Uw zoekacties: Archieven van het ambacht en de gemeente Capelle aan den IJssel

9 Archieven van het ambacht en de gemeente Capelle aan den IJssel ( Gemeente Capelle aan den IJssel )

beacon
 
 
Inventaris
01. Nieuwe inleiding
01.2. Geschiedenis van de archiefvormer
01.2.05. Gemeente, ambacht en huis (slot) te Capelle, 1811 tot ca. 1860
9 Archieven van het ambacht en de gemeente Capelle aan den IJssel
01. Nieuwe inleiding
01.2. Geschiedenis van de archiefvormer
01.2.05.
Gemeente, ambacht en huis (slot) te Capelle, 1811 tot ca. 1860
Datering:
1811 tot ca 1860
Op 1 januari 1811, de datum waarop de inlijving van ons land bij Frankrijk haar beslag kreeg, is de burgemeester (maire) met zijn adjoinct-maire de spil van het bestuur geworden. Er bestond weliswaar een gemeenteraad van 7 leden (conseil municipal), benoemd door de prefect van het Departement van de monden van de Maas, doch deze had tot enige taak eenmaal per jaar de jaarrekening van de gemeente te controleren. De burgemeester alleen voerde de gehele administratie. De schepenrechtbank werd per 1 maart 1811 opgeheven *  ; de rechtbank van eerste aanleg (kantongerecht) te Hillegersberg, voor politiezaken bijgestaan door de maire van Capelle met een gendarme of veldwachter, was voortaan voor rechtzaken competent. Ook de Hoge vierschaar van Schieland, die immers de kapitale delicten in het ambacht had berecht, en de Hoge vierschaar van Capelle werden tegen dezelfde datum gesupprimeerd. Vanaf 1811 zien wij naast burgemeester en gemeenteraad weer een college van schout en twee ambachtsbewaarders optreden ter behartiging van de waterstaatszaken. De maire was tevens schout van het ambacht, doch de gemeentekas was absoluut gescheiden van de ambachtskas en de ambachtsbewaarders werden gekozen door de ingelanden, als corporatie van grondeigenaars, en niet benoemd door de maire of de burgers. De kroosheemraden (vanaf 1798 weer in functie ten getale van vijf, zoals onder de Republiek) en de molenmeesters (voor iedere polder twee) werden vanaf 1811 door de maire aangesteld.
Capelle, dat toen 1105 inwoners telde, werd ingedeeld bij het kanton Hillegersberg, arrondissement Rotterdam, departement des Bouches de la Meuse *  Het Franse belastingstelsel, een nieuwe indeling van de comptabiliteit en van de armenzorg, en de militaire dienstplicht, om enkele dingen te noemen, werden ingevoerd. Aangezien het Frans nu de voertaal was bij de administratie werd de predikant van de Hervormde gemeente als beedigd vertaler aangesteld * 
Na de terugkeer van Oranje veranderde er aanvankelijk op bestuurlijk gebied weinig; de zit-tende colleges bleven aan zoals dat in de publicaties was bekendgemaakt en de voormalige maire bleef president van het gemeentebestuur. Nadat de Grondwet van 1815 in werking was getreden kwam aan deze voorlopige toestand een einde. Volgens het reglement van bestuur ten plattelande voor Z.-Holland (1816), werden het ambacht Capelle en het Slot te Capelle tot een gemeente samengevoegd. De schout werd benoemd door de Koning op voordracht van de heer van het oude ambacht (Gouda) en van het Slot (de heer Jantzon van Erffrenten). De drie leden van de gemeenteraad werden benoemd door de Provinciale Staten. De Staten benoemden op voordracht van de raad twee assessoren, en eveneens, op voordracht van de ambachts-heren, de secretaris en de ontvanger.
Op 1 april 1817 werd deze bestuursvorm in Capelle effectief. Het ambacht Capelle met zijn bestuur, dat was blijven bestaan ter behartiging van de waterstaatkundige aangelegenheden, werd in 1817 gehandhaafd. Het onderhield enerzijds relaties met het Hoogheemraadschap van Schieland, anderzijds met de besturen van de (in 1834 gecombineerde) drie polders te Capelle en het gemeentebestuur. Pas in 1862 werden de ambachten in Schieland krachtens besluit van de Provinciale Staten van Z.-Holland opgeheven *  Het bestuur werd ontslagen, de baten van de ambachtskas werden op bepaalde voorwaarden (o.a. met het oog op de droogmaking van de latere Prins Alexanderpolder) verdeeld over de gemeente Capelle, de polderbesturen aldaar en de ingelanden; de taken van het ambacht werden overgenomen door het Hoogheemraadschap van Schieland, de polders en de gemeente. Het ambachtsarchief werd na de opheffing en de liquidatie van de kas overgedragen aan de gemeente.
Binnen het gemeentebestuur bleef de armenzorg een aparte plaats innemen. Het armbestuur, dat het aloude H. Geestfonds beheerde en daaruit ondersteuningen verrichtte, bleef gehandhaafd, behoudens de jaren 1811-1813. Op grond van Napoleons pogingen tot centralisatie van de plaatselijke armenzorg in de 'Bureaux de bienfaisance' zijn te Capelle korte tijd de administratie van de Hervormde diaconie en van het Algemeen Armbestuur beide in handen van de kerkeraad der Hervormde gemeente geweest. In 1814 ontving het Armbestuur het beheer over zijn fondsen terug * 
De twee armmeesters werden benoemd door burgemeester en assessoren (wethouders), sinds 1855 door de gemeenteraad, die ook de jaarrekeningen afhoorde.
Na de beslissing over het domicilie van onderstand (1818) lag het werkterrein voor de gehele 19e eeuw vast: de kerken, inzonderheid de Diaconie van de Hervormde gemeente ondersteunden de armen die tot hun gemeente behoorden, de anderen kwamen voor rekening van het Burgerlijk armbestuur. Ook de Armenwet van 1854 ging uit van het beginsel dat armenzorg pas in de laatste plaats staatszaak was en dat het behoud van kerkelijke en particuliere armenzorg onvermijdelijk en noodzakelijk was. Liefdadige instellingen (b.v. een weeshuis) heeft Capelle in die tijd niet gehad.
Wat andere publieke voorzieningen na 1811 betreft: er bestond een lagere school; verder werd in 1829 een gemeentelijke begraafplaats buiten de kom van het dorp aangelegd ter vervanging van de ruimte rond de Hervormde kerk. Een geneeskundige en een vroedvrouw werden van gemeentewege aangesteld, een z.g. rustende schutterij (in tegenstelling tot de dienstdoende schutterij in de grotere gemeenten), in 1827 gereorganiseerd, oefende regelmatig in de 'wapenhandel' met subsidie van de gemeente.
Het bestuursreglement voor de plattelandsgemeenten van 1825 wijzigde een en ander aan de bestuursvorm-de macht van de centrale organen werd vergroot, de schout werd voortaan burgemeester genoemd-maar handhaafde de heerlijke rechten van voordracht en van benoeming in kleinere gemeentebedieningen en de emolumenten, door de benoemden verschuldigd aan de eigenaar. Anders werd dit bij de Grondwet van 1848, waarvan het 4e artikel bepaalde dat de heerlijke rechten betreffende voordracht of aanstelling van personen waren afgeschaft. Als uitvloeisel hiervan verviel ook het recht, een recognitie daarvoor te heffen. De gemeente Gouda verkocht daarop de ambachtsheerlijkheid aan de heer van het Slot (1848) in wiens hand toen al wat nog resteerde van het aloude complex van heerlijke rechten was verenigd. Dit waren slechts de rechten met betrekking tot de visserij in de IJssel, de tienden, en het 'Kleine veer'; niet het pontveer bij de z.g. Nieuwe herberg dat als schakel in de verbinding tussen Rotterdam en Gorinchem het belangrijkste was. Publieke betekenis hadden de heerlijke rechten niet meer.
De Gemeentewet van 1851 was het sluitstuk in de ontwikkeling van het gemeentebestuur. De officiële naam luidde voortaan: De gemeente Capelle aan den IJssel, zonder de toevoeging' en het Slot'. Na 1854 werd in het randschrift van het gemeentezegel de naam echter vastgelegd als: Cappelle op d'IJssel, naam die op stukken uitgaande van de gemeente tot febr. 1924 werd gebruikt; daarna keerde men tot de officiële benaming terug. Het bij besluit van 1816 febr. 20 door de Hoge Raad van Adel aan de gemeente verleende wapen bestaat uit een schild van sabel, beladen met twee staande bermen (vissen) van zilver. Een authentieke copie van deze oorkonde (1953) hangt ingelijst op het raadhuis.
Het huis (de Hoge heerlijkheid) heeft hetzelfde wapen, vermeerderd met negen kruisen van zilver.
Hoogste nummer: 3497

Kenmerken

Datering:
1556-1948