Uw zoekacties: Klooster verloor vinnig proces tegen wanbetaler
Artikelen ( Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach )
beacon
 
 
Artikel
Klooster verloor vinnig proces tegen wanbetaler
Datering:
1958
Titel:
Klooster verloor vinnig proces tegen wanbetaler
Titel tijdschrift:
Limburgsch Dagblad
Afleveringsnummer:
Limburgsch Dagblad, 1/10/1958
Samenvatting:
HET KLOOSTER van Houthem-St. Gerlach, in vroeger eeuwen bekend als een stift van adellijke dames, bezat destijds vrij uitgestrekte bezittingen te Oirsbeek; ook bij het heffen der tienden genoot het verschillende voorrechten. Daaronder was een naar onze hedendaagse begrippen merkwaardig soort tiende, dat geheven werd van de zogenaamde „novalia” of wel pas ontgonnen gronden. Bijvoorbeeld als bos of weiland in akkerland werd omgezet. Een geschil over deze „novalia” heeft tot een langdurige procedure geleid, welke in 1741 begon en ruim vier jaren slepende werd gehouden. De ene partij werd gevormd door de proost van het klooster te Houthem-St. Gerlach, die namens de priorin optrad. De andere partij bestond uit Jacob Preutz uit Oirsbeek en zijn, naar uit het verloop van het proces blijkt, voortreffelijke advocaat. Jacob Preutz nu had van een andere Oirsbekenaar een weiland overgenomen, dat onder hèt tiendenrecht van het klooster viel. Hij had het weiland omgeploegd tot akkerland en was daardoor, volgens de proost, verplicht van de eerste oogst op de nieuwe akker „novalia” aan het klooster te betalen. Hij bracht echter de volle oogst naar zijn eigen schuren over en weigerde standvastig één-tiende gedeelte er van aan de Houthemse kloostergemeenschap af te staan. Op het eerste gezicht was dit, nadat het geschil door de proost voor de schepenbank werd gebracht, voor Preutz een verloren zaak, maar zijn advocaat dacht er anders over. Deze bekwame rechtsgeleerde begon met alle juridische sluipwegen, welke de wetgeving uit die dagen hem verschafte, te benutten om de zaak op de lange baan te schuiven. Hij eiste, wat zijn goed recht was, dat de tegenpartij waarborgen zou geven dat zij de kosten van het proces kon betalen, indien het door haar verloren werd.
Samenvatting2:
En nadat dit met veel vijven en zessen was geschied, verlangde deze pleiter met dezelfde hardnekkigheid ’n volmacht van „Madame” (de priorin van het klooster), waaruit zou blijken, dat de proost inderdaad volmacht had om voor de schepenbank als haar gemachtigde op te treden. Bovendien zou een dergelijke volmacht ook door de plaatsvervangende priorin bekrachtigd moeten worden. Op de tegenwerping, dat de priorin en haar plaatsvervangster als slotzusters het klooster slechts bij hoge uitzondering konden verlaten en daarom niet voor de schepenbank konden verschijnen, betoogde de advocaat van Preutz, dat dit geen bezwaar was. De griffier van de bank kon zich als getuigen vergezeld door twee schepenen, naar het klooster begeven en daar de nodige akten opmaken. Nadat Jacob Preutz eerst nog, met behulp van zijn advocaat, een beroep op het hoogste rechtscollege, de Souvereine Raad van Brabant had gedaan, is dit inderdaad geschied. De priorin verstrekte de gevraagde machtiging, waarbij als haar getuigen haar plaatsvervangster en het oudste lid van het kapittel van het klooster optraden.

HIERNA DREIGDE het proces voor Preutz op een pijnlijke nederlaag uit te lopen. Het begon blijkbaar ook de schepenbank te vervelen, want hem werd gelast „sijnen contrariën bhoon” (zijn voortdurend tegenspreken) te staken en niet langer met allerlei listige trucjes de gang van het proces te blokkeren. Maar opnieuw bracht zijn advocaat uitkomst. Hij vond een juridische mogelijkheid om te kunnen eisen, dat „Mevrouw de Superieure van het adelyck cloester St. Gerlach” persoonlijk voor de schepenbank zou worden gedaagd om een verklaring in deze zaak af te leggen.
Samenvatting3:
De woedende proost antwoordde, dat „de Fraue Priorin en de Vreule (Freule) Subpriorin, als zijnde Ordens geistelicke persoenen, niet sijn daagbaer (niet gedaagd kunnen worden) ende nergens te reghten behoeven te staen als voor haer geistelijcke competente Oversten”. Maar de advocaat verzekerde doodleuk, dat er geen sprake van kon zijn dat de schepenbank daartoe niet bevoegd was. Want de proost had Preutz (en niet Preutz de proost) voor deze rechtbank gedaagd! Daar de schepenbank in deze netelige zaak blijkbaar geen beslissing wilde (of durfde) nemen, werd door beide partijen opnieuw een beroep gedaan op de Souvereine Raad van Brabant en dit hoogste rechtscollege stelde de advocaat van Preutz in het gelijk. De „Fraue Priorin en de Vreule Subpriorin” zouden, indien dit nodig werd geoordeeld, persoonlijk moeten getuigen. Toen zij, ondanks deze uitspraak, weigerden aan een oproep van de schepenbank gehoor te geven, werd de tegen Preutz ingediende klacht vervallen verklaard en werd het was inmiddels 1775 geworden het klooster van St. Gerlach veroordeeld tot de kosten van het proces.

De proost van het klooster, de hoogeerwaarde heer Henricus Casteel, protesteerde tegen dit vonnis, maar het was niet meer dan een formeel protest. Hij heeft er zich niet aan gewaagd, om voor de derde keer in deze zaak een beroep op de Souvereine Raad van Brabant te doen. Het klooster berustte in de uitspraak van de schepenbank en Preutz ging vrijuit. Hij heeft alleen zijn advocaat moeten betalen en die zal na vier jaren procederen wel een aanzienlijk bedrag hebben gevraagd.
Geografische namen: