Verklaerden in het magescheid tusschen hem en de voogden van zijn onmundig kind opgerigt op den 21 mey 1776 te willen maken de volgende veranderinge. Dat alle ongerede goederen zoo wel die caput 1 als die caput 2 en 3 op den inventaris vermeld zijn, in het gemeen en onverdeelt tusschen de condividenten verblijvenden, de comparant die sal moogen gebruyken, en de opkomsten profiteren tegens betalinge der lasten daerop staende tot des kinds mundige dagen toe. Dat voorts den comparant aenneemt aen sijn voornoemde zoon Afse Eijberts bij des selvs meerderjarigheid voor ’s moeders versterf te sullen betalen 740 guldens, zijnde den halven gereden boedel in plaets van 223-10- 0 by voorschreven magescheid vermeld. Blijvende voor het overige voorschreven magescheid in sijn volle kragt voorsoo verre het selve door dit declaratoir niet is verandert, voor welk een en ander den condivident verbonden heeft sijn persoon en goederen, en tot burgen gestelt, de personen van Rein Gerritsen en Hendrik Decemers genoegsaam geerft die desen borgtogt present sijnde aen yder in solidum hebben aengenomen, en haar persoon en goederen verbonden met submissie
als na rechten.