Uw zoekacties: De hoofdbank Meerssen en zijn Bokkenrijders (1/4)
Artikelen ( Heemkundevereniging Houthem-St.Gerlach )
beacon
 
 
Artikel
De hoofdbank Meerssen en zijn Bokkenrijders (1/4)
Datering:
20xx
Titel:
De hoofdbank Meerssen en zijn Bokkenrijders (1/4)
Auteur:
J. Vromen
Titel tijdschrift:
't Bokske
Afleveringsnummer:
't Bokske, 14 (20xx) nr. 27, p. 10-20
Samenvatting:
1 Herman Corstjens, alias de Toren van Meerssen ( 1728-1779)
De “onschuldige”metselaar
Processen uit de banken Meerssen, Klimmen, Heerlen en Beek werden gevoerd voor het hooggerecht in Valkenburg. Het daar aanwezige Landshuis deed niet alleen dienst als gerechtshof, maar had ook de functie van gevangenis. Toen Herman Corstjens voor het gerecht verscheen, bekleedde luitenant-drossaard Vignon in het Land van Valkenburg de functie van zowel hoofdeiser als aanklager. Herman die meestal als metselaar werkte, trouwde op 26 september 1751 met Johanna Maria Boots, die eveneens afkomstig was uit het dorp Meerssen. Het stel zou drie kinderen krijgen, allen meisjes. Corstjens stond bekend onder de bijnamen “Den Toren van Meerssen” of “Den Heuvel van Meerssen,” en was op 13 november 1728 als zoon van Jaspar Corstjens en Maria Ackermans geboren! Corstjens werd op 25 januari 1776 na beschuldigingen van gevangen zittende bendeleden opgepakt en kreeg een dag later al te maken met de verhoren van de schepenbank. Herman ontkende pertinent dat hij bij welke bende dan ook hoorde, en dat hij als eerzaam burger nog nooit gestolen had. Toen na de ondervragingen van de schepenbank het protocol opgemaakt moest worden, weigerde hij dit te ondertekenen. Hij wilde dit alleen doen als de rechtbank er aan zou toevoegen dat hij “ onnosel”, oftewel onschuldig was. De rechters waren duidelijk ontevreden met deze voortgang, en besloten hem op 7 februari op de martelstoel te plaatsen. Men begon met de beenschroeven, maar de man gaf ondanks de pijnen geen krimp. De rechtbank gaf de scherprechter daarna opdracht om de “stroppade” of anders gezegd de wipgalg te gebruiken. Corstjens verloor al zeer snel het bewustzijn, werd van de wipgalg afgehaald, en vroeg nadat hij bijgekomen was om enige bedenktijd, die hem door de rechtbank gegund werd.
Samenvatting2:
Zijn plotselinge zelfreflectie zou nieuwe horizonnen openen, want hij bekende nu toch lid te zijn van de bende van nachtdieven, en beweerde dat Machiel Vrancken en een zekere Croussen hem ertoe verleid hadden om deel uit te gaan maken van de bende.
Dat zou gebeurd zijn in de periode dat hij in het naburige Geulhem als blokbreker had gewerkt. Hij bekende ook in een kapel de eed op de duivel afgelegd te hebben, waartoe hij door de beruchte Bokkenrijder Frans Anthoon Brassé alias “De Moks”uit Schin op Geul zou zijn aangezet. Corstjens zou tijdens zijn hierop volgende verhoren tientallen namen noemen van personen die naar zijn mening tot de bende zouden behoren, en vertelde en passant dat Machiel Croussen hem getipt had over de in zijn eigen woonplaats bij boer Theunis Heijnens in het Meerssense gehucht Raar gepleegde overval.

Een rol als schildwacht
Corstjens besefte dat hij in een doodlopend straatje was geraakt en zocht naar wegen om zijn eigen aandeel in de activiteiten van de bende te bagatelliseren. Wellicht hoopte hij er genadig vanaf te kunnen komen, want hij gebruikte net als vele andere beschuldigden het “excuus”dat hij telkens alleen maar als schildwacht op de uitkijk had gestaan. Corstjens vertelde dat hij na de inbraak bij de boer te Raar samen met Croussen naar huis was gegaan, en ontkende te weten waar de andere bij de diefstal betrokken personen naar toe waren gegaan.
Via de “Meerssense tam-tam” zou hij de volgende morgen gehoord hebben dat enkele van zijn maten naar de woning van de jood Elias Soesman waren getrokken. Ze hadden onder een of ander voorwendsel geprobeerd in zijn huis te geraken omdat ze vermoedden dat daar illegale joden waren verborgen. Die nu weinig edele handelswijze was in die tijd een vrij legaal gegeven, aangezien joden aan allerlei restricties waren gebonden, zeer zeker gezien het feit dat joden als heler in meerdere gevallen deel uitmaakten van illegale netwerken.
Samenvatting3:
In de 18e eeuw gold er in de stad Maastricht die deels in Staats en deels in Luiks bezit was, een streng en restrictief vestigingsbeleid voor joden, hetgeen als gevolg had dat deze mensen uitweken naar de omliggende dorpen zoals Eijsden en Meerssen. In het jaar 1777 was 10 procent van de inwoners van Eijsden jood en hadden zowel dit dorp als Meerssen een eigen huis synagoge. Sommige joden lieten zich zelfs dopen om toe te kunnen treden tot het christelijke geloof, om op die manier aan allerlei maatschappelijke belemmeringen te kunnen ontkomen (bron Klaas Smelik).

Hooggerecht Valkenburg vraagt Den Haag om advies
Nadat de luitenant-voogd en de schepenen van het Hooggerecht Valkenburg op een mei 1777 een missive voorzien van de noodzakelijke bijlagen gericht aan de “Advocaat Fiscaal van Braband en de Landen van Overmaze” hadden opgesteld, die deze op de 12e mei onder ogen had gekregen, gaf deze hoge functionaris Valkenburg op de 27ste mei antwoord. Advocaat-Fiscaal van Steelant berichtte dat het hem duidelijk was dat het door Valkenburg gevraagde advies omtrent een “zekeren Herman Corstius (protestantse tenaamstelling) van Meerssen” een verdere en correct juridische afhandeling (“ justitie te doen”) van de zaak tegen Corstjens beoogde. Wellicht dat hij het zelf kon afhandelen, maar een andere mogelijkheid zou ook kunnen zijn om drie onafhankelijke rechtsgeleerden “ alhier in den Hage” daartoe te benoemen. Joh.Fred.van Steelant “ging los” nadat hij had laten weten alle aan hem toegezonden stukken aan een “attent examen”onderworpen te hebben! Hij oreerde dat het niet vaak gebeurde dat er zulke verzoeken binnen kwamen, maar als ze gedaan werden waren de Hoogmogendheden niet te beroerd om “ter Hoofdleringe” advies uit te brengen. Een regelrechte sneer richting de lagere rechtbanken, die dan ook nog eens op het hart gedrukt werden om altijd het advies van drie neutrale rechtsgeleerden in te winnen.
Samenvatting4:
De hooggeleerde advocaat betoogde verder het volgende: “En het ware te wenschen, dat zulks te meermalen geschiede in opzigte van Crimineele Saken, gebrogt voor de Regters ten platten Lande, veeltijds uit onkundige lieden bestaande, waar in zij het vonnis vellen, zonder dat men daar van provocatie wil admitteren”. Dat hij geen hoge pet ophad van de lokale rechters moge hieruit duidelijk zijn.

Een verkeerde interpretatie!!
Hij was er van overtuigd dat het gerecht te Valkenburg in de criminele zaak tegen Corstjens niet twijfelde over het door hun ingenomen standpunt betreffende het door de vrouw van Corstjens gedane verzoek om de doodstraf voor haar man om te zetten in eeuwig durende opsluiting. Als het verzoek hun dubieus of twijfelachtig zou zijn voorgekomen, hadden ze het verzoek zeker niet aan hem doen toekomen. Toch vond hij dat de schepenen de resolutie van 23 februari 1776 inzake bestraffing van bendeleden verkeerd hadden geïnterpreteerd, wellicht hadden ze dat zelfs gedaan om zich in te dekken tegen mogelijke blaam achteraf. Hij constateerde verder dat de aangeklaagde toch zelf had bekend sedert enige jaren tot de beruchte bende booswichten te behoren, waarvan er in de Landen van Overmaze al een groot deel met de dood waren bestraft. Volgens van Steelant probeerde Corstjens zich onschuldiger voor te doen dan hij in werkelijkheid was. Had zijn medebendelid en beschuldiger Johannes Offermans uit Meerssen immers niet beweerd dat Corstjens niet alleen als schildwacht op wacht had gestaan, “maar dat hij heeft verscheijde Huijsbraken zelf direct gepleegt, in de Huijsen het geld opgepakt, daaruit weggedragen, en zijn Complicen, onder Meersen woonagtig, zelfs aangevoert, gelijk hij mede nog verswegen heeft een Tentamen tot Raar en een Huijsbraak bij Frisschen in Arensgenhout, en vervolgens niet prosumtief is , dat hij alle zijne misdaden beleden, of zoo weijnig van den Buijt geprofiteert heeft, als hij voorgeeft”.
Samenvatting5:
Van Steelant vond dat Corstjens al tot de doodstraf veroordeeld had moeten worden als hij slechts bij een enkele inbraak met raad en daad behulpzaam zou zijn geweest.
Hij heeft zich echter aan zes delicten schuldig gemaakt en dat in een tijd waarin vele andere bendeleden in zijn omgeving reeds met de dood waren gestraft. Kortom, hij had deze straf kunnen verwachten, maar had zich door zijn gepleegde misdaden kennelijk niet laten afschrikken. Vijf van zijn mede bendeleden hadden hem toch maar mooi beschuldigd. Daar diende men volgens van Steelant meer belang aan te hechten dan aan de pogingen van Corstjens om zich kleiner voor te stellen dan hij was. Hij had het merendeel van zijn daden niet bekend onder tortuur of vlak na de pijnigingen, maar een paar dagen later en wel geheel uit vrije wil, zodat men gerust een doodvonnis kon eisen. Voor van Steelant maakte het ook niet uit of Corstjens nu wel of niet de eed op de duivel had gedaan. Hij had de bende geholpen en dat was al misdadig genoeg!! Volgens het plakkaat van 18 maart 1732 moest Corstjens met de dood bestraft worden en hadden de officieren van justitie in de Generaliteitslanden zelfs een premie van 200 gulden Hollands uitgeloofd voor degenen die dader of daders uit de bende konden aanwijzen. Er werd zelfs “impuniteit”, vrijwaring van straf, gegarandeerd voor personen uit de bende zelf, als ze personen zouden aanbrengen!

Vele jaren van berouw
Van Steelant was van mening dat het “niet de minste reflectie verdient om het verzoek door de Naastbestaanden van desen Gevange gedaan, om hem te libereren van voorsz. Doodstraffe, en in plaatse van dien, hem te Condemneren tot een altoosdurende gevankenisse” te overwegen. De redenen voor zijn eventuele gratie waren volgens hem in het verzoek zo vaag en zonder bewijs gesteld, en strijdig met de waarheid, dat de Advocaat Fiscaal er nooit mee akkoord zou gaan.
Samenvatting6:
Hij vond wel dat er een uitzondering gemaakt zou kunnen worden voor diegenen die “zig in dat Complot hadden geëngageert in hunne jonge jaren, daar toe verleijd zijnde, oof uit Bijgelovigheid, en Dronkenschap, off uit andere casuele oorsaken,terwijl nimmer met deselve Bende eenig kwaad hadden bedreven off wel eenig ligt kwaad bedreven hebbende, veele jaren daar van berouw hadden betoond, en als goede en brave Ingesetenen hadden blijven leven, op dewelke Hun Hoog Mogende Resolutie van 23 Februarij 1776 alleen van applicatie kan worden gemaakt”. Maar dit kon volgens hem nooit van toepassing zijn op figuren die zich als leden van de bende schuldig hadden gemaakt aan inbraken, overvallen en diefstallen. Dat zou een zeer gevaarlijke tendens zijn, omdat volgens de resoluties van 1773 en 1774 op rigoureuze wijze moest worden geprocedeerd tegen deze lieden. De resolutie van 16 december 1774 stelde zelfs dat overheden er niet aan moesten denken om gratie te vragen, maar dat het algemene belang vereiste dat men zulke lieden zoveel mogelijk uitroeide. Van Steelant gaf nog eens nijdig aan dat dit ook “aan voorn. Lieut. Drossaard is gerecommandeert”. Bedoeld daarmee was de luitenant-drossaard van Het Land van Valkenburg!! Hij ging verder, en betoogde dat er voor Frans Willem Heusschen in februari 1775 een soortgelijk verzoek was gedaan. Dat verzoek, maar ook dat van anderen, was toen van de hand gewezen, en het zou onbillijk zijn als Corstjens nu wel de doodstraf zou kunnen ontlopen. Als in dit geval de doodstraf niet gehandhaafd zou blijven vanwege het feit dat de beschuldigde alleen maar op de uitkijk had gestaan, en maar zeer weinig van de buit geprofiteerd zou hebben, zou dat kunnen betekenen dat voortaan alle aangeklaagden een zelfde beperkte bekentenis aflegden en vervolgens moesten er tuchthuizen komen om de vele bendeleden op te sluiten.

ZIE VERVOLG 2/4
Trefwoorden:
Geografische namen: