Uw zoekacties: De Olijftak, 1872; p. 174

De Olijftak ( Regionaal Archief Rivierenland )

beacon
1  records
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
De Olijftak, 1872; p. 174
Naam tijdschrift:
De Olijftak
Pagina:
174
Datum:
1872
Jaargang:
1872
Is onderdeel van:
6
DE O L IJ F T A K .
kon een da ? van rust niet schaden . — Phüomene wees mij mijne kamer . Zij was geheel van ruw hout , maar zindelijk en netjes en toen de klok elf uur sloeg , lag het gelieele huis weer in diepen slaap en ik droomde dat het een lust was . Den volgenden morgen kon ik uitslapen en dat deed ik dan ook . Toen ik opgestaan was dronk ik rustig mijn koffie , bestelde aan Philomeneeen stevig middagmaal , om mij tegen de vermoeienissen , die mij wachtten , ie sterken en beklom daarna den Pfan-leralpe ( Pfan-leralpe ) , die werkelijk opleverde , wat Anderl mij vau ' t uitzichl beloofd had . Geen wonder dat na mijn terug-keer ( terugkeer ) mij het middagmaal overheerlijk smaakte en zoo kon ik dan vroolijk gestemd het oogenblik verbeiden , waarop Anderl opdaagde en den knapzak inpakte . Daarin werden geborgen twee flesschen wijn , een fleschje kirsch-wasser ( kirsch-wasser ) , brood , spek , het onvermijdelijke touw , bovendien mijn ransel , met alles wat hij bevatte , en nu namen wij afscheid en gingen tegen den avond door het lorken-bosch ( lorken-bosch ) gedurig verder voort . Na een poos loopens zagen wij de bergen van beide zijden dichter bij elkaar sluiten tot waar zij eene engte vormen , waardoor wij de rivier langs opstegen . Op de hoogten lagen donkere neveldam-pen ( neveldam-pen ) , waarin de storm woelde . Gedurende eene minuut werd in de diepe schemering een wil ijsveld in liet ge-bied ( gebied ) van den Lisengletscher zichtbaar , waarna eene wolk er op neerdaalde . Het werd nu zeer duister ; wij stapten echter stevig voort en moesten op den weg acht geven , die vol scherpe steenen lag .
Een klein uur later bereikten wij de bergweide , eene verzameling van hutten , stallen en hooibergen en wij kwamen bij de koeherders binnen . Met moet zelf eens bij dat gastvrije volkje een onderkomen gevonden hebben , om 1e weten , hoe aangenaam of men , na een vermoeien-den ( vermoeien-den ) tocht , daar bij het heldere vuur zit . Buiten in de duisternis bruist de beek en loeit de wind , nu en dan klinkl er een schel ; hierbinnen gaat de tabakzak rond en de pijnspaander , die de pijp doet ontbranden . Men neemt aan het gesprek deel , voor zoover delaal waarin het gevoerd wordi , dit veroorlooft , of men verlustigt zich in den gloed van het vuur te kijken en laat nan zijne gedachten den vrijen teugel .
' t Gesprek liep over den aanstaanden daltocht en over de . tegenwoordige gemzenjacht . Een der toehoorders was van daag op Zondag naar Vulpmer gegaan en had een geheelen zak vol nieuws meegebracht en zoo blijven dan ook de vragen van den dag op het gebied der hooge politiek in dezen kring niet achterwege . Daar worden dan geschiedenissen opgehaald van geduchte gemsjagers , wilddieven , smokkelaars en stoute berg-beklimmers ( bergbeklimmers ) .
Het is half acht , de koeherders waren gaan melken en keeren nu met half gevulde emmers uit den stal terug — bij de schrale weide wordt de melkopbrengst zichtbaar minder . De melker maakt toebereidselen voor het avondeten . Over den gloed van het vuur worden boter en meel , onder bestendig omroeren , in eene ijzeren pan vermengd ; dat is een gesis , dat een goeden discb belooft . Wanneer het sissen en dampen zijn toppunt heeft bereikt , wordt er versche melk over heen gegoten die het oproer bedwingt ; eindelijk wordt er brood in gebrokkeld en — het gerecht is gereed . Nu haalt ieder der koeherders zijn lepel te voorschijn ; boven de deur , in het hout , boven de stookplaats , aan het raam , achter de waterton — overal zijn de mooiste plekjes , waar men dien bewaren kan en weldra wordt in het zij vertrekje bij het schijnsel van een lampje , de een-voudige ( eenvoudige ) maaltijd gehouden , nadat eerst een gebed ge-daan ( gedaan ) was ; terwijl na afloop een dankzegging volgde .
Nu de kocherders verzorgd zijn , komen de gasten aan de beurt . Een houten schotel vol warme melk vo.r ieder bezorgt een gezonden slaap en voor morgen krachten .
Nogmaals schaart zich de kring rondom het vuur en de pijnspaander ontsteekt weer de pijpen . Doch het ge-sprek ( gesprek ) wil niet meer vlotten en al spoedig neemt men in aanmerking , dat men morgen vroegtijdig mo breken en vooraf behoefte beeft eens goed uitterusten . Iemand neemt een licht en gaat voor , buiten is het zeer donker en geen windje blaast , zoodat de vlam van
de lamp zich niet beweegt . Bij den stal voert eeu smalle trap naar den hooizolder , die door allen achtereenvol-gens ( achtereenvolgens ) beklommen wordt . Vooraan slapen de koeherders , de casten maken achter hun leger in orde en ieder krijgt een wollen deken , ' t Hooi is oud en geurloos , doch ontwikkelt , zoodra men]er aan raakt , een dikke stof . De deken dient tot onderlaag , de plaid tot bedek-king ( bedekking ) ; op de voeten komt nog een bosje hooi , om't hoofd een zakdoek en — het heerlijkste leger is gereed . Dan wordt het licht uitgebluscht en de nachtrust be-gint ( begint ) . Beneden ons in den stal stonden een koe en eenige geiten , de schel der koe begeleidde het herkauwen op de maat , waarbij men snel en zeker insliep . Eensklaps echter moest zich eene geit met den achterpoot aan zijn oor krabbelen , zoodat haar schel luid weerklonk .
Anderl , die zich zeker reeds in zoete droomen wiegde , werd door het geraas met schrik wakker en verhief s meekend zijne stem in plat-Tyroolsch : » Ka . .. sper ! — Ka ... sper ! — de geit blaat al , op maar !»
Kasper antwoordde hem met een paar geruststellende woorden en onze nachtrust werd niet verder gestoord .
In den vroegen morgen wekte Anderl mij en stak met een lucifer licht aan , waarop wij opstonden en den hooizolder verlieten . In de hut zat de melker reeds aan het vuur en warmde de melk voor ons . Nadat het ontbijt gebruikt en het gelag betaald was , gingen wij heen , den morgen tegemoet .
De hemel boven ons was helder , de duisternis week . Bij het ochtendkrieken klommen wij door ' t kreupelhout , uit jeneverboomen en Alpenrozen bestaande , tegen den dalwand op , boven welken ons besneeuwde toppen wenk-ten ( wenkten ) . Aan den hemel en rondom ons heen was het schemering , doch het dal bleef nog in duisternis gebuid . Toen wij het eerste bergterras beklommen hadden , hiel-den ( hielden ) wij op een groot gneis-plateau eene minuut rust . Rondom stonden eenige verweerde pijnboomen , de laatste woudboomen te midden van den wasdom van kreupelhout en struiken . Verder opwaarts ging het over eene heuvelachtige vlakte , waar liet gras bruin en stijf stond van dr
nevel over ons steenplat . Een ijskoude wind blies ons tegen en dreef den nevel naar het dal en voor ons lag de gletscher , een wit gebergte op het gebergte . Hij verdeelde zich aan beide zijden van een rotskam , die zich als een wig in de ijsmassa indrong , in twee armen .
Achter een granietblok , zoo groot als een huis , hiel-den ( hielden ) wij halt en zoo , voor den wind beschut , spraken wij den knapzak eens aan . De eerste stralen der zon drongen over den berg en beschenen ons mat en win-terachtig ( winterachtig ) . Toen ging het weer vooruit , wij stegen tegen den rotskam op , uit welks spleten Anderl met zijn stok prachtige bloemplanten voor mij losmaakte en wij betraden den gletseher aan de rechterzijde . Het loopen op de ijsvlakte viel in den aanvang wegens de sterke helling des gletsehers bezwaarlijk genoeg , zoodat men op de steenen moest zoeken te stappen , die in het ijs vast zaten ; doch weldra werd de helling minder , het pad meer effen en de stap vaster . Bovendien kwamen wij op eene korst van versche sneeuw , die hard bevro-zen ( bevro-zen ) was en ons belette uit te glijden . Dit was een zeer dubbelzinnig voordeel op onzen tocht ; eerst lae er slechts weinig sneeuw , doch hoe verder wij kwamen des te meer nam zij toe en bedekte de kloven .
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer