Uw zoekacties: Curatoren van de Groningse universiteit, 1615 - 1941

47 Curatoren van de Groningse universiteit, 1615 - 1941 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Het college van curatoren vóór 1812
47 Curatoren van de Groningse universiteit, 1615 - 1941
Inleiding
1.
Het college van curatoren vóór 1812
Organisatie: Groninger Archieven
Reeds in denzelfden landdag, waarin de Staten van Stad en Lande tot het besluit kwamen een academie te stichten, nl. in dien van 26 November 1612, bepaalden zij "daerbeneffens dat men over desen collegio sall ordonneren ende stellen tot inspectores ende opsichters vier persoenen, als twee bij der Stadt ende twee bij den Ommelanden te nomineeren opt tractement van elcx vijfftich dalers jaerlicx, gelijckfalls vuijtte cloosterupkumpsten te betaelen, wiens last sall wesen goet regard te nemen ende opsicht te draegen, dat alle saecken int selve collegium betreffende in goede oirdre, regel ende discipline geholden worden, ende daer ter contrarie d'inspectores eenige abusen, disoirdren ende ongeregeltheijden bemarcken, sullen geholden wesen sulckes den staeten van dese provintie te remonstreren om daerinne versien te meugen worden naae behoiren. Gelijck oock d'selve inspectores opsicht sullen hebben op de triviale schoele in de Stadt ...".
De stichtingscommissie (zie inleiding v. d. inventaris v. d. acad, senaat) stelde voor de curatoren een instructie op, door de staten den 28 Februari 1615 goedgekeurd. Er werd bij bepaald, dat er vier curatoren zouden zijn, die zelf gestudeerd, althans een academie bezocht, hadden. Zij moesten de resolutiën der staten van Stad en Lande, rakende de academie, in acht nemen en er voor zorgen, dat deze werden nageleefd; er op letten, dat de professoren zich hielden aan hun commissie, en hun overlijden of vertrek op den eerstvolgenden landdag bekend maken en een voordracht doen van eenige "bequaeme persoenen tot soedaene vacerende professie ….., om bij de provincie volgens daerop gedaen te worden naer behoiren". Om de zes maanden zullen twee van de curatoren "mede staen over het examen van de theologiae studiosis, die sich tot het predickampt gedencken te begeven". Zij moesten toezicht houden op "de alumni van de hoege als lege schoole … opdat zij sich vlijtich ende wel draegen" en er voor zorgen, dat, "soevele in haer is", de privileges van de hoogleeraren en studenten en de leges academiae "haeren behoirlijk effect sorteeren". Zij hadden het toezicht op de universiteitsgebouwen en moesten de rekening van het peculium "ende alle andere inkomsten van de hoogescoel" innemen. Ook hadden zij het "opsicht op particuliere scholen van de stad Groningen" *  . Konden zij "abusen en desoirdren" zelf niet "affdoen", dan moesten zij de staten ermee in kennis stellen "om bij deselve daerop geresolveert te worden naer behoiren". Wanneer de academische senaat zeer belangrijke besluiten had te nemen, vergaderden de curatoren met hen; samen vormden zij den senatus amplissimus (zie inleiding v. h. senaatsarchief); ook waren zij bij rectoraatsoverdracht aanwezig (art. XIV van de leges academiae).
De eerste vier curatoren waren burgemeester Frederick Conders en raadsheer Goesen Schaffer van den kant van de Stad, en jonker Rengers ten Post en dr. Scato Gockinga, syndicus der Ommelanden, van den kant der Ommelanden. Bij besluit van 24 Februari 1649 vermeerderden de staten het aantal curatoren tot zes, drie uit ieder lid. Werden de curatoren tot 1749 voor één jaar benoemd en deden zij aan de staten voordracht van professoren, welke weer door de curatoren op der staten authorisatie, van hun benoeming in kennis werden gesteld, bij het reglement reformatoir kwam de benoeming, voor het leven, van curatoren aan den stadhouder evenals die van professoren, waardoor men jarenlange vacatures van hoogleeraarsplaatsen en andere schadelijke gevolgen voor de academie van de twisten tusschen Stad en Ommelanden hoopte te vermijden.
De curatoren waren geen leden van de academie noch behoorden zij onder haar jurisdictie. Zij approbeerden de verkiezingen van den rector en assessoren en, sinds het ambulatoir worden van het secretariaat van den senaat in 1644, ook die van den secretaris, nu gekozen door den senaat. Voordien, toen de secretaris ad vitam aangesteld werd, deden de curatoren de benoeming. Bovendien stelden de curatoren den pedel, den academiebode enz. aan. De pedel was comptabel voor de inkomsten uit "verrottingen" en de verhuring van zitplaatsen in de Broer- of Academiekerk aan curatoren. Door hen ook moest de pedelsinstructie, door den senaat opgemaakt, worden vastgesteld.
Het college bleef zijn zes leden behouden tot 1795; op 1 October van dat jaar werden de curatoren gelicentieerd door de provisioneele representanten van het volk van Stad en Lande en den 23 October daaropvolgende werden in plaats van de zes curatoren in functie vier nieuwe aangesteld. (De voordracht van professoren deden de curatoren nu aan den agent van nationale opvoeding.) Den 29 April 1802 werd deze regeling al weer door een andere vervangen: de curatoren werden eervol ontslagen en de zorg voor den "bloei, welvaart en bevordering van de hoogeschool" toevertrouwd aan het tweede departement van het departementaal bestuur "op 't landshuis in de beneden vertrekkamer vergadering houdende" (zie acta senatus van 13 Juli 1802). Dit college behield de curateele over de hoogeschool tot het eind van haar bestaan in 1807; op 20 Mei van dat jaar werd dit departementaal bestuur vervangen door dat van landdrost, assessoren en kwartierdrosten. Drie van zijn assessoren benoemde de landdrost tot provisioneele curatoren.
Kort na de inlijving van het koninkrijk Holland bij Frankrijk gaf het keizerlijk decreet van den 22 October 1811, dat de Groningsche universiteit maakte tot een onderdeel van de keizerlijke, te kennen, dat het college van curatoren werd opgeheven. Deze opheffing werd bevestigd door de benoeming van Herman Muntinghe, professor in de theologie, tot provisioneele rector der academie, wiens taakzich, in tegenstelling met die van de vroegere rectoren ook zou uitstrekken tot werkzaamheden, tevoren door curatoren waargenomen (zie inleiding v. d. inventaris van het senaatsarchief).
2. Het college van curatoren na 1815

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris der archieven van het College van Curatoren van de Groningse universiteit
Bewerker:
H.M. Mensonides en A.T. Schuitema Meyer,
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1947
Omvang:
41,33 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
Betreft curatoren (1e deel). Zie voor een algemene inleiding toegangnummer 46