Artikelen ( Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach )
Artikelen Collectie artikelen

De hoofdbank Meerssen en zijn Bokkenrijders (2/4)
Datering:
20xx
Titel:
De hoofdbank Meerssen en zijn Bokkenrijders (2/4)
Auteur:
J. Vromen
Titel tijdschrift:
't Bokske
Afleveringsnummer:
't Bokske, 14 (20xx) nr. 27, p. 10-20
Samenvatting:
VERVOLG 2/4
Vooral niet minder hard straffen
Als de overheden minder hard zouden gaan straffen, zouden de andere bendeleden geen enkele afschrikking meer ervaren, zouden de Landen van Overmaze met gauwdieven worden gevuld, en zouden de onderdanen uit deze streek in hun leven geen enkele vrijheid meer bezitten. Het zou ook kunnen betekenen dat die rechters die bendeleden tot dan toe tot de dood hadden veroordeeld zouden kunnen gaan denken dat ze te hard gevonnist hadden! Familieleden van terechtgestelden zouden alsnog in beroep kunnen gaan tegen de reeds uitgevoerde executies van hun dierbaren en sommigen van hun zouden wel eens wraak kunnen nemen op de rechters die in die gevallen over leven en dood beslist hadden. Van Steelant besloot met het uitbrengen van een advies aan de Hoogmogende Heren om het gerecht te Valkenburg op de volgende wijze in het geval van Corstjens te laten vonnissen: “ Dat deze gevangene na vele jaren tot de bende behoord te hebben, zich had schuldig gemaakt aan violente diefstallen, inbraken en mishandelingen van mensen en mede geprofiteerd had van de geroofde buit. Misdaden die waren begaan bij boer Heijnens te Raar,bij boer Walraeven aan de Maesbandt in augustus 1756, bij boer Schröders in het Rijk van Aken in de winter van 1762, bij een inbraak in Havert bij Sittard in 1770, deelgenomen had aan een niet uitgevoerde overval in Sittard, en aanwezig was geweest bij de gewelddadige overval op de roomse pastoor in Margraten. Allemaal zaken die in een land van justitie niet konden worden getolereerd en op de strengste wijze moesten worden bestraft. Volgens hem resteerde de schepenen van Valkenburg niets anders dan de gevangene Herman Corstius te veroordelen tot de dood door ophanging.
Vooral niet minder hard straffen
Als de overheden minder hard zouden gaan straffen, zouden de andere bendeleden geen enkele afschrikking meer ervaren, zouden de Landen van Overmaze met gauwdieven worden gevuld, en zouden de onderdanen uit deze streek in hun leven geen enkele vrijheid meer bezitten. Het zou ook kunnen betekenen dat die rechters die bendeleden tot dan toe tot de dood hadden veroordeeld zouden kunnen gaan denken dat ze te hard gevonnist hadden! Familieleden van terechtgestelden zouden alsnog in beroep kunnen gaan tegen de reeds uitgevoerde executies van hun dierbaren en sommigen van hun zouden wel eens wraak kunnen nemen op de rechters die in die gevallen over leven en dood beslist hadden. Van Steelant besloot met het uitbrengen van een advies aan de Hoogmogende Heren om het gerecht te Valkenburg op de volgende wijze in het geval van Corstjens te laten vonnissen: “ Dat deze gevangene na vele jaren tot de bende behoord te hebben, zich had schuldig gemaakt aan violente diefstallen, inbraken en mishandelingen van mensen en mede geprofiteerd had van de geroofde buit. Misdaden die waren begaan bij boer Heijnens te Raar,bij boer Walraeven aan de Maesbandt in augustus 1756, bij boer Schröders in het Rijk van Aken in de winter van 1762, bij een inbraak in Havert bij Sittard in 1770, deelgenomen had aan een niet uitgevoerde overval in Sittard, en aanwezig was geweest bij de gewelddadige overval op de roomse pastoor in Margraten. Allemaal zaken die in een land van justitie niet konden worden getolereerd en op de strengste wijze moesten worden bestraft. Volgens hem resteerde de schepenen van Valkenburg niets anders dan de gevangene Herman Corstius te veroordelen tot de dood door ophanging.
Samenvatting2:
Een duidelijke visie
“Ued.Mogende zeer ootmoedige Dienaar”, was in zijn advies zeer duidelijk geweest. Het uiteindelijke advies van de Staten-Generaal bracht eindelijk een andere duidelijkheid. De beklaagde naar de executieplek gebracht worden, daar door de beul met de strop om de hals gegeseld worden met acht roeden met voor elke roede acht slagen, vervolgens worden gebrandmerkt en uit het Staatse gebied worden verbannen. Het vonnis werd op 22 oktober 1777 voltrokken. Dit vonnis is bij nader inzien te plaatsen in de toen langzaamaan ontstane overtuiging dat deze mensenverachtende vervolging niet langer op deze wijze kon doorgaan. Corstjens ontkwam aan de dood, desondanks was deze “verlichte” straf nog steeds onmenselijk. De openbare verkoop door het gerecht van zijn in beslag genomen meubels leverde exact 40 gulden op, een bedrag dat naar justitie zou gaan ter bestrijding van de gerechtskosten. Het overlijdensregister van het dorp Schinnen geeft prijs wat de verdere levensloop van de man uit Meerssen moet zijn geweest. Corstjens moet na voltrekking van het vonnis direct naar zijn kennis Joannes Knubben in het buiten Staats territorium liggende Schinnen zijn gegaan om er onderdak te vinden. Hij is daar op 18 juni 1779 om vijf uur in de ochtend in het huis van dezelfde Knubben overleden aan de gevolgen van een val in een waterput in het dorp Lutterade. Corstjens voerde er herstelwerkzaamheden uit die hem het leven zouden kosten. De mannen die met hem samenwerkten brachten hem nog naar Schinnen terug, maar het zou niet meer baten. Hij ontving de heilige sacramenten en werd de volgende dag al begraven op het kerkhof te Schinnen. *Tentamen: Geplande maar niet uitgevoerde daad
Noten: RHCL Maastricht, BHIC-Raad van Brabant 459, Nat. Archief 5870
“Ued.Mogende zeer ootmoedige Dienaar”, was in zijn advies zeer duidelijk geweest. Het uiteindelijke advies van de Staten-Generaal bracht eindelijk een andere duidelijkheid. De beklaagde naar de executieplek gebracht worden, daar door de beul met de strop om de hals gegeseld worden met acht roeden met voor elke roede acht slagen, vervolgens worden gebrandmerkt en uit het Staatse gebied worden verbannen. Het vonnis werd op 22 oktober 1777 voltrokken. Dit vonnis is bij nader inzien te plaatsen in de toen langzaamaan ontstane overtuiging dat deze mensenverachtende vervolging niet langer op deze wijze kon doorgaan. Corstjens ontkwam aan de dood, desondanks was deze “verlichte” straf nog steeds onmenselijk. De openbare verkoop door het gerecht van zijn in beslag genomen meubels leverde exact 40 gulden op, een bedrag dat naar justitie zou gaan ter bestrijding van de gerechtskosten. Het overlijdensregister van het dorp Schinnen geeft prijs wat de verdere levensloop van de man uit Meerssen moet zijn geweest. Corstjens moet na voltrekking van het vonnis direct naar zijn kennis Joannes Knubben in het buiten Staats territorium liggende Schinnen zijn gegaan om er onderdak te vinden. Hij is daar op 18 juni 1779 om vijf uur in de ochtend in het huis van dezelfde Knubben overleden aan de gevolgen van een val in een waterput in het dorp Lutterade. Corstjens voerde er herstelwerkzaamheden uit die hem het leven zouden kosten. De mannen die met hem samenwerkten brachten hem nog naar Schinnen terug, maar het zou niet meer baten. Hij ontving de heilige sacramenten en werd de volgende dag al begraven op het kerkhof te Schinnen. *Tentamen: Geplande maar niet uitgevoerde daad
Noten: RHCL Maastricht, BHIC-Raad van Brabant 459, Nat. Archief 5870
Samenvatting3:
2 Lambert Canna, de schoenmaker
Van Canna weten we dat hij rond 1710 in Meerssen geboren is, en woonachtig was naast het “bekende” bendelid Joannes Offermans. Canna zou twee keer trouwen, de eerste keer met Maria Smitsmans en de tweede keer na het overlijden van zijn eerste vrouw in 1759, met Catharina Muytens. Canna had ook nog een tijdje in het gehucht Haasdal in Schimmert gewoond, was schoenmaker van zijn vak en bezat ook een paar stukken grond. Dat hij verder een arme sloeber was, zou blijken bij de executoriale verkoop van zijn bezittingen. Hij werd op 17 januari 1776 gearresteerd. Uit de bewaard gebleven lijsten van de scherpe examens blijkt dat hij in februari en maart in totaal drie keer gemarteld door de beul werd tijdens zijn verhoren. Die verhoren verliepen vaak dramatisch, hetgeen betekende dat er een chirurgijn aanwezig moest zijn die het nodige oplapwerk moest verrichten om de aangeklaagde weer klaar te stomen voor het volgende gewelddadige verhoor. In de zaak tegen Canna functioneerde Thomas Corriaux als chirurgijn. Hij diende trouw al zijn onkostennota’s in die betrekking hadden op zijn “behandelingen”. Hieruit blijkt dat hij voor ruim 21 gulden aan aroma’s en verband gebruikte om Lambert weer op de been te krijgen. Deze aroma’s (geurmiddelen) moesten de gevangene uit zijn toestand van bewusteloosheid, vaak een gevolg van de onmenselijke tortuur door de beul, halen. Scherprechter Jan Hamel uit Maastricht diende een pittige nota van 55 gulden in voor het geselen van Canna met acht roeden en acht slagen voor elke roede, voordat Canna een dag later, op 11 mei 1776 verbannen werd. De gedwongen verkoop van zijn goederen en beesten zou een bedrag van 15 gulden opbrengen, een bedrag dat overigens naar justitie zou gaan!
Van Canna weten we dat hij rond 1710 in Meerssen geboren is, en woonachtig was naast het “bekende” bendelid Joannes Offermans. Canna zou twee keer trouwen, de eerste keer met Maria Smitsmans en de tweede keer na het overlijden van zijn eerste vrouw in 1759, met Catharina Muytens. Canna had ook nog een tijdje in het gehucht Haasdal in Schimmert gewoond, was schoenmaker van zijn vak en bezat ook een paar stukken grond. Dat hij verder een arme sloeber was, zou blijken bij de executoriale verkoop van zijn bezittingen. Hij werd op 17 januari 1776 gearresteerd. Uit de bewaard gebleven lijsten van de scherpe examens blijkt dat hij in februari en maart in totaal drie keer gemarteld door de beul werd tijdens zijn verhoren. Die verhoren verliepen vaak dramatisch, hetgeen betekende dat er een chirurgijn aanwezig moest zijn die het nodige oplapwerk moest verrichten om de aangeklaagde weer klaar te stomen voor het volgende gewelddadige verhoor. In de zaak tegen Canna functioneerde Thomas Corriaux als chirurgijn. Hij diende trouw al zijn onkostennota’s in die betrekking hadden op zijn “behandelingen”. Hieruit blijkt dat hij voor ruim 21 gulden aan aroma’s en verband gebruikte om Lambert weer op de been te krijgen. Deze aroma’s (geurmiddelen) moesten de gevangene uit zijn toestand van bewusteloosheid, vaak een gevolg van de onmenselijke tortuur door de beul, halen. Scherprechter Jan Hamel uit Maastricht diende een pittige nota van 55 gulden in voor het geselen van Canna met acht roeden en acht slagen voor elke roede, voordat Canna een dag later, op 11 mei 1776 verbannen werd. De gedwongen verkoop van zijn goederen en beesten zou een bedrag van 15 gulden opbrengen, een bedrag dat overigens naar justitie zou gaan!
Samenvatting4:
Matthijs Emands, de dagloner
Emands was geboren in de Heek en te Hulsberg getrouwd met Maria Agnes Meeuwissen, een zus van het bendelid Wouter Meeuwissen. Uit een verhoor van bendelid Lins Schouteten op 21 juni 1774 werd duidelijk dat “Matthijs woonende te Broekhem, aldaar getrouwd met sekere Agnes, soone van Anthoon uijt den Heek, woonende tegens over de put” beschuldigd werd van lidmaatschap van de bende van nachtdieven. Matthijs die in Broekhem woonde, werd er door Schouteten van beticht deelgenomen te hebben aan de overval op de kluis een dikke negen jaar eerder. Emands werd op 9 maart 1775 opgepakt en zes dagen later aan een scherp verhoor onderworpen. Hij had de pech op 23 maart 1775 ook nog eens door Geertruid Bosch als bendelid of complice aangemerkt te worden, hetgeen niet goed was voor zijn curriculum vitae. Deze ontboezemingen zouden het einde verhaal worden voor de arme dagloner, die misschien een brood of een paar stuivers gekregen had voor zijn medewerking aan een paar diefstallen, maar dat in de ogen van de gereformeerde Hollandse overheidsdienaren met de dood zou moeten bekopen. Dat was al weer een katholiek of in hun ogen een ketter minder!!
Emands werd op 4 april 1775 opgehangen. De executoriale verkoop van zijn “meubels” zou 16 gulden en 10 stuivers opbrengen. Vaste goederen bezat hij niet. Waarschijnlijk betaalde hij huur.
Noten Canna: Nat. Archief ASG 5871, Nat. Archief ASG 5870. Noten Emands: RHCL Landen van Overmaas 8165, Nat.Archief 5871, RHCL LvO 8169
Emands was geboren in de Heek en te Hulsberg getrouwd met Maria Agnes Meeuwissen, een zus van het bendelid Wouter Meeuwissen. Uit een verhoor van bendelid Lins Schouteten op 21 juni 1774 werd duidelijk dat “Matthijs woonende te Broekhem, aldaar getrouwd met sekere Agnes, soone van Anthoon uijt den Heek, woonende tegens over de put” beschuldigd werd van lidmaatschap van de bende van nachtdieven. Matthijs die in Broekhem woonde, werd er door Schouteten van beticht deelgenomen te hebben aan de overval op de kluis een dikke negen jaar eerder. Emands werd op 9 maart 1775 opgepakt en zes dagen later aan een scherp verhoor onderworpen. Hij had de pech op 23 maart 1775 ook nog eens door Geertruid Bosch als bendelid of complice aangemerkt te worden, hetgeen niet goed was voor zijn curriculum vitae. Deze ontboezemingen zouden het einde verhaal worden voor de arme dagloner, die misschien een brood of een paar stuivers gekregen had voor zijn medewerking aan een paar diefstallen, maar dat in de ogen van de gereformeerde Hollandse overheidsdienaren met de dood zou moeten bekopen. Dat was al weer een katholiek of in hun ogen een ketter minder!!
Emands werd op 4 april 1775 opgehangen. De executoriale verkoop van zijn “meubels” zou 16 gulden en 10 stuivers opbrengen. Vaste goederen bezat hij niet. Waarschijnlijk betaalde hij huur.
Noten Canna: Nat. Archief ASG 5871, Nat. Archief ASG 5870. Noten Emands: RHCL Landen van Overmaas 8165, Nat.Archief 5871, RHCL LvO 8169
Samenvatting5:
3 Jacob Herrewig ( ca.1710-1775)
Herrewig was afkomstig uit het tegenwoordige Duitse gebied en was gehuwd met Elisabeth Scheers. Op het ogenblik van zijn arrestatie was hij 65 jaar oud, en al 28 jaar woonachtig in de Houthemerberg te Houthem. Hij kwam aan zijn geld door hier en daar als linnenwever te werken en door uit bedelen te gaan. Ogenschijnlijk deed hij nog meer klusjes om de kost te verdienen, want de dochter van de roverhoofdman Bosch uit de Heek bij Klimmen beschuldigde hem in haar verhoren ervan lid te zijn van de bende van nachtdieven en plunderaars. Zo noemde Gertruijd Bosch op 21 juli 1775 een grote hoeveelheid namen van mensen die volgens haar tot de bende behoorden en vaker over de vloer kwamen in de herberg van haar vader om daar nieuwe overvallen te bespreken. Daaronder bevond zich volgens haar ook een zekere “Jacob Hereweg woont meede op den Houtemerberg, eenen Hoogduitser gaet beedelen”! Zo beweerde ze dat Jacob had meegedaan aan de overval op de kluizenaars in Walem en aan de brute inbraak met veel geweld op boer Frissen en zijn gezin in Aerensgenhout. Deze informatie was voor de rechtbank meer dan voldoende bewijs op Herrewig op te pakken, hetgeen op 11 augustus 1775 gebeurde. Hij werd vervolgens op 21, 22 augustus en 5 september aan de tortuur onderworpen om hem een bekentenis te ontlokken. De Valkenburgse "huischirurgijn" Corriaux had er bijna een maand voor nodig om de arme Herrewig een klein beetje op te lappen. De slechte toestand waarin Herrewig zich bevond, was het resultaat van het ongemeen harde optreden van justitie. Corriaux rekende 16 gulden en 37 stuivers aan voor zijn arbeid. Wat de man bekend heeft is niet meer bewaard gebleven.
Herrewig was afkomstig uit het tegenwoordige Duitse gebied en was gehuwd met Elisabeth Scheers. Op het ogenblik van zijn arrestatie was hij 65 jaar oud, en al 28 jaar woonachtig in de Houthemerberg te Houthem. Hij kwam aan zijn geld door hier en daar als linnenwever te werken en door uit bedelen te gaan. Ogenschijnlijk deed hij nog meer klusjes om de kost te verdienen, want de dochter van de roverhoofdman Bosch uit de Heek bij Klimmen beschuldigde hem in haar verhoren ervan lid te zijn van de bende van nachtdieven en plunderaars. Zo noemde Gertruijd Bosch op 21 juli 1775 een grote hoeveelheid namen van mensen die volgens haar tot de bende behoorden en vaker over de vloer kwamen in de herberg van haar vader om daar nieuwe overvallen te bespreken. Daaronder bevond zich volgens haar ook een zekere “Jacob Hereweg woont meede op den Houtemerberg, eenen Hoogduitser gaet beedelen”! Zo beweerde ze dat Jacob had meegedaan aan de overval op de kluizenaars in Walem en aan de brute inbraak met veel geweld op boer Frissen en zijn gezin in Aerensgenhout. Deze informatie was voor de rechtbank meer dan voldoende bewijs op Herrewig op te pakken, hetgeen op 11 augustus 1775 gebeurde. Hij werd vervolgens op 21, 22 augustus en 5 september aan de tortuur onderworpen om hem een bekentenis te ontlokken. De Valkenburgse "huischirurgijn" Corriaux had er bijna een maand voor nodig om de arme Herrewig een klein beetje op te lappen. De slechte toestand waarin Herrewig zich bevond, was het resultaat van het ongemeen harde optreden van justitie. Corriaux rekende 16 gulden en 37 stuivers aan voor zijn arbeid. Wat de man bekend heeft is niet meer bewaard gebleven.
Samenvatting6:
Herrewig is overigens op 29 november 1775 aan de gevolgen van zijn mishandelingen in zijn gevangeniscel overleden, en daarna alsnog als blijk van zijn schandelijk leven aan de galg gehangen. Veel bezit had hij niet. Er kwam iets meer dan 31 gulden binnen bij de rechtbank, een bedrag dat gehaald werd uit de opbrengst van de verkoop van zijn meubelen en beesten. Onroerend goed bezat hij in het geheel niet. Het opgehaalde geld dekte niet eens de nota van de beul, die voor zijn “werk” het fikse bedrag van 55 gulden declareerde!! Johan Louis (“de Wilde”) “Wilde Jan” was rond 1713 geboren in Maastricht, maar woonde in het vlakbij gelegen Rothem waar hij het beroep van wolspinner uitoefende. Hij kon noch lezen noch schrijven, maar viel toen met deze handicaps totaal niet op. Wie kon dat wel in die tijd? Die kwalificaties waren enkel van toepassing op de geestelijke, politieke en bestuurlijke elite. Jan was gehuwd met Maria Dampen en werd op 17 januari 1775 gearresteerd. Uit het overzicht van “scherpe examens” blijkt dat hij pas meer dan een jaar later, op 30 januari 1776 door de scherprechter onder handen werd genomen. Waarschijnlijk heeft men hem langer vastgehouden in de hoop meer beschuldigingen te krijgen via andere gedetineerden. Voor zijn werk op 30 januari vroeg de beul overigens het standaardbedrag van 55 gulden. Uiteindelijk besloot de rechtbank Jan te geselen, waarna hij verbannen werd uit het Land van Valkenburg en omgeving. Dat gebeurde op 10 mei 1776. Jan kon zijn plunjezak pakken en oprotten naar een andere regio. Aan vast goed bezat hij niets. De verkoop van zijn meubilair leverde de rechtbank een bedrag van 35 gulden op. Genoeg om de schout en de schepenen een kan brandewijn met een lekkere maaltijd te bezorgen.
ZIE VERVOLG 3/4
ZIE VERVOLG 3/4
Trefwoorden:
Organisatie: Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach
laatste wijziging 01-11-2024