Uw zoekacties: Verzameling Pieter Heertjes Veendorp, 1693 - 1812

1966 Verzameling Pieter Heertjes Veendorp, 1693 - 1812 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
inleiding
Pieter Heertjes Veendorp (1871-1959) oefende het beroep van landbouwer uit op de Bottemaheerd te Westeremden. Hij was getrouwd met Martha Wiersema en had zes dochters. Op oudere leeftijd gekomen, verhuisde hij naar Loppersum.
Zorgvuldig bewaarde P.H. Veendorp vele akten, die men name vanuit voorouderlijke geslachten, familie of relaties in zijn bezit waren gekomen. i
De akten - waarvan vele op perkament zijn geschreven en van een zegel voorzien en dus charters genoemd mogen worden - dateren uit eind zeventiende, achttiende en begin negentiende eeuw. De meeste akten hebben betrekking op onroerend goed, gelegen te Westeremden, Loppersum en andere, naburige dorpen. In deze akten wordt vaak gesproken van 'beklemminge" (beklemrecht). i
Het Groninger beklemrecht vindt vermoedelijk zijn oorsprong in de verpachting - men sprak veelal van verhuur - van de talrijke kloosterlanderijen, die de Provincie eertijds kende. Wanneer een klooster land verhuurde, was het gebruikelijk dat de huurder (meier) daarop een woning bouwde, die zijn eigendom bleef. Men sprak nu van beklemd land, in de betekenis van behuisd land ofwel van door beklemde meier gehuurd en van een behuizing voorzien land; daarentegen bedoelde men met vrij land wel onbehuisd land. Wanneer een pachtheer de huur beëindigde, moest de waarde van de woning vergoed worden aan de vertrekkende meier; bij opzegging door de pachter, moest de verpachter de materialen verwerkt in de woning, vergoeden.
In het algemeen werd de pacht voor een termijn van zes jaar overeengekomen en vervolgens telkens met zes jaar verlengd, waarbij de pachter een bepaalde pachtsom (canon) betaalde. Bij begin en verlenging van de landhuur en bij het huwelijk van de meier, moesten bovendien 'geschenken' (gewoonlijk enkele keren de jaarlijkse pachtsom) aan de pachtheer betaald worden.
De band tussen landheer en huurder werd in die tijd vaak gekenmerkt door trouw en bestendigheid en in vele gevallen werd, in de pacht en in het bezit van de woning, de vader opgevolgd door zijn zoon.
Overigens weerhield ook de verplichting tot vergoeding van de woning, de verpachter van lichtvaardige opzegging van het pachtcontract. i
In de eerste helft van de achttiende eeuw maakte de Groninger landbouw slechte tijden door: pachters verlieten soms hun landerijen en grondeigenaren vonden moeizaam gegadigden voor nieuwe landhuur. In het beklemrecht voltrokken zich wijzigingen ten gunste van de beklemde meier. Vanaf het midden van de achttiende eeuw werd er in de contracten steeds vaker gesproken van 'vaste, altoosdurende en in alle linies verervende beklemminge'. Afgezien van de, voor zijn rekening blijvende grondbelasting (verponding) en andere lasten op het gebruikte land, verkreeg de meier nu de zekerheid van het blijvend en verervend bezit van het beklemrecht met daarbij een vaste en nooit meer te verhogen pachtsom. Ook de eerdergenoemde geschenken werden beperkt of verdwenen, zoals die bij verlenging van het contract (inventarisnummer 53). De opbloei van de Groninger landbouw in het laatste kwart van diezelfde eeuw was mede te danken aan de sterkere en gunstiger positie van de meier. i
In een aantal akten (o.a. inventarisnummer 11) is sprake van voogdij. Bij overlijden van één van de ouders, werd de langstlevende ouder destijds wettelijk voogd (tutor legitimus libri; tutrix legitima libri) over minderjarige kinderen. Wanneer beide ouders waren overleden, benoemde men voor de minderjarige kinderen meestal dire voogden, te weten een voormont (belangrijke voogd, belast met het beheer van de goederen van de pupillen), een voogd uit de familie (sibbevoogd) en een voogd van buiten de familie (vreemde voogd). i
In 2003 droeg mevr. M.J. ten Broek uit Amsterdam, kleindochter van P.H. Veendorp, de collectie van stukken over aan de Groninger Archieven. i
Van de verzameling van stukken van Pieter Heertjes Veendorp zijn enige akten van na 1815, die zijn opgenomen in de notariële archieven,vernietigd. i
Het archief heeft een omvang van 0,30 strekkende meter en is volledig openbaar. i
Inventaris

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris bij de verzameling van stukken van Pieter Heertjes Veendorp
Bewerker:
P.H.J. Woltjer
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
2008
Omvang:
0,30 m standaardarchiefberging
Archiefvormer(s):