Jacobus Keulaerts is als vader van zijn onmondige zoon, Jacobus Keulaerts, van plan om een stuk land, dat hij samen met zijn zwager T. F Scheelen op 29 augustus 1780 verkocht heeft aan Joannes Beckers en thans in bezit is van de weduwe van Peter Ritzen te vernaederen. Daarom vraagt hij notaris Van Cotzhuijsen om zich te vervoegen bij de weduwe Ritzen en haar de verkoopprijs van dit land te betalen.
Notaris van Cotzhuijsen heeft zich vervoegd bij de weduwe Ritzen. Zij heeft het aangeboden geld geaccepteerd en daarmee afstand gedaan van het genoemde stuk land

Comparant, Paulus Meens, gassisteerd door en met consent vanzijn schoonzonen, Gerardus Debets en Machiel Roosbaum, en zijn dochter Cornelia Meens, verklaart een schuld te hebben bij Peter Brull. Als borg voor het terugbetalen van deze schuld verobligeren de comparant voor de togt en de kinderen voor het eijgendom de volgende percelen van erve: een weijde gelegen op het Busschelen en een stuk land gelegen op den Hoeff.

Comparant, Joes Meens, verklaart verkocht te hebben aan Joannes Peter Vorage, een schuur en stall, bouwplaats en weijde gestaan en gelegen in de Körverstraat op Vroscheenbroek.

Comparanten, Matthevis Jansen en Anthon Leersen, verklaren het eens gewordente zijn over volgende erffmangelinge. De eerste comparant draagt over aan de tweede comparant, een stuk land aan het Berg Lintgen, een stuk land achter Haemers weijde, een stuk land in de Doorekoul en een stuk land op de Winthaegener Hoogde. Tevens betaalt hij nog 13 guldens en tien stuijvers.
De tweede comparant draagt over aan de eerste comparant twee stukken land in het Westerveld, een stuk land op de Negen Sillen, een stuk land achter de hecken en een stuk land op de Steenreuts.