Ik ben op 6-jarige leeftijd in Houthem naar school gegaan, een Rooms Katholieke school. Mijn vader was bestuurslid van de Boerenleenbank. Tijdens een vergadering kreeg mijn vader ongenoegen met de geestelijk adviseur Pastoor Ribberg. [Moet zijn: Pastoor van Boven (opmerking Fons Heijnens)]. Dat ging als volgt: er had een kleine boer een lening van f 300,-- aangevraagd omdat zijn paard was doodgegaan. De bestuursleden Delissen en Roebroek en mijn vader wilden de lening geven, doch de geestelijk adviseur was ertegen en zei: "Jullie kunnen het hem geven maar denk eraan dat jullie dit nooit meer terug krijgen." Om deze uitspraak werd mijn vader zo boos dat hij tegen de pastoor zei: "Ik dacht dat u als eerste bereid zou moeten zijn om mensen te helpen en zeker mensen met een zo groot gezin." Dit is de geestelijk adviseur in het verkeerde keelgat geschoten met als gevolg dat wij de Rooms Katholiek school moesten verlaten en naar een neutrale school in Valkenburg moester gaan. Iedere dag 8 km lopen. Ik was toen 7 jaar. [Op basis van deze gegevens (geboren 1917, dus toen hij 7 jaar was, was het 1924) kan het NIET pastoor Ribbergh geweest zijn. Deze kwam pas in november 1926 naar Houthem. (correctie: Fons Heijnens)]. Het jaar daarop zou ik mijn 1e H. Communie doen. Toen het zover was kwam de pastoor, na zich eerst verzekerd te hebben dat vader met de paarden op het land was, naar mijn moeder en zei dat ik de communie in Houthem moest doen want hij had met de pastoor van Valkenburg afgesproken dat ik niet in Valkenburg de H. Communie mocht doen. Mijn moeder zei dat zij dat onmogelijk van haar man kon verwachten dat hij hiermee in zou stemmen. Het heeft haar veel tranen gekost maar het is haar echter gelukt.