Uw zoekacties:

3290 Raad van Beroep voor de sociale zekerheid te Arnhem ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Geschiedenis van de archiefvormer
3290 Raad van Beroep voor de sociale zekerheid te Arnhem
Inleiding
2.
Geschiedenis van de archiefvormer
Organisatie: Gelders Archief
2. Geschiedenis van de rechtspraak op het gebied van de sociale zekerheid

2.1 De sociale verzekeringswetgeving
De Ongevallenwet 1901 (Stb. 1901, 1) is de eerste socialezekerheidswet in Nederland. In het begin gold de Ongevallenwet alleen voor de gevaarlijke industriële bedrijven. De ‘loontrekkers’ in die bedrijven waren door de nieuwe wet verzekerd tegen de financiële gevolgen van een bedrijfsongeval. De Ongevallenwet 1901 werd in 1921 (Stb. 1921, 700) ingrijpend gewijzigd. Vanaf dat moment vielen namelijk alle bedrijven onder de Ongevallenwet, met uitzondering van land- en tuinbouw, zeevaart en zeevisserij. Hiervoor waren aparte ongevallenwetten. Arbeiders werden verzekerd tegen de financiële gevolgen van ongevallen die met hun werk in verband stonden. Ook werd revalidatie en omscholing mogelijk gemaakt en werd een toenemend aantal beroepsziekten met een ongeval gelijkgesteld.
Er zijn zo'n 52 wetten die in de periode 1901-1992 onder de sociale zekerheid vallen, o.a. de wetten beschreven in de bijlage 5.1: Overzicht van de wetten, die werden behandeld door de Raad van Beroep te Arnhem (p. 7).
2.2. Ontstaan van de raden van beroep voor de sociale zekerheid
In het oorspronkelijke ontwerp van de Ongevallenwet was de mogelijkheid van beroep op de Koning open gelaten. Nadat daartoe in het voorlopig verslag de wens is geuit, heeft de regering in een gewijzigd ontwerp voorgesteld om in gevallen waarin beroep open staat, daarover te laten oordelen door een of meer raden van beroep. Daarmee werd het startsein gegeven voor de oprichting van de raden van beroep als de eerste colleges belast met administratieve rechtspraak in Nederland. Art. 75 van de Ongevallenwet 1901 bepaalt dat er raden van beroep in het leven geroepen moeten worden en voorts ten aanzien van de samenstelling van die raden, dat daarin werkgevers en werklieden zitting moeten hebben.
“De Wet tot uitvoering van art. 75 der Ongevallenwet 1901” (later Beroepswet 1902 genoemd) (Stb. 1902, 208) voorzag de oprichting van 17 raden van Beroep en een te Utrecht gevestigde Centrale Raad van Beroep. Tegen uitspraken van de raden van Beroep kon men in beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep. Slechts in enkele gevallen was beroep in cassatie mogelijk.
De vraag om versterking van het “sociale” tegenover het “juridische” moment in de rechtspraak is de aanleiding geweest tot herziening van de Beroepswet 1902. Met ingang van 1 januari 1957 is de Beroepswet 1955 (Stb. 1955, 47) in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling van de organisatie en procedure van de Centrale Raad van Beroep en de raden van beroep. Een van de bijzondere kenmerken van de rechtspraak door de raden van beroep is dat daaraan ook wordt deelgenomen door niet-professionele rechters, de zogeheten leken-leden. Art. 4 Beroepswet bepaalt omtrent de samenstelling van een raad van beroep dat deze naast een voorzitter, een of meer ondervoorzitters en een of meer plaatsvervangende voorzitters bestaat uit een even aantal (minimaal acht) leden en een gelijk aantal plaatsvervangende leden.
De leken-leden zouden voor de nodige (praktische) deskundigheid zorgen op het terrein van de arbeid in het algemeen, waar deze niet verondersteld werd aanwezig te zijn bij de professionele rechter.
De Beroepswet heeft eveneens in de loop der tijd de nodige wijzigingen in de procedure ondergaan: in 1976 werd de mogelijkheid om een zaak bij beschikking af te doen ook in gevallen waarin geen voorbereidend onderzoek heeft plaatsgevonden; de invoering van griffierecht volgt per 1 januari 1988; per 1 oktober 1991 komt de alleen sprekende rechter en de mogelijkheid om met schriftelijke toestemming van partijen de zaak zonder behandeling ter terechtzitting af te doen; diezelfde wet maakt ook verlenging mogelijk van de termijn van toezending van de uitspraak van 5 tot 14 dagen en brengt de vaste deskundigenprocedure in overeenstemming met de eisen van de fair trial. Met deze laatste wet is beoogd een aantal voorzieningen in te voeren, die strekken tot verkorting, vereenvoudiging en verbetering van de procedure en tot verhoging van de doelmatigheid van de rechtspleging van de raden van beroep en de Centrale Raad van Beroep.
Daarmee hoopt de regering om, met behoud van de aan de rechtsstaat te stellen eisen, de capaciteit van deze gerechten te vergroten. Steeds meer is in de loop der tijd aansluiting gezocht bij de gewone rechterlijke macht, tenslotte werden raden van beroep opgeheven c.q. geïntegreerd in sectoren van bestuursrecht van de rechtbanken per 1 juli 1992 (Stb. 1992, 278). De procedure bleef overigens ongewijzigd en is dat gebleven tot dat de Algemene wet bestuursrecht werd ingevoerd (Stb. 1992, 315. Inwerkingtreding: 1 januari 1994 (Stb. 1993, 693)).
2.3 Geschiedenis van de raad van beroep voor de sociale zekerheid te Arnhem
Arnhem kreeg in 1902 een Raad van Beroep, die in het pand Eusebiusplein 11 werd ondergebracht. Behalve in Arnhem hield de Raad van Beroep terechtzittingen op de navolgende zittingsplaatsen: Zutphen en Almelo.
Het rechtsgebied van de Raad van Beroep te Arnhem bestond uit drie delen (Het Koninklijk besluit van 11 juni 1917 (Stb. 1917, 460):
  • eerste deel van het rechtsgebied: het deel van de provincie Gelderland, gevormd door de gemeenten, zoals genoemd in de bijlage 2 (zittingsplaats Arnhem);
  • tweede deel van het rechtsgebied: het overige deel van de provincie Gelderland (zittingsplaats Zutphen);
  • derde deel van het rechtsgebied: de provincie Overijssel (zittingsplaats Almelo) en de gemeente Urk.

De zittingsplaatsen en rechtsgebieden zijn later gewijzigd bij Koninklijk besluit van 20 april 1956 art.3 (Stb. 1956, 212): “te Arnhem is een raad van beroep gevestigd voor het arrondissement Arnhem en de kantons Zutphen, Apeldoorn en Groenlo”.
De raad van Beroep was samengesteld uit een voorzitter, een ondervoorzitter, een plaatsvervangende voorzitter, een griffier, een plaatsvervangende griffier en een gelijk aantal werkgevers- en werknemersleden. Voorzitter en griffier dienden jurist te zijn, de leden waren leken. De werkgevers- en werknemersleden waren voor hun benoeming aanbevolen door organisaties van respectievelijk werkgevers en werknemers.
De Raad was in de beginperiode als volgt samengesteld: mr. A.I.M.I. baron van Wijnbergen (voorzitter), mr. R.J. de Visser (plv.-voorzitter), mr. H.W. Blaupot ten Cate (griffier). Daarnaast telde de Raad van Beroep 17 leden en 21 plaatsvervangende leden, waaronder geen enkele jurist. Voor de voorzitters van de Raad van Beroep te Arnhem van 1928 tot 1992 zie de bijlage 5.3.
De bevoegdheden van de Raad van Beroep zijn gericht op de beoordelingen van beslissingen op het terrein van de sociale zekerheid. Dit zijn bijvoorbeeld geschillen tussen werknemers en hun werkgevers betreffende volksverzekering, bijstandswetgeving, ziektewet, werkloosheidswet, enz. Gedurende de periode 1901-1992 had de beoordeling betrekking op de in de bijlage 1 genoemde wetten.
Na de inwerkingtreding van de Algemene Wet Bestuursrecht is de Raad van Beroep te Arnhem geïntegreerd in de sector bestuursrecht van de rechtbank Arnhem.
3. Geschiedenis van het archiefbeheer
4. Literatuur
5. Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1945-1992
Auteur:
G.W.J. Bouwman en I.M. van Engelenburg – Kovrizhnykh