Uw zoekacties: De Olijftak, 1872; p. 290

De Olijftak ( Regionaal Archief Rivierenland )

beacon
1  records
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
De Olijftak, 1872; p. 290
Naam tijdschrift:
De Olijftak
Pagina:
290
Datum:
1872
Jaargang:
1872
Is onderdeel van:
DE OLIJFTAK .
-^^—^^——————
. t ' ■ ' J ü ' — ' • ~
dat was een zeer gevaarlijk werk , Reneenad haar daarvoor gewaarschuwd , en ge^gd c ' at dit goed was voor jongens .
Catharine vergenoegde zicK er meê , al zuchtende dat moois aantézien , dat ze zoo gaarne had willen aanraken , en dat zoo nabij scheen , hoewel ' t heel ver af was . Nu zag zij ook iets dat zij nog niet in dat land had op-gemerkt ( opgemerkt ) : vlokken van kleine vergulde wolkjes , die zich rondom de hoogste spits van den ijsberg verzamelden , en er als ' t ware een snoer van groote paarlen omheen vormden . « Wat is dat mooi !» zeide zij bij zich zelve , « en hoe blijde zou ik zijn als ik een draad kon spinnen , dun genoeg om er zulke lichte paarlen te kunnen aanrijgen !»
Terwijl zij daarover dacht , zag zij boven op den gletscher iets heel kleins , maar schitterends , een roode stip , die zich in de zonnestralen bewoog , vlak boven de keten van kleine wolkjes . Wat zou dat wel zijn ? Een bloem , een vogel , een ster ?
XI .
« Als ik de bril van tante had ,» dacht zij bij zich zelve , « zou ik zeker _ zien wat dat is , want zij heeft mij gezegd dat zij met dien bril alles zag wat de oogen niet zien .» Zij moest - aich echter tevreden stellen met haar oogen , en toen zij langer keek , zag zij dat het roode stipje alle vergulde wolken tot zich trok , tot dat het zoodanig daardoor was omringd , dat men het in't ge-heel ( geheel ) niet meer kon onderscheiden . Alle kleine wolkjes bij elkaèr , vormden slechts een enkele groote wolk , die schitterde en als een gouden bal boven den hoogsten top zweefde , als het haantje op den windwijzer van een toren .
In het volgende oogenblik steeg die.bal op en werd gedurig kleiner , tot dat hij geheel rooskleurig werd en Catharine hoorde hoe hij met eene stem , zoo helder als kristal , en op een allerliefste wijs zong : « Goeden morgen Catharine ; herkent ge mij , Catharine ?» « Ja , ja !» riep Catharine , « ik herken n ; ik heb u in mijn voorschoot gedragen ! Gij zijt mijn kleine vriend , de rooskleurige wolk , die zoo mooi kan praten , en waarvan ik nu de woorden versta . Gij zijt wel wat woest , lieve kleine wolk , gij hebt mijn mooien , in den bloei staanden appelboom gebroken , maar ik vergeef het u ! gij ziet er zoo allerliefst uit ; en ik mag u zoo gaarne lijden .»
De wolk antwoordde : « Ik heb u in den bloei staanden appelboom niet gebroken , Ca-tharine ( Catharine ) ; dat heeft de donder gedaan , een booze geest , die in mijn boezem woont en die mij noodzaakt zoo woest te zijn ; maar zie eens hoe zacht en stil ik ben ah ge mij vriendelijk
aankijkt ! komt gij niet eens boven op den gletscher ? ' t Is volstrekt niet zoo moeielijk als men u heeft verteld ; ' t is zelfs heel gemakkelijk , als ge ' t maar wilt probeeren . En buitendien zal ik er zijn , en als gij vallen mocht , dan valt ge op mij en ik zal u ophouden en zorgen dat ge u niet bezeert . Kom morgen , Catharine ; kom bij ' t krieken van den dag . Ik zal den heelen nacht op u wachten , en als ge niet komt , zal ik zóo , verdrietig zijn dat ik mij in groote tranen zal oplossen en het den heelen dag zal regenen .» « Ik zal komen ! » riep Catharine . « Ik kom
stellig ! »
Nauwelijks had zij dit antwoord gegeven , of zij hoorde een gedreun als van een kanon-schot ( kanonschot ) , gevolgd door eene ontploffing . Zij was zóo bang , dat ze hard wegliep , in de ge-dachte ( gedachte ) dat die looze wolk haar op nieuw begon te verschalken en goed met kwaad te vergelden . Terwijl zij zoo in allerijl naar huis snelde , ontmoette zij Bénoit , die heel bedaard met zijn hond kwam aanstappen . « Hebt gij dien donderslag gemaal.t met uw-ge ( uw-ge ) weer ?» vroeg zij .
« Het geluid dat gij zooeven hebt gehoord ?» antwoordde hij glimlachend . « Dat is noch een donderslag , noch mijn geweer , maar een sneeuwval »
« Wat is dat ?» m miM^H —«■■ « Dat is het ijs dat in de zou smelt , dat met geweld uiteenspringt en dan voortrolt en in zijn vaart steenen , aarde en soms boomen meesleept , wanneer het die op zijn weg ontmoet , en bij gevolg ook menschen , als , het ongeluk wil dat zij zich op den berg bevinden en zich niet bijtijds uit de voeten maken ; maar dat gebeurt niet alle dagen , ' t is zelfs iets heel zeldzaams , en ge moet u aan dergelijke voorvallen gewennen . Nu het mooie weer terug is gekomen , zal dit wel alle dagen en misschien wel alle uren plaats hebben . »
« Ik zal er mij aan wennen ; maar nu ge eenmaal hier zijt , Bénoit , zou ik wel eens willen weten of gij , die een jongen en voor niets bevreesd zijt , wel op de groote spits van den ijsberg zoudt durven klimmen .»
« Neen ,» zei Bénoit , « men klimt niet op die spitsen ; maar wel ben ik er heel dicht bij geweest tot aan den voet . ' t Is nu ook de tijd niet om zulke dingen te doen , ' t is te warm , en ieder oogenblik kan het ijs scheuren .»
« Maar zoudt ge mij ook . kunnen zeggen wat die roode stip is , die men van tijd tot tijd op de punt van den grooten ijsberg ziet ?»
« Hebt gij die roode stip dan gezien ? Nu ge hebt goede oogen ! Het is een vlag , die ongeveer een maand geleden , door een der reizigers op de hoogste rots van den berg
geplant is , om aan diegenen , die onder aan den berg stonden te doen weten^J»*-^let hun gelukt wasjiit^n - op te klimmen . Er ia een harde windvlaag opgekomen , waardoor zij zich genoodzaakt zagen spoedig af te dalen en hunne vlag achtertelaten , die door een warrelwind naar de kruin van den gletscher is opgevoerd , alwaar zij is blijven haken , in afwachting dat zij dooreen anderen stormwind zal worden losgemaakt .»
Catharine moest zich met de verklaring van Bénoit tevreden stellen ; maar haar was een ge-dachte ( gedachte ) door ' t hoofd geschoten , die op nieuw bij haar opkwam , toen zij tante Colette zag , die aan den voet van den ijsberg wandelde met haar scharlaken wollen kap , die hoofd en schouders bedekte . Ze was niet zoover verwij - -derd ( -derd ) , dat Catharine haar niet kon herkennen , en hoewel zij dien dag geen drie ellen garen had gesponnen , liep zij haar dadelijk te ge-moet ( ge-moet ) , zonder te bedenken dat zij haar spin-newiel ( spinnewiel ) vol en haar klos ledig liet .
XII .
Toen zij dicht bij haar tante was gena-derd ( genaderd ) , bemerkte zij eerst hoe onnadenkend ze was geweest ; maar het was nu te laat om terug te keeren . Zij sprak haar moedig aan , vroeg haar of zij niet bang was zich te ver-moeien ( ver-moeien ) , door zoo op den ijsberg té wandelen "
« Op mijn leeftijd ,» antwoordde jufvrouw Colette , « vermoeit men zich niet meer ; het is de wil die ons staande houdt en de beenen volgen van zelf , zonder dat men weet of zij bestaan ; maar , kindlief , ik kom niej van den ijsberg . In dit jaargetij is ' t daar alles behalve aanlokkelijk . Ik volg de goede paden , en die zijn er altijd , als men ze maar kent .» « Waart gij ' t dan , tante , die zoowat een uur geleden daar bovenop stond ? Ik heb uw rooden kap gezien .»
» I)aar bovenop , Catharine ? Wat bedoelt ge daarmee ?»
« Ik weet ' t niet ,» hernam Catharine be-deesd ( bedeesd ) ; « ik meende u in den hemel boven de wolken te zien .»
« Hoe kwaamt ge op de gedachte , dat ik zoo hoog zou kunnen klimmen ? Ziet ge mij soms aan voor een toovergodin ?»
« Maar mijn hemel , tante , als u een too-vereodin ( toovereodin ) was zou dat zoo te verwonderen zijn ? Ik wil u niet boos maken . Men zegt immers dat er goede en kwade toovergo-dinnen ( toovergodinnen ) zijn u behoort natuurlijk tot de goede , en dorpsbewoners die hierheen komen , en die ik langzamerhand leer verstaan , zeg-gen ( zeggen ) terecht dat u als een toovenaarster werkt .» « Dat heeft men mij-zelve ook dikwijls gezegd ,» antwoordde jufvrouw Colette ; « maar dat is natuurlijk slechts bij wijze van
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer