Bevel van hoogheemraden aan Bruyn Foetgensz., rentmeester van Rijnland, om onder protest £ 2540 minus £ 40 te betalen aan Jan Loot Pellenz., schout van Warmond. De hoogheemraden menen niet tot betaling verplicht te zijn. Zij schieten het bedrag voor en zullen dat verhalen op Sloten, Sloterdijk en Spaarnwoude.
Jan Loot had als hoofdaannemer op 28 januari 1533 bij openbare aanbesteding door dijkgraaf en hoogheemraden aangenomen om de Spaarndammerdijk aan de oostzijde van de Grote Waal te herstellen. De hoogheemraden hadden op 26 maart het werk geschouwd en daarbij geconstateerd dat de dijk niet geheel volgens het bestek opgeleverd werd (te laag en te breed). Jan Loot heeft beloofd de dijk met materiaal van de zijkanten op te hogen.

Bevel van Willem VI aan baljuw en hoogheemraden van Rijnland om een keur te maken over het vervenen van land, zulks om derving van belastingen te voorkomen. Vervenen van een hond land of meer wordt alleen toegestaan op voorwaarde dat de grond binnen één jaar met elzen wordt beplant.

Kwitantie ten overstaan van schepenen van Leiden door Jan Loot Pellenz. aan Bruyn Foetgensz., rentmeester van Rijnland, van £ 2500 van 40 groten Vlaams wegens het dichten van de middelste van drie walen die in november 1532 in de Spaarndammerdijk was ontstaan.

Bevel van het Hof van Holland aan Ambrosius Colijn, ontvanger van de omslag van 6 stuiver per morgen voor de reparatie van de Spaarndammerdijk, om de omslag sneller te innen of eventueel te executeren op de ambachtsbewaarders wegens gebrek aan gereed geld.
Dit bevel wordt gegeven, omdat men achterstallig was met de uitbetaling van de lonen aan de arbeiders die de hoogstnodige reparatie moesten uitvoeren. De ambachtsbewaarders mogen op hun beurt eveneens bij reële executie het morgengeld innen.
Het Hof had (op 8 februari) een omslag van 6 stuiver per morgen vastgesteld, die zowel door de dijkplichtigen van de Spaarndammerdijk als door de ingelanden van Rijnland opgebracht moet worden. Het had hierbij het advies gevolgd dat Rijnland na de vergadering met de ingelanden ("die meeste ingelanden") had opgesteld.
Aanvankelijk had het Hof vastgesteld dat het morgengeld bij de pachters geïnd moest worden in 1/3 gereed geld, 1/3 op 25 juli en 1/3 op 1 oktober. De pachters mochten 2/3 van het bedrag korten op hun pachtsom. Het Hof bepaalt nu dat 4 stuiver in gereed geld betaald moet worden en 2 stuiver op 1 oktober. Bovendien dat zowel de pachter als de eigenaar hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk is, terwijl de draagplichtverhouding 1/3 - 2/3 gehandhaafd blijft.
Colijn had het geld niet willen voorschieten.