Uw zoekacties: RKSV Albertus Magnus (1), 1896 - 1979

689 RKSV Albertus Magnus (1), 1896 - 1979 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Korte geschiedenis
689 RKSV Albertus Magnus (1), 1896 - 1979
Inleiding
1.
Korte geschiedenis
Organisatie: Groninger Archieven
Pas in de grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden van 1848 is er sprake van volledige vrijheid van godsdienst. De acceptatie van katholieken betekende echter niet dat nu ook de Nederlandse universiteiten door katholieke studenten werden overstroomd. Een goede vooropleiding voor hen ontbrak.
Als gevolg van de katholieke emancipatie in de 2e helft van de 19e eeuw werden er in Nederland tegen het einde van de vorige eeuw voor het eerst verenigingen opgericht voor katholieke studenten. De eerste katholieke studentenvereniging werd opgericht in Leiden in 1874: "Teneamus Confessionem". In Groningen werd in 1886 de vereniging "Concordia" opgericht door een 8-tal katholieke studenten en gymnasiasten rondom pater Jeen. In 1887 werd de naam gewijzigd in "Fides et Scientia".
Deze verenigingen in Leiden en Groningen hebben slechts enkele jaren bestaan. Vervolgens werden katholieke studentenverenigingen opgericht in Utrecht (1889), Leiden (1893), Amsterdam (1896), Groningen (1896) en Delft (1898). De katholieke studenten hadden tegen het einde van de vorige eeuw een grote belangstelling voor "wijsgerige onderwerpen". Deze tendens kwam voort uit de zwakke positie waarin zij zich voelden in debatten met niet-katholieke collegae.
De Groninger katholieke studentenvereniging "Fides et Scientia" heeft, zoals gezegd, slechts enkele jaren bestaan. In 1888 werden de bezoeken aan pater Jeen gestaakt. Leden kwamen nog wel bijeen in een "theeclub". Vanuit deze theeclub kwam het initiatief voor oprichting van een Rooms-Katholieke Studentenvereniging, gestimuleerd door de oud-leden van "Fides et Scientia" Tonella, Wachters en Verbeek.
Op initiatief van de heren J.H. Lubberman, J.R.J. Wassmann en J.H. Koch vond op 7 december 1896 de oprichting plaats van een Rooms-Katholieke Studenten Vereniging in Groningen. Een week later, de veertiende, werden statuten en reglement goedgekeurd en naam en zinspreuk gekozen. De R.K.S.V. "Albertus Magnus", onder de zinspreuk "Non scholae sed vitae", was een feit. De leden kozen de geleerde kerkleraar Albertus de Grote (1193 (?)-1280) tot patroon *  .
De vereniging kende in dit allereerste begin 9 leden, 1 donateur en 19 buitengewone leden. De nieuwe vereniging kon toen niet anders dan klein blijven, omdat er slechts weinig katholieken in Groningen studeerden. Ze kon zich daarom financieel vrijwel niets veroorloven.
In het eerste bestuur zaten de volgende 3 personen: H.L.F. Ruding als voorzitter, J. Casparie als secretaris en J.R.J. Wassmann als penningmeester. In de statuten en het huishoudelijk reglement die zij in 1896 opstelden *  stond het doel van de vereniging omschreven als "het vereenigingsleven en de wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkeling der Roomsch-Katholieke studenten te bevorderen". Dit doel wilde zij bereiken door "bespreking van wetenschappelijke onderwerpen onderling en door bekende Katholieke sprekers".
Uit de statuten van hetzelfde jaar blijkt dat alleen Rooms-Katholieke studenten aan de universiteit van Groningen (gewoon) lid konden zijn van de vereniging. Van die leden werd het een en ander verwacht. Het huishoudelijk reglement van 1896 verplichtte ieder lid tot het houden van een voordracht. "Bij iedere voordracht wordt kritiek uitgeoefend door 2 critici, die door 't Bestuur zullen worden aangewezen". Na afloop van voordracht en kritiek volgden dan de improvisaties, die ieder minstens 5 minuten moesten duren. Het karakter van de vereniging was die van een "debating club". Tot in de 20-er jaren was dit het belangrijkste aspect van het verenigingsleven.
Aan de poging om tot een Unie van R.K. studenten-verenigingen in Nederland te komen, nam Albertus Magnus actief deel. Het annuarium van 1902 was hiervan het eerste resultaat. In 1908 was de Unie een feit, maar pas in 1914 werd Albertus Magnus hiervan lid. De reden van dit late toetreden was het feit dat de vereniging in 1908 in een crisis verkeerde en daarom geen lid durfde te worden. De Unie werd overigens in 1970 weer opgeheven.
Na enige jaren discussie mochten er in 1913 meisjes toegelaten worden tot Albertus Magnus. Pas in 1916 werden echter de eerste vrouwelijke leden geïnaugureerd. In deze tijd kreeg de vereniging ook een officiële adviseur (moderator). Het was een bloeitijd: soms had men over de 40 leden! Vele onderafdelingen ontstonden.
In 1930 kreeg de vereniging een officiële vlag (geel/wit/groen) en in 1932, tijdens het 7e lustrum, werd de baret ingevoerd. Begin jaren 30 vormen een dieptepunt: ? 20 leden. In deze tijd waren de confessionele verenigingen nog niet erkend, maar deelname van Albertus aan het Groninger studentenblad "Der Clercke Cronike" en representatie bij sommige officiële gelegenheden waren voorboden van erkenning.
In 1939 kon het parochie-huis "De Kral" als eerste sociëteitsruimte in gebruik genomen worden. Vòòr die tijd speelde het studentenleven zich af in verschillende horecabedrijven en -instellingen en in diverse studentenhuizen in de stad.
Tijdens de tweede wereldoorlog is Albertus Magnus illegaal geweest. Dit gebeurde nadat eind 1941 een verordening verscheen krachtens welke joden geen lid mochten zijn van niet-commerciële verenigingen. Velen wilden de vereniging toen opheffen; aartsbisschop De Jong gaf hieraan zijn volle instemming waarna de vereniging illegaal verder ging.
Na de oorlog bleef de eigen identiteit belangrijk. Voor de derde maal had Albertus in 1945 een zgn. "Corps questie" (fusie-plan tussen de studentenverenigingen). Eerder was dit gebeurd in 1919 en 1933. Ook deze keer ging de vereniging niet in op toenadering van het Corps: men wilde geen fusie.
Er was in de na-oorlogse periode sprake van een grote toevloed van eerstejaars. Drie studiejaren, 1943, 1944 en 1945, kwamen gelijktijdig aan. Het ledental van Albertus Magnus werd meer dan verdubbeld. Dit leidde tot een nijpende behoefte aan een eigen sociëteit. ("De Kral" was niet meer beschikbaar.) Weer zetelde men in verschillende Groninger uitspanningen. Sinds 1946 heeft de vereniging een eigen clubblad: "De Bokaal der Heldere Geesten".
In het najaar van 1946 kregen de vrouwelijke leden een eigen club, "Filiae Amicae Alberti Magni" (F.A.A.M.). Nadat verschillende "Voor Een Eigen Gebouw"-commissies (V.E.E.G.-commissies) elkaar waren opgevolgd, kreeg men in 1949 een eigen pand bij S. Nijborg: de kelder van Oude Boteringestraat 2a. Via het pand aan de Hoge der Aa nr. 12, kwam men in 1967 op Brugstraat nr. 8 terecht, waar de vereniging nu nog steeds gehuisvest is (het pand aan de Ubbo Emmiussingel nr. 108 is destijds wel gekocht *  , maar nooit daadwerkelijk betrokken).
De roerige jaren '60 en '70 hebben ook hun weerslag gehad op Albertus Magnus. Vele veranderingen hebben toen plaatsgevonden in de vereniging, als gevolg van de roep om democratisering en het verlangen om de studentenwereld "open te gooien".
Zo verdween aan het eind van de jaren '60 het grootste deel van de mores (zoals de "jasje-dasje"- regel; de strenge introductie-eisen aan gasten gesteld; geen eerstejaars aan de bar en geen muziek in de kroeg), mochten vrouwen voortaan ook later dan 1 uur in de kroeg aanwezig zijn en werd de ontgroening (incl. kaalscheren) officieel afgeschaft: In het vervolg zou de kennismakingstijd op voet van gelijkheid plaatsvinden.
Doordat het godsdienstige karakter van de vereniging sterk verminderde, waren er in deze jaren uitgebreide discussies over afschaffing van het predikaat "R.K.", maar het quorum voor de afschaffing hiervan werd niet gehaald. Steeds vaker werden ook niet-katholieken toegelaten tot de vereniging. In de Huishoudelijke Vergadering van 23 november 1972 duidden statutaire wijzigingen op een formele aanpassing aan de praktijk: de vereniging wordt officieel opengesteld voor niet-katholieken. Bovendien mogen HBO-studenten voortaan lid worden.
Deels door de twee laatstgenoemde punten en deels door de grotere aantallen studenten is de enorme ledenaanwas te verklaren die sindsdien heeft plaatsgevonden. De vereniging is gegroeid van gemiddeld zo'n 15 leden in de begintijd, ruim 700 leden in 1968 tot 1200 leden in 1970 en ? 1500 leden in 1992. Hierdoor kwam de nadruk in de jaren '70 te liggen op de opvang van eerstejaars.
Ook de interne structuur veranderde: In 1968 werd de aparte meisjesafdeling F.A.A.M. opgeheven. In hetzelfde jaar werd het Sociëteitsbestuur ontheven van haar financiële taken. Deze gingen naar de Commissie van Beheer en de Kroegcommissie nam de bar-taken over van het Sociëteitsbestuur, dat daarmee verdween. Rond 1969 verdween ook het Algemeen Dispuut en begin jaren '70 werd het moderatorschap afgeschaft. De vereniging breidde zich in deze jaren verder uit met commissies, subclubs en disputen.
Overigens is het niet zo dat alle veranderingen die werden doorgevoerd door iedereen in de vereniging in dank afgenomen zijn. In de jaren '60 werd de "scheiding der geesten" zichtbaar: de groep die de tradities hoog wilde houden versus de groep die alle tradities zo snel mogelijk overboord wilde gooien. Dit meningsverschil uitte zich het scherpst in het conflict over de wijze van opvang van de eerstejaars, de ontgroening. Maar na een aanvankelijk verzet had men zich toch bij de vernieuwingen neergelegd, totdat het progressieve bestuur-Rijcken in 1970 plannen had om de vereniging ook voor niet-studenten open te stellen (in navolging van de protestantse studentenvereniging V.E.R.A.). Dit werd de traditionele groep te veel: ze pleegden een coup tijdens een roerige Huishoudelijke Vergadering in Huize Maas, waardoor dit plan werd tegengehouden. Met het aftreden van Rijcken werd een woelige periode uit de Albertiaanse geschiedenis afgesloten.
Dit betekende niet dat hierna de klok weer helemaal werd teruggedraaid, hetgeen blijkt uit de hiervoor genoemde statutaire wijzigingen. Men besefte dat een pragmatisch beleid noodzakelijk was met betrekking tot het voortbestaan van de vereniging: aanpassing aan de veranderde tijdsgeest was onontkoombaar.
Wanneer de statuten en het huishoudelijk reglement van 1973 Inv.nr. 26. vergeleken worden met die van 1896, is duidelijk te zien hoezeer de R.K.S.V. Albertus Magnus veranderd is.
In 1973 wordt het doel van de vereniging als volgt omschreven: "het bevorderen van het gezelligheidsleven in verenigingsverband, de ontwikkeling van haar leden op levensbeschouwelijk, cultureel en maatschappelijk gebied, alsmede het behartigen van de algemene studentenbelangen". De vereniging tracht dit doel te bereiken door het vormen en versterken van de vriendschapsbanden tussen de leden onderling, het houden van vergaderingen en bijeenkomsten, het samenwerken met verenigingen en instellingen die gelijke doelstellingen nastreven en door alle andere wettige middelen die daartoe dienstig zijn.
Zoals al gebleken is, zijn ook de eisen die aan leden gesteld worden veranderd. In de statuten en huishoudelijk reglement van 1973 staat hierover: "Gewoon lid kunnen zijn degenen, die:
1. ingeschreven zijn aan rijksuniversiteit te Groningen, of aan een instelling voor hoger beroepsonderwijs te Groningen;
2. zich voorbereiden op een examen van de in lid 1 genoemde instellingen.
Op voorstel van het bestuur kunnen in bijzondere gevallen degenen, die niet voldoen aan de in lid 1 en 2 genoemde voorwaarden door de Huishoudelijke Vergaderingen toegelaten worden als lid".
In 1973 verviel overigens de bisschoppelijke goedkeuring van de statuten. Voortaan worden ze alleen goedgekeurd bij Koninklijk Besluit.
Van de "debating club" uit de begintijd, waarbij het rooms-katholieke aspect centraal stond, is in de jaren '70 dus niets meer over. De nadruk ligt nu op het gezelligheidsaspect en vrijwel het enige wat nog aan het katholieke verleden herinnert is het "R.K.S.V.".
Eind 1978 is de "Metamorphose-commissie '79" opgericht, naar aanleiding van de negatieve ontwikkelingen die zich in de vereniging voordeden in deze jaren *  . Van de meest ingrijpende veranderingen die deze commissie wilde doorvoeren, kwam niet veel. Wel werd de verbouwing van de sociëteit, één van de zaken die zij voorstond, versneld door de brand van 23 januari 1979.
2. Toelichting bij de organisatie van de vereniging
3. (Regentschap van het) Algemeen Dispuut
4. Verantwoording
5. Literatuur
Inventaris

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van de Rooms-Katholieke Studentenvereniging Albertus Magnus te Groningen
Bewerker:
T. Veenstra
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1992
Omvang:
5 systeemkaartenbakken 8,3 m standaardarchiefberging