Uw zoekacties: Rijks Hogere Burgerschool te Veendam, (1865-) 1908-1968 (-1976)

683 Rijks Hogere Burgerschool te Veendam, (1865-) 1908-1968 (-1976) ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Geschiedenis van de archiefvormende organen
Hogereburgerscholen algemeen
683 Rijks Hogere Burgerschool te Veendam, (1865-) 1908-1968 (-1976)
Inleiding
Geschiedenis van de archiefvormende organen
Hogereburgerscholen algemeen
Organisatie: Groninger Archieven
Aan het begin van de negentiende eeuw kende het Nederlandse onderwijs 'systeem' twee gradaties; l.o. en h.o. Het h.o. was onderverdeeld in hoge scholen (de latere universiteiten) en Latijnse scholen die voorbereidden op de hogere scholen. De Latijnse school was in de loop der jaren sterk verouderd en bij de totstandkoming van de H.O. wet (1876) verdween zij van het toneel. In deze periode was de Franse school de moderne tegenhanger van de Latijnse school. Deze Franse scholen waren particuliere initiatieven. *  De M.O.-wet (2 mei 1863, Stbl. 50) stelde de volgende onderwijstypen vast: de burgerschool, de h.b.s., de m.s.v.m., de landbouwschool en de Polytechnische School te Delft. De eerste drie vervingen de bestaande Franse school, de kostschool, de tweede afdeling van het gymnasium en de industrie-, handels- en tekenschool, voor zover deze algemeen vormend onderwijs boden. De burgerschool was een tweejarige opleiding bestemd voor de toekomstige ambachtsman en de (kleine) landbouwer en gaf algemeen vormend onderwijs. Voor de 'hogere burgers' die werkzaam waren in handel, nijverheid en staatsdienst werd de h.b.s. gecreëerd. Deze school kende twee typen: één met een driejarige cursus en één met een vijfjarige cursus. De h.b.s. werd het meest succesvolle schooltype dat de M.O. wet tot stand bracht. *  De regering richtte zich direkt na het in werking treden van de wet op 1 juli 1863 in brieven tot de besturen van die gemeenten die in aanmerking kwamen voor de vestiging van een h.b.s. hetzij door het rijk, hetzij door de gemeente opgericht.
Zij informeerde naar hetgeen de gemeente zou willen bijdragen en welk gebouw, materieel en dergelijke de gemeente beschikbaar wilde stellen. De regering was van mening dat de rol van de staat tot een paar modelscholen beperkt moest blijven. Het rijk stichtte vijf h.b.s.-en met een vijfjarige cursus en tien met een driejarige cursus. De eerste r.h.b.s.-en gingen in het schooljaar 1864/1865 van start. Het in de wet genoemde minimum aantal van vijftien scholen werd in 1870 bereikt. *  Het toezicht op de rijksscholen werd opgedragen aan inspecteurs. Zij moesten jaarlijks verslag uitbrengen aan de minister. Het reglement voor de r.h.b.s.-en werd vastgesteld bij kb (30 augustus 1864 Stbl. 91). Toelatings- en overgangsexamens werden niet verplicht. Wel werden adviezen en aanwijzingen gegeven om gemeentelijke regelingen te treffen, teneinde het onderwijs naar verscheidenheid van inzichten te kunnen inrichten. In feite was er met betrekking tot de inrichting van het onderwijs weinig geregeld, waardoor hierin een wildgroei optrad. Tot 1920 werden diverse maatregelen in de vorm van reglementen, kb's en dergelijke genomen, die althans enigszins remmend werkten op de oorspronkelijke ordeloosheid en vrijblijvendheid. *  Zo moest men vanaf 1873 om toegelaten te worden tot de h.b.s. een admissie- of toelatingsexamen afleggen (kb van 13 augustus 1873, Stbl. 121).
Ingaande 1902 kon ook een geschiktheidsverklaring van het hoofd van de lagere school voldoen en was het mogelijk voor leerlingen die in het bezit: waren van het diploma van de driejarige h.b.s. door te stromen naar het vierde leerjaar van de vijfjarige h.b.s. In 1928 waren zowel een geschiktheidsverklaring van het hoofd van de lagere school als een toelatingsexamen verplicht, maar de uiteindelijke beslissing lag bij de directeur van de h.b.s. Het kb van 1938 schiep de mogelijkheid het hoofd van een lagere school met raadgevende stem op te nemen in de toelatingscommissie. De toelatingseisen bleven van kracht tot 1968. * 
Hoewel de wet de toelating van meisjes tot de h.b.s. niet verbood, moest tot 1907 daartoe een schriftelijk verzoek worden ingediend bij de Minister van BiZa, die belast was met onderwijszaken. Evenals het toelatingsexamen werd ook het overgangsexamen pas verplicht gesteld bij de wijziging van het algemeen reglement voor de r.h.b.s. in 1873. Het overgangsexamen verviel in 1926. De eindexamens, de eersten vonden omstreeks 1867 plaats, werden afgenomen door een provinciale commissie. Deze werd op grond van de M.O.-wet samengesteld door de commissaris des Konings. In de commissie hadden directeuren van en leraren aan h.b.s.-en zitting. In 1870 kwam een eindexamenreglement tot stand. De schriftelijke eindexamens werden afgenomen aan de afzonderlijke scholen, het mondelinge examen in een door de commissaris des Konings in de betreffende provincie aangewezen gemeente. Dit reglement bleef grotendeels tot 1920 van kracht. Vanaf 1868 werden bij de schriftelijke eindexamens over het hele land dezelfde opgaven gebruikt. Aanvankelijk gaf het h.b.s.-diploma geen recht op toegang tot de universiteit. Wilde men toch worden toegelaten, dan moest een examen worden afgelegd. Bovendien moesten in een aantal vakken testimonia-colleges aan de universiteit worden gevolgd. Na 1865 verleende de minister bij uitzondering vrijstelling van de toelatingseisen. De H.O.-wet van 1876 schiep voor h.b.s.-ers het recht van toelating, mits ze de vakken, waarin ze niet geëxamineerd waren, aanvulden op gymnasiumniveau. Begin 1917 werd een wetsvoorstel aangenomen, waardoor het voor de h.b.s.-er mogelijk werd examens af te leggen aan de faculteit der geneeskunde en de faculteit der wis- en natuurkunde. In 1920 en 1923 werd dit recht tot andere faculteiten uitgebreid. * 
De zorg voor het onderwijs ging in 1918 over van het Ministerie van BiZa naar het nieuw ingestelde Ministerie van O.K. en W. De wet tot wijziging en aanvulling van de M.O.-wet (1 maart 1920, Stbl. 106) stelde de invoering van een normaalprogramma voor bijzondere h.b.s.-en verplicht. R.h.b.s.-en waren daartoe reeds in 1916 verplicht. Het Frans werd afgeschaft als toelatingseis, waarmee de deur van de h.b.s. voor alle leerlingen van de lagere school open kwam te staan. Het leerlingental van de h.b.s. groeide en door de inning van schoolgelden groeide ook de draagkracht. Ook het aantal h.b.s.-en groeide. Als gevolg van de opkomst van de lycea, dit waren combinaties van gymnasium, m.s.v.m. en h.b.s., daalde de hoeveelheid leerlingen na 1926 enigszins. Aan het hoofd van een lyceum stond een rector. Overigens kwamen combinaties van h.b.s. en landbouwschool ook voor en waren aan een aantal scholen gemeentelijke gymnasiale afdelingen verbonden. *  Het nieuwe examenreglement wijzigde de opzet van de examencommissie. De leraren zouden nu optreden als leden van een commissie, met de directeur als voorzitter, bijgestaan door rijksgecommitteerden. Zowel de schriftelijke als de mondelinge examens werden op de school zelf afgenomen. Het reglement bleef, behoudens enkele kleine wijzigingen tot 1972 van kracht. *  Teneinde de roep om degelijk handelsonderwijs te honoreren, werd in het h.b.s.-onderwijs bij wet van 1937 een splitsing aangebracht tussen een A-afdeling, waar talen en de maatschappelijk-economische vakken centraal stonden, en een B-afdeling met een sterke wis- en natuurkundige inslag.
Het gewone eindexamen h.b.s. werd nu een eindexamen h.b.s.-B en er kwam een eindexamenreglement h.b.s.-A, dat alleen wat betreft de vakken afweek van het h.b.s.-B-reglement. Er bestonden vanaf 1923 al A-afdelingen, dus voordat een en ander bij wet was geregeld. Deze stonden bekend als literair-economische afdelingen. Het eindexamen voor die afdelingen werd tot 1937 afgenomen volgens het eindexamenreglement voor de h.s.-en. *  De Tweede Wereldoorlog liet ook op onderwijsgebied haar sporen na. Gedurende de oorlog werden diverse schoolgebouwen geconfiskeerd door de bezetter en was onderwijs niet of slechts beperkt mogelijk. In 1945 werden daarom bij kb (8 juni 1945, Stbl. F 88), de einddiploma's van de h.b.s. uitgereikt zonder dat daarvoor het eindexamen was afgenomen. De h.b.s. had een enigszins dualistisch karakter. Enerzijds was het een algemene voortgezette voorbereiding voor een positie in de maatschappij, anderzijds bereidde de school voor op het wetenschappelijk onderwijs. De Wet op het v.o. (14 februari 1963, Stbl. 40), de zogenaamde 'Mammoetwet' maakte een einde aan deze tweeslachtigheid. De school werd als het ware gesplitst. De functie van maatschappij school werd overgenomen door de nieuw gestichte school voor h.a.v.o., terwijl de functie van voorbereiding op het h.o. aan het atheneum werd toebedeeld. Het atheneum was een vorm van v.w.o. waartoe ook het gymnasium ging behoren. Het lyceum vormde een combinatie van atheneum en gymnasium. Het lyceum werd pas in deze wet geregeld, hoewel zij al in 1909 was ontstaan.
De cursusduur voor het h.a.v.o. bedroeg vijf jaar en voor het v.w.o. zes jaar. Het v.w.o. kende evenals de h.b.s. een A- en een B-afdeling. Bovendien introduceerde de wet de 'scholengemeenschap'. Hiervan was sprake als een school in de zin der 'Mammoetwet' en een of meer andere, al dan niet in die wet bedoelde scholen, tot één school waren verenigd. *  De vakken die werden onderwezen waren in de wet opgenomen. Hoewel ' de wet pas voor het schooljaar 1968/1969 van kracht werd, bestonden er vanaf 1963 'experimenteerscholen' voor het h.a.v.o. en het atheneum. Zij werden bij kb ingesteld. * 
Gemeentelijke H.B.S
R.H.B.S.
Commissie van toezicht op het M.O., vanaf 30 juli 1947 tevens het college van curatoren vormend
Vereniging "steun bij verdere opleiding"
Eindexamencommissie
Jubileumcommissies
Vereniging vrienden van het Winkler Prinslyceum
Geschiedenis van de archieven
Selectie en vernietiging
Verantwoording van de bewerking
Openbaarheid
Andere toegangen
Bijlagen
Geraadpleegde bronnen en literatuur
Afkortingenlijst
Lijst van directeuren en rectoren

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van de archieven van de Rijks Hogere Burgerschool te Veendam
Bewerker:
Centrale Archief Selectiedienst
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
2010
Laatste uitvoer:
21-04-2021
Omvang:
2,8 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
CAS inv. 82. Zie voor de algemene inleiding toegangnr. 679. De toegang uit 1991 is in 2010 aangevuld met de beschrijvingen van stukken afkomstig toegang 1093 Aanwinsten Veenkoloniaal Museum doosnrs. 146-155, 158