gedaagde krijgt de eis op schrift en 24 uur om te antwoorden.


De baljuw, eiser in cas van exces, contra Leenert Ariensz, gedaagde.
Eiser eist een boete van 100 g. Gedaagde wil ontslag van de eis en ontslag van kosten.
Leenmannen houden het vonnis aan tot de volgende rechtdag. In die tijd moet de gedaagde de ceel overleveren.

Jacob Jansz Winter, impetrant van gijzeling, contra Joost Cornelisz, gegijzelde.
Impetrant eist volgens de custingbrief betaling van de verlopen custing op de landstede, waarop Jan Stevensz placht te wonen. Jacob Jobsz, pp. voor Joost Cornelisz zijn borg, is bereid over zes weken te betalen, omdat Arien Ariensz Cruyswech twee stukken land wil overnemen, het ene in het Moertje en het andere in de Hoystal, met de vruchter, die er nu op staan.
De baljuw wil, dat Cruyswech in eigen persoon wordt gehoord. Hij compareert niet en zal nogmaals worden opgeroepen.

De baljuw, eiser in cas van exces, contra Thomis Jansz aan de Bernissendijk, verweerder.
Eiser eist, dat verweerder binnen 14 dagen zijn konijnen van de Bernisser zeedijk haalt, of een boete van 100 g. Verweerder vindt de eis niet ontvankelijk.
Leenmannen houden het vonnis aan tot de volgende rechtdag ‘tot meer behulp van leenmannen’.

De baljuw, eiser, contra Aert Cornelisz Buys, verweerder. Leenmannen blijven bij hun uitspraak.

De baljuw, eiser, contra Jan Cornelisz Joncker, gedaagde. Eiser eist geseling van de gedaagde, verbanning uit de heerlijkheid Heenvliet, confiscatie van zijn goederen en een boete van 100 pond. Verweerder verzoekt een maand tijd om te antwoorden.

De baljuw, eiser in cas van exces, contra Mierlo, pp. voor Jan Cornelisz Joncker, gedaagde. Eiser eist als in het voorgaand manrecht. Leenmannen gaan accoord met het om de veertien dagen behandelen van deze zaak, mits gedaagde op staande voet borg stelt, dat hij steeds persoonlijk zal compareren. Bij weigering gaat hij ‘in beslooten hechtenis’. Verweerder gaat in beroep tegen de borgstelling.

De zaak van Aert Pietersz als procuratie hebbend van Mr. Servaes Huybrechtsz van Alem wordt aangehouden.


De baljuw, eiser, contra Thonis Jansz, verweerder. Omdat niet voldoende blijkt, dat de verweerder moedwillig de konijnen op de dijk heeft laten lopen, veroordelen leenmannen hem tot het stoppen van de konijnengang met goede harde aarde en de konijnen te vangen. Als de baljuw kan bewijzen, dat verweerder profijt er van gehad heeft, of als de gaten niet gestopt worden, krijgt verweerder een boete.

Meeuwesteyn, pp. voor Arien Ariensz Cruyswech, Jan Bouwersz (Mergengenoucht?) als eigenaar van 5½ gemet land, protesteert er tegen, dat men hem voor het gerecht heeft gedaagd, terwijl hij van niets wist. De bode verklaart, dat hij Cruyswech opgeroepen heeft op verzoek van Jacob Jobsz, die het weetgeld heeft betaald.

De baljuw protesteert, dat Cornelis Claesz de artikelen, waar hij mondeling op gehoord is, niet binnen de behoorlijke tijd heeft gehaald.
Cornelis Claesz protesteert tegen de rechtelijke kosten ‘alzoo den selven op heenen verdacht is door een rechtel. citatie’.

Leenert Ariensz protesteert insgelijks tegen de baljuw.
De baljuw is met Jan Cornelisz Joncker overeengekomen in het proces, dat voor leenmannen hangt, dat Gijs Cornelisz Leuyendijck, die de beste kennis van het leen (gekomen van Corvinck Zondervaeder) heeft en van de scheidspalen, die gestaan hebben tussen het leen en het vroon van Jan Cornelisz Joncker gelegen in het Oosteinde van de Haye, op het land zal aangeven, waar de bomen of scheidspalen gestaan hebben. Op diezelfde plaats zullen weer twee nieuwe palen geslagen worden. Partijen zullen zich voortaan aan deze grootte van het leen moeten houden.
De aanklacht wegens verduistering hebben partijen voorgelegd aan Heyman van Ketel, stedehouder van de baljuw van Putten, Jacob Aertsz van Oudewater, burgemeester van Heenvliet, Jacob Jansz van Heule, schepen van Brielle, en Dirck Leenertsz, won. te Zwartewaal, die binnen een maand een beslissing moeten nemen. Partijen zullen met hun uitspraak accoord gaan. Jan Cornelisz Joncker heeft beloofd, mocht hij schuldig bevonden worden, weer voor leenmannen te verschijen. Daniel Cornelisz Tael, korenkoper in Brielle, stel zich hiervoor borg.
Op 4-4-1599 is voorgaande voorgelezen aan Thonis Jansz, die er ook mee accoord gaat.
Gijs Cornelis Leuyendijck voelt zich bezwaard om dit alleen te doen en vraagt uitstel van acht dagen, waar men mee accoord gaat.

Losliggend briefje van 6-5-1699.
Leenmannen zijn geweest op het leen van Corvinck Zonder Vaeder, nu Thonis Jansz, om de palen te inspecteren, die Gijs Luyendijck als scheiding tussen het leen en het vroon geslagen heeft. De ene paal staat benedendijks 5 roeden min 8 duim van het hein en de uiterste paal staat bij het scheid van Abbenbroek meer naar het slootje van de waal toe 3 roeden en 3 duim.
Johan Splinter, tegenwoordig secretaris en schoolmeester in Heenvliet, die op verzoek van Sybilla Jacobsz, jongedr, en Henricus Hermanni, predikant te Heenvliet, en zijn huisvrouw verklaart, dat hij op geen enkele manier verloofd is geweest met voors. Sybilla Jacobsz, maar dat hij verloofd of ondertrouwd is geweest en een gebod gehad heeft met Elisabeth Cornelis, dochter van Cornelis Schoone(ns?), rector te Haarlem. Hij verklaart dit, omdat hij bang is zijn ambt van secretaris en schoolmeester te verliezen, omdat de huisvrouw van voors. predikant, tante van Sybilla Jacobs verteld, dat zij verloofd zijn. Hij heeft wel dikwijls met voors. Sybilla gesproken ten huize van haar oom, zoals jongelui dat onder elkaar doen, zonder echter ooit beloofd te hebben haar te trouwen.
Hij is echter bereid om uit Heenvliet te vertrekken en het ambt van secretaris en schoolmeester van Heenvliet te verlaten, als de heer dit belieft.

In een aangehecht briefje van 7-1-1600 verklaren Henricus Hermanni, predikant, zijn huisvr. Margryta Heyndricx en haar nicht Sybilla Jacobs in tegenwoordigheid van de baljuw, Jacob Aertsz Oudewater, schepen, en Jan Jansz Huyquesloet, dat niettegenstaande Johan Splinter, secretaris alhier, onder ede verklaard heeft, dat er tussen hem en Sybilla Jacobsz geen trouwbeloften bestaan, zij van het tegendeel overtuigd zijn en zij een dergelijke lichtvaardigheid niet van hem verwacht hadden. Om redenen hen daartoe moverende willen zij hem echter niet aan zijn beloften houden en zij zullen ook geen bezwaar indienen tegen de proclamatie van zijn huwelijk met Elisabeth Cornelis van Haarlem.
De baljuw, eiser, contra Allert Leendertsz, gedaagde en gevangene, omdat hij Jacob Cornelisz Slim heeft vermoord. Omdat hij ook Tijs Fransz op 4-2-1591 levensgevaarlijk verwond heeft, waardoor een tweede moord verwacht werd en op 14-4-1595 met Ghovert Brunesz den Baers ‘met gewelt de vracht’ en meer misdaden, zoals met Arien Cornelisz Minenbuyck, overleden op 23-3-1597, ten huize van Jan Jansz van Sgravesande en Ariaentien Huygen zijn huisvrouw, waar hij met Minenbuyck de waard en de waardin met een blote opsteker van de bierton gedrongen heeft om zelf daaruit te tappen. ‘En den achtsten aprilles 1599 jegens Jaecob Leenertsz nemende de insgelijx die fracht met gewelt’ en op 17 april j.l. het grote geweld aan de huizen van de baljuw, Ollert Jansz en Jan Hendricxsz Rijck.
Eiser eist veroordeling van gedaagde tot de galeien van de Staten en verbeurdverklaring van zijn goederen.
Meeuwesteyn, pp. voor de verdachte, vraagt vrijspraak met hoogstens een boete.
Leenmannen veroordelen verdachte tot de galeien voor tien jaar en verbeurdverklaring van zijn goederen.

De baljuw, eiser, contra Aeriaen Cornelisz Fabry, gedaagde wegens ‘cryminele aenseggen ende inijurie’ op 12 februari j.l. in Brielle. Gedaagde heeft die dag in Brielle de baljuw en Claes Adriaensz Luyendijck op de openbare weg uitgescholden (vooral de laatste), dat zij ‘valschelijcken over hem hadde gesegelt ende geteykent ofte geschreeven te weten den bryff die den voors. Fabry verleen hadde Aper Fransz brouwer tot Delft’. Hij heeft hen dieven en schelmen genoemd.
Eiser eist veroordeling van gedaagde tot herroeping van zijn woorden en tot het vragen van vergiffenis in gespannen vierschaar op zijn knieën en blootshoofds, 100 pond voor de armen van Heenvliet en betaling van de rechtelijke kosten.
Leenmannen veroordelen hem tot herroeping van zijn woorden, het vragen van vergiffenis, 3 pond voor de armen en betaling van de rechtelijke kosten.

Jan Bouwensz, won. in Brielle, eist volgens zijn huurcedulle van 10-10-1600 betaling door [niet ingevuld, ws. Commer Huygensz] van 71 g. 6 st. 8 p. over het rantsoen door hem bedongen en dat staande de vierschaar of executie van zijn goederen. Gedaagde bekent de schuld en verzoekt vijf maanden uitstel van betaling. Jan Bouwensz blijft bij zijn eis en verzoekt vonnis. Leenmannen veroordelen gedaagde conform de eis met uitstel van executie tot Vastenavond a.s. en betaling van de rechtlijke kosten.
In de marge: Commer Huygensz appelleerde op dit vonnis op 19-1-1602.

Anthonis Gerritsz, korenkoper in Brielle, eist volgens zijn brieven van 25-3-1585 en 19-2-1598 van Joost Cornelisz als borg voor Jacob Jobsz voor de betaling van de landstede, waar eerst Jan Stevensz op gewoond heeft, 2 pond 10 sch. wegens verschenen dagen of executabelstelling van de goederen van Joost Cornelisz.
Joost Cornelisz verzoekt Jacob Jobsz hem kosteloos en schadeloos te houden.
Jacob Jobsz verzoekt van Arien Arensz Jonghe Cruyswech de beterschap uit te keren van 16 lijnen land en van 5 gem. een lijn 80 r. Arien Arensz verzoekt 14 dagen tijd om te antwoorden.
Leenmannen veroordelen tot betaling van de rechtelijke kosten.

Dirck Crijnsz verklaart voldaan te zijn door de baljuw Jacob van der Meer van de ‘gerechticheyt ende helftscheydinghe’, die hem van de baljuw toekomt in het leen door hen samen gekocht van Mr. Willem Pouwelsz, groot 5 gem. min 50 r. De opdracht van Mr. Willem Pouwelsz is 8-1-1592 geregistreerd in het register van Heenvliet. Comparant verklaarde geen rechten meer in dit leen te hebben. Hij zal het leen wel tot zijn dood toe blijven bedienen. De baljuw moet hem daarvoor jaarlijks een koppel kapoenen of 24 st. betalen.
De baljuw jhr. Pieter van Vanevelt, eiser in cas van crimineel, contra Arien Symonsz ‘t oude Manshooft, gevangene en gedaagde.
De baljuw beschuldigt de gedaagde er van
in 1622 op de Heenvlietse meimarkt een beest gestolen te hebben, dat door Jacob Jansz uit Hekelingen was gekocht van Leunis Willemsz uit Heenvliet,
ingebroken te hebben bij de ontvanger Coolwijck,
een mud tarwe gestolen te hebben van Cornelis Aertsz Buys, alles volgens de confessie van gevangene ‘buyten pijne ende bande van ijsere geleden’.
Eiser eist geseling van de gevangene, verbanning uit de heerlijkheid Heenvliet voor 100 jaar en betaling van de rechtelijke kosten. De gevangene verzoekt aan de heer van Heenvliet gratie.
Leenmannen veroordelen gevangene tot het op zijn knieën in gespannen vierschaar bidden om vergeving, verbanning uit de heerlijkheid Heenvliet voor 50 jaar en vertrek daaruit voor zonsondergang.

De baljuw jhr. Pieter van Vanevelt, opperdijkgraaf van Heenvliet, eiser, contra Willem Willemsz Mot, geboren van Leiden, en Adolff Rogiersz ‘door de wandelingh genaempt de Vlamingh’, gevangenen.
Zij worden er van beschuldigd op 13 juli j.l., toen zij logeerden ten huize van Cornelia van der Meer, in een kamer aldaar uit een niet afgesloten doos zilverwerk gestolen te hebben en enig lijnwaad, wat zij ‘inde privaet’geworpen hebben. Zij hebben bekend ‘buyten pijn ende banden van isere’.
Eiser eist geseling van de gevangenen en betaling van de rechtelijke kosten. De gevangenen verzoeken aan de heer van Heenvliet gratie.
Leenmannen veroordelen gevangenen tot het op hun knieën in gespannen vierschaar bidden om vergeving en betaling van 100 car. g. en de rechtelijke kosten.

De baljuw, eiser, contra Trijntgen Heyndricx, huisvr. van Cornelis Cornelisz Jongeneel, kapitein van Heenvliet, gedaagde.
Gedaagde wordt door Mouris Willemsz er van beschuldigd, dat zij gezegd zou hebben, dat hij geld ‘tot haer kasse’ gestolen zou hebben, wat deze ontkent.
Pouwels Meeuwesteyn, pp. voor Trijntgen Henricx, protesteert tegen de leugens en verzoekt eerherstel.

De baljuw, eiser, contra Mouris Willemsz, won. in Heenvliet, gedaagde. Gedaagde blijft bij zijn verklaring. Eiser wil getuigen horen. Gedaagde heeft al getuigen doen horen in Abbenbroek, ‘maer dat in ‘t minste de huysvr. van Cap. Jongeneel niet verstaen can worden daer door (geinqurieert?) te sijn om redenen breeder bij monde te verhaelen’. Leenmannen veroordelen partijen elkaar staande de vierschaar te ‘ontschuldigen’, te weten, dat Trijntje Hendricx zal verklaren niet gezegd te hebben, dat Mouris Willemsz geld gestolen heeft en dat Mouris Willemsz zal verklaren niet gezegd te hebben, dat Trijntje Hendricx dat gezegd heeft.
Partijen hebben een en ander staande de vierschaar verklaard.
033 Stad en ambacht Heenvliet
Inleiding
Bijlagen
Regesten
380. Leenmannenvonnisboek, (1595-1635)
De baljuw, eiser, contra Trijntgen Heyndricx, huisvr. van Cornelis Cornelisz Jongeneel, kapitein van Heenvliet, gedaagde.
Gedaagde wordt door Mouris Willemsz er van beschuldigd, dat zij gezegd zou hebben, dat hij geld ‘tot haer kasse’ gestolen zou hebben, wat deze ontkent.
Pouwels Meeuwesteyn, pp. voor Trijntgen Henricx, protesteert tegen de leugens en verzoekt eerherstel.

De baljuw, eiser, contra Mouris Willemsz, won. in Heenvliet, gedaagde. Gedaagde blijft bij zijn verklaring. Eiser wil getuigen horen. Gedaagde heeft al getuigen doen horen in Abbenbroek, ‘maer dat in ‘t minste de huysvr. van Cap. Jongeneel niet verstaen can worden daer door (geinqurieert?) te sijn om redenen breeder bij monde te verhaelen’. Leenmannen veroordelen partijen elkaar staande de vierschaar te ‘ontschuldigen’, te weten, dat Trijntje Hendricx zal verklaren niet gezegd te hebben, dat Mouris Willemsz geld gestolen heeft en dat Mouris Willemsz zal verklaren niet gezegd te hebben, dat Trijntje Hendricx dat gezegd heeft.
Partijen hebben een en ander staande de vierschaar verklaard.
Datering:
15-11-1631
Soort akte:
Rechtdag
381. Leenmannenvonnisboek, (1638-1683)
382. Leenmannenvonnisboek, (1683-1762)
383. Leenmannenvonnisboek, (1767-1810)
438. Schepenvonnisboek (1583-1590)
439. Schepenvonnisboek (1590-1595)
440. Schepenvonnisboek (1595-1611)
441. Schepenvonnisboek (1616-1636)
442. Schepenvonnisboek (1637-1685)
443. Schepenvonnisboek (1686-1802)
503. Transportakten, (1693-1705)
504. Transportakten, (1705-1718)
505. Transportakten, (1718-1741)
506. Transportakten, (1741-1756)
507. Transportakten, (1757-1772)
508. Transportakten, (1772-1786)
509. Transportakten, (1787-1800)
510. Transportakten, (1800-1805)
511. Transportakten, (1806-1808)
665. Schuldbekentenissen (1662-1692)
1461. Heilige Geest, (1539, 1542)
1462. Heilige Geest, (1578, 1582)
1463. Heilige Geest, (1599)
1464. Heilige Geest, (1606)
1465. Heilige Geest, (1614)
1466. Heilige Geest, (1626-1628)
1467. Heilige Geest, (1629-1632)
1468. Heilige Geest, (1639-1641)
1469. Heilige Geest, (1642-1646)
1470. Heilige Geest, (1649-1658)
1471. Heilige Geest, (1659-1661)
1472. Heilige Geest, (1662-1663)
1473. Heilige Geest, (1664-1670)
1474. Heilige Geest, (1671-1680)
1475. Heilige Geest, (1681-1695)
1476. Heilige Geest, (1696-1704)
1477. Heilige Geest, (1705-1714)
1478. Heilige Geest, (1716-1732)
1479. Heilige Geest, (1733-1765)
1480. Heilige Geest, (1766-1797)
1481. Heilige Geest, (1798-1803)
1482. Heilige Geest, (1804-1810)
Regesten
Transcripties
Overige transcripties
Regesten uit Register 1

Kenmerken

Datering:
1411 - 1811
Beschrijving:
Archief van de stad en het ambacht Heenvliet
Omvang:
23,70 meter, 1583 inventarisnummers
Inventarisatie:
L.W. Hordijk, 2005
Taal:
Nederlands
Taal archiefmateriaal:
Het merendeel van de stukken is in het Nederlands
Soort archiefmateriaal:
Normale geschreven en gedrukte documenten, charters en bijzondere handschriften
Bewaarplaats:
Streekarchief Voorne-Putten
Status open dataset:
Beschikbaar
Open data eigenaar:
Streekarchief Voorne-Putten
Geografische namen:
Opendata trefwoord:
Archiefvormer(s):