Het betreft links de wapens van Frederik van Dorp, heer van Maesdam, dijkgraaf (1670-1679), Arent Adam van Wassenaer, heer van den Bosch, hoogheemraad (1646-1678), Gerard Bicker van Swieten, hoogheemraad (1664-1714), mr. Adriaen van Bosvelt, hoogheemraad (1668-1698) en Johan Hulshout, secretaris (1651-1682). Rechts de wapens van Arent van Wassenaer, heer van Duivenvoorde, hoogheemraad (1656-1674), Johan baron van Wassenaer, heer van Warmond, hoogheemraad (1658-1687), mr. Johan van Thilt, hoogheemraad (1656-1679), Diderik van Leijden, hoogheemraad (1670-1682) en Adriaen van der Laen, rentmeester (1646-1680). Deze tekening heeft gediend tot reconstructie van de wapens tegenover de lichtzijde van de Grote Zaal bij de restauratie van het gemeenlandshuis van Rijnland aan de Breestraat van 1878. Zie verder de toelichting bij KGV-000521

In 1671 bevond zich boven de schouw in de Grote Zaal een doek met daarop de wapens van dijkgraaf en hoogheemraden die dat jaar in functie waren (zie PRT-0213) en tevens een paneel met waarschijnlijk een allegorische voorstelling. Met het aanbrengen van een stucplafond in 1807, als gevolg van de buskruitramp, zijn beide objecten verdwenen. Alleen een geniuskopje met uitgespreide vleugels en enkele stukken van de cartouche zijn bewaard gebleven. Zowel voor het wapendoek als voor de allegorische voorstelling werd bij de restauratie van de Grote Zaal in 1878 een vervanger gemaakt. Deze tekening was een ontwerp voor de allegorische voorstelling. C.H. Dee, ambtenaar ter secretarie van Rijnland, omschrijft het in een memorie aan de VV van 28 november 1878 als volgt: "een zinnebeeld van waterstaatzorg, uitgedrukt in de waterkerende sluizen; aan de ene zijde, half wijkend, een voorstelling van Neptunus' heerschappij, aan de overzijde die der waterbouwkunde, naar voren tredend; terwijl het voortdurend toezicht, zowel bij nacht als bij dag, wordt weergegeven door de kraanvogel, aan wie de fabel, op zijn wachtpost bij nacht, een steen in de poot geeft, om zijn waakzaamheid te waarborgen". Zie notulen van de Verenigde Vergadering van 30 november 1878 no. 1, pag. 252-253.