Uw zoekacties: De Olijftak, 1872; p. 111

De Olijftak ( Regionaal Archief Rivierenland )

beacon
1  records
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
De Olijftak, 1872; p. 111
Naam tijdschrift:
De Olijftak
Pagina:
111
Datum:
1872
Jaargang:
1872
Is onderdeel van:
DE O L IJ F T A K .
7
liederen , waarin hij bij de muziekale toetsing van deze , verscheiden verbeteringen van waarschijnelijke schrijfteilen aan de hand geeft en ook aanstipt hoe verscheiden rede-nen ( redenen ) samenliepen dat bij de uitbarsting en in den eersten tijd van den vrijheidsoorlog zoo vele melodiën van uit-heemschen ( uit-heemschen ) oorsprong in Nederland in omloop waren . De zangkunst werd niet alleen bij Spanjaarden en Italianen , maar ook bij de Engelschen zeer beoefend . De beroemde dichter Starter , een Engelschman van geboorte , zal tot die populariteit veel hebben bijgedragen . De heer Loffeld , die in den « Spectator " van 1870 de aandacht op dit punt gevestigd heeft , wijst ook op den invloed , dien de hier te lande rondtrekkende Engelsehe tooneelspelers op onzen volkszang zullen hebben uitgeoefend .
Zelfs het oud-vaderlandschc Wilhelmus van Nassouwe , het eenige volkslied uit den glorierijken tijd der vaderen dat zijne populariteit onder ons behouden mocht , heeft waarschijnlijk eene uitheemsche melodie tot oorsprong .
Wat eerst de woorden van het bekende " Wilhelmus-lied ( Wilhelmus-lied ) » betreft , men houdt voor den dichter daarvan Philip van Marnix , heer van St . Aldegonde , den geleerde en staatsman , die Willem I en Nederland zoo trouw met raad en daad diende . Naar den inhoud van het oorspronkelijke volksdicht te oordeelen , moet het vervaardigd zijn om-streeks ( omstreeks ) het einde van het jaar 1568 toen de toestand des lands steeds hachelijker werd , de Prins zijn leger op de Pransche grenzen moest afdanken en hij met vele edelen en burgers naar Duitsch land week , om daar betere kansen af te wachten tot bevrijding , zoo mogelijk , van het zwaar gedrukte land , dat , naast God , op hem alleen nog zijn vertrouwen stelde . Marnix , ' t volk en zijn taal in den grond kennende , nam de dichtkunst te baat om woor-den ( woorden ) te spreken van bemoediging , tot opbeuring , tot sterking van het vertrouwen op hooger macht .
Een der latere uitgevers van dit gedicht ( 1 ) zegt : /' Zij ( de Dichtkunst ) moest , door hare gemakkelijkheid voor het geheugen , door haren aangenamen toon op den volks-geest ( volksgeest ) werken , en nieuw leven en vroomen moed schenken . Zij moest zeggen , wat de vorst , hoezeer als balling omzwervende , nog voor zijn volk bleef , en wat hij , op Gods trouw gerust , tot deszelfs redding kon wagen en opofferen .
/' Die geest is ook duidelijk op te sporen in het volks-lied ( volkslied ) . . .. Het ademt een godsdienstig vertrouwen . De dichter laat den Prins zelven spreken . Opmerkelijk is het , dat de eerste letters van elk couplet , bij elkander genomen , den naam van WILLEM VAN NASSOU uitdrukken , kunnende hetzelve alzoo weder onder de naamdichten van dien tijd gerekend worden ."
Het lied is algemeen in handen , bepalen wij ons hier tot de opname van de drie coupletten die den aanhef vormen en het 15de of 3lot-couplet .
Wilhelmus van Nassouwen ,
Ben ick van Duitschen bloet , Het Vaderland getrouwe
Blijf ik tot in den doedt ; Ken Prince van Oraengien
Ben ik vrij onverveert,Den Koning van Hispaengieni „ Heb ik altijd ghe-eert .
In Godes vrees te leven
Heb ick altijd betracht , Daarom ben ick verdreven
Om landt en luijd ' gebracht ; Maar * Godt zal mij regeren
Als een goet instrument , Dat ick mag weder-keeren
In mijnen regiment .
Lijdt nu mijn ondersaten ,
Die oprecht zijt van aert ; Godt zal u niet verlaten ,
Al zijt gij nu bezwaert ; Die vroom begeert te leven ,
Bidt Godt nacht ende dagh , Dat Hij mij kracht wil geven ,
Dat ick ü helpen magh .
Voor Godt wil ick belijden
En voor Zijn groote macht , Dat ik tot geener tijde
Den Coning heb veracht ; Dan dat ick Godes eere
Most voorstaan aldereerst , Gehoorsaemheyt den Heere
Bewijse moste meest .
Hoe is ' t mogelijk , mag men vragen , dat een zoo statig , godsdienstig lied , in den mond des volks als ' t ware soms verdrongen werd door een schimpdicht op dezelfde wijs ? Onkunde of partijdrift zullen daartoe elk ' t hare hebben bijgedragen . Ook de melodie heeft door den tijd eenige wijziging ondergaan . Daarom is het van belang , die in de verzameling van Valerius , en nu op nieuw in de uitgave bezorgd door de Nederl . Vereeniging voor de Geschiedenis der Muziek , terug te vinden .
Over den oorsprong van die in hoofdzaak echter be-houden ( behouden ) wijs heeft men vele gissingen geopperd . Aan ' t hoofd van het lied staat : " Naar de wijze van Charles ." Dat " Charles " heeft eerst doen denken aan Karel V , en tot de veronderstelling geleid , dat de wijs ontleend was aan een volksliedje ter eere van Karel V , Koning van Spanje . Maar onder " Charles // werd ook « Chartres " verstaan , en zoo kwam men op het denk-beeld ( denkbeeld ) van eene Eransche afkomst , hetzij dan duidende op den naam der bekende Pransche stad , hetzij op dien van den " hertog van Chartres .//
Prof . Loman wijst nopens de benaming : // wijze van Chartres of Charles " op analogie in onderscheidene voys-aanduidingen ( voys-aanduidingen ) bij Valerius , als bv . Alemande Prins de Parma , Pavane , Philippi enz . Sommigen houden de melodie voor die van een oud Spaanseh jachtliedje ; en opmerkelijk is het , dat in een der Spaansehe vólkslie -
( 1 ) Ds . J . Roemer , predikant te Leiden , in 1813 ; van die uitgave is thans bij den heer Coüvbe , te ' s Hage , een herdruk verschenen . Zie over hetzelve vooral ook G.D.J . Schotel , " Gedachten over het oude volkslied Wilh . • v . Nass . en den vervaardiger van hetzelve ,// Leyden , 1834 .
deren nog een zweem hiervan overgebleven is . Anderen ; zijn meer voor den Pranschen oorsprong gestemd . Zelfs j in Duitschland schijn !, de zangwijs reeds in Valerius ' tijd zeer bekend eu in zwang te zijn geweest . Hoffmann v . Fallersleben zegt in zijne llorae Belgicae .- » Men heeft tot dusverre niet kunnen uitmaken , wat dit voor eene wijs was . Van der Hagen meent ( Jen . Lilt . Zeit . 1810 , 1 Bd . S . 281 ) dat de tegenwoordige melodie slechts eene kleine variatie is van de wijs van ' t Duitsche lied : " Juf , auf , zum fróhüohen Jagen .' In eene aanteekening wor-den ( worden ) de woorden van dit laatste lied toegeschreven aan een Sileziër , G.B . Haneke , die ze gedicht had bij de viering van ' t St.-Hubertsfeest , in 1724 . Haneke had die woorden // aangepast * naar zekere melodie , en deze is , zooals een tijdgenoot verzekert , die van het Pransche lied : ir Pour aller d la chasse Faut ëtre matineux.n
Maar terecht merkt Prof . Loman op , dat we hierdoor niet veel wijzer zijn geworden , daar het Pransche jacht-liedje ( jachtliedje ) zijne melodie wel aan ons Wilhelmus kan hebben ontleend , te meer daar er in den tijd toen de wijs hier voor het eerst een volkszang werd , vele Pransche vluch-telingen ( vluchtelingen ) overkwamen . Dat die zangwijs reeds in Valerius ' tijd bij de Duitschers zeer populair moet zijn geweest , , blijkt uit hetgeen J . O . Opel meedeelt nopens koning Christiaan IV van Denemarken , die in 1G26 een lied verspreidde op het geliefkoosde Wilhelmus van Nassou-wen ( Nassouwen ) , gericht tegen Tilly , " den pochhans arm in daden ."
In de katholieke liedbundels der 17e eeuw wordt de IPithelmus-v/ijs ( IPithelmus-v/ijs ) dikwijls aangegeven , « doch ( merkt frof.L . op ), waar ze genoteerd wordt , meestal een melodie in mineur , die met de ons bekende niets te maken heeft ." In den // Singenden Swaan // bv . komen drie liederen voor op de gemelde stem , maar ze wijken in de melodie af ; dit is nog meer zelfs in andere het geval .
// Valerius heeft het Wilhelmuslied opgenomen ter plaatse , waar hij spreekt van het verschijnen van Oranje met zijn leger voor Bergen in Henegouwen A °. 1572 , terwijl hij uitdrukkelijk verklaart : " in dese tydt heeft » men gezongen dit volgende liedeken , ' t welcke groote // vrucht onder vele luyden schafte ."
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer