Uw zoekacties: Inspecteur van jacht en visserij in de provincie Groningen, ...

807 Inspecteur van jacht en visserij in de provincie Groningen, (1852) 1856 - 1857 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Hoewel jhr.mr. Willem Carel Antoon Alberda van Ekenstein (1825 - 1903) meer bekendheid geniet als deskundige op het gebied van het onderwijs - hij was onder meer districtsschoolopziener in het district Groningen - vormde de betrekking van Inspecteur van Jacht en Visserij toch de eerste stap in zijn ambtelijke loopbaan.
Van zijn benoeming bij Koninklijk Besluit van 18 juni 1852, nr. 12 werd door de minister van Binnenlandse Zaken kennis gegeven aan de Commissaris des Konings, graaf van Limburg Stirum. Deze gaf de mededeling door aan alle burgemeesters in de provincie en ging over tot de beëdiging van de nieuwe inspecteur op 30 juni daaropvolgend.
De staatkundige veranderingen van de jaren 1848 - 1850 hadden ook op het gebied van jacht en visserij aanleiding gegeven tot het nemen van nieuwe wettelijke maatregelen. Was het voorheen zo geweest, dat het toezicht op de uitoefening van jacht en visserij berustte bij 's Konings Opperhoutvester en Opperjagermeester, in elk jachtdistrict geassisteerd door houtvesters (benoemd door de Koning), nu werd dit toezicht geheel buiten de invloedssfeer van de Koning gebracht.
Weliswaar hadden de Provinciale Staten in iedere provincie, ook volgens de Jachtwet van 11 juli 1814 (Stbl. 79) en de daarop later gevolge nadere wet van 6 maart 1818 (Stbl. 12) de bevoegdheid gekregen, nadere verordeningen op het gebied van jacht en visserij te maken en de strafmaat voor overtredingen van de Jachtwet vast te stellen, een eigenlijk gezag konden zij toch niet uitoefenen.
De nieuwe Jachtwet van 6 maart 1852 (Stbl. 47) bepaalde nu, dat in iedere provincie rijksambtenaren zouden worden worden aangesteld met de rang van Inspecteur en Opzichter van Jacht en Visserij, onder toezicht van de Commissarissen des Konings, maar verantwoordelijk aan de minister van Binnenlandse Zaken (met ingang van 1857 aan de minister van Justitie). De Provinciale Staten kregen de taak, in overeenstemming met de nieuwe wet een reglement op de jacht en visserij binnen hun provincies op te stellen.
In Groningen werd dus W.C.A. Alberda van Ekenstein tot Inspecteur benoemd. De hem door de minister van Binnenlandse Zaken gegeven instructie *  bevatte onder meer de bepaling dat hij een jaarverslag bij de Commissaris des Konings diende in te zenden (art. 8). Provinciale Staten van Groningen stelden bij Besluit van 14 juli 1852 een jachtreglement voor de provincie vast *  . Hierbij werden nadere bepalingen gegeven ten aanzien van de jacht op waterwild, de aard en afmetingen van vistuig en van eendekooien.
Hoewel dit reglement later nog werd gewijzigd bij Statenbesluit van 3 november 1854, nr. 16, bevatte de jachtwet van 1852 een zo ruim kader van wettelijke maatregelen, dat verdere reglementering door de provinciale overheid achterwege kon blijven *  .
Met de inwerking treding van de Wet op de Uitoefening van Jacht en Visscherij van 13 juni 1857 (Stbl. 87) kwam er reeds een einde aan de activiteiten van Alberda van Ekenstein als Inspecteur in Groningen. De nieuwe wet bepaalde namelijk, dat "de beambten der Rijkspolitie ... belast zijn met de toezigt op de jagt en visscherij" (art. 36), terwijl de minister van Justitie en niet langer zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken de opperste verantwoordelijkheid kreeg toegewezen. De bepalingen uit de Jachtwet van 1852, houdende dat jacht- en visakten moesten worden aangevraagd bij de Commissaris des Konings in de provincie, bleven van kracht *  .
Het archief werd bij de provinciale griffie gedeponeerd (E9) en naderhand aan het Rijksarchief in de provincie Groningen overgedragen.
Een eerdere inventaris werd in 1991 bewerkt.
Men vergelijke ook de archivalia van de houtvesters in het 1e, 2e en 3e Jachtdistrict van de provincie Groningen, 1814-1851.
Literatuur

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van de inspecteur van jacht en visserij in de provincie Groningen, jhr. Alberda van Ekenstein
Bewerker:
G.R. Bosscha Erdbrink
Behoort tot collectie:
Provincie Groningen
Laatste Publicatie:
1997
Omvang:
0,15 m standaardarchiefberging