Uw zoekacties: Remonstrantse gemeente te Groningen, 1878 - 1985

374 Remonstrantse gemeente te Groningen, 1878 - 1985 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Geschiedenis van de archiefvormer
374 Remonstrantse gemeente te Groningen, 1878 - 1985
Inleiding
1.
Geschiedenis van de archiefvormer
Organisatie: Groninger Archieven
In het jaar 1609 werd tussen de Republiek en Spanje het 12-jarig Bestand gesloten, waardoor de strijd tegen Spanje, die een samenbindende rol had gespeeld ten aanzien van de verschillende groeperingen binnen het Nederlandse protestantisme, gedurende enige tijd had stil kwam te liggen.
Het was dan ook geen wonder, dat de tegenstellingen tussen "rekkelijken" en "preciezen", die voornamelijk betrekking hadden op theologische kwesties, zich toespitsten. Weldra laaide de strijd tussen beide partijen hoog op. Aan de universiteit van Leiden was Arminius benoemd tot hoogleraar in de theologie. Zijn opvattingen over der leer der predestinatie of voorbeschikking lokten hevige kritiek uit van de zijde van zijn collega Gomarus, die de leer van de predistinatie zoals die vanouds in de Calvinistische theologie werd voorgestaan, in zijn volle omvang wilde handhaven.
De aanhangers van Arminius stelden een Remonstrantie op, waarin zij hun standpunt uiteenzetten. Ongeveer 40 Arminiaanse predikanten onder leiding van ds. Johannes Uytenbogaert ondertekenden het stuk en brachten het bij de Staten van Holland ter tafel. De Gomaristen stelden hiertegen een Contra- Remonstrantie op. Sindsdien werden de Arminianen als Remonstranten en de Gomaristen als Contra- remonstranten aangeduid. Ter berechting van de twist riepen de Staten-Generaal in de jaren 1618-1619 een Nationale Synode bijeen binnen de stad Dordrecht, waar de leer van de Remonstranten werd veroordeeld. Aan deze veroordeling gaf de Synode schriftelijk uiting door de publicatie van de "5 Artikelen tegen de Remonstranten". In 1619 hielden de Remonstranten een tegen-synode te Rotterdam, die de grondslag legde voor hun kerkgenootschap *  .
De remonstrantse gemeente te Groningen is pas meer dan 250 jaar later opgericht.
De vrijzinnige opvattingen die in die tussentijd veld had gewonnen binnen de Remonstrantse Broederschap, de vereniging van alle remonstrantse gemeenten en kringen *  , werden eveneens gehuldigd door ds. B.C.J. Mosselmans, sedert mei 1866 predikant bij de hervormde gemeente van Groningen. Zijn prediking werd binnen het hervormd kerkgenootschap niet onverdeeld gunstig ontvangen en deze toestand was voor hem als een strak keurslijf dat aan zijn vrije, zelfstandige geest al te grote beperkingen oplegde.
Tideman merkt in dit verband ten aanzien van ds. Mosselmans op: "Door zijne vrijzinnige richting gevoelde hij zich in de kerk misplaatst en wekte hij zijn geestverwanten op, om met hem zich aan te sluiten bij de Remonstrantse Broederschap" *  . Aldus geschiedde!
In 1878 verliet ds. Mosselmans het hervormd kerkgenootschap, samen met zijn medestanders, verenigd in de kiesvereniging met de toepasselijke naam "Gelijk recht voor allen" en sloot zich aan bij de Remonstrantse Broederschap.
Op 28 juli 1878 werd de gemeente ingewijd in het kerkgebouw van de Evangelisch-Lutherse gemeente te Groningen, met toespraken van prof. Tiele en ds. Mosselmans. Op dat moment telde de gemeente 826 leden en 350 begunstigers, die slechts door het leveren van een financiële bijdrage de uitgetredenen wilden steunen.
Bij de hervormde gemeente zag men met lede ogen het vertrek van zoveel lidmaten aan. De kerkeraad eiste van ieder uitgetreden lidmaat een schriftelijke verklaring waarbij hij zijn lidmaatschap opzegde. Unaniem besloot de remonstrantse gemeente deze eis niet in te willigen en beëindigde het lidmaatschap per deurwaardersexploit. Dat de beide gemeenten aanvankelijk nog op gespannen voet leefden, blijkt ook uit het feit, dat de remonstrantse gemeente de term "bestuur" in plaats van "kerkeraad", die in de hervormde gemeente gebruikelijk was, hardnekkig handhaafde. Later kwam het woord "kerkeraad" weer in zwang. Onder de bekwame leiding van ds. Mosselmans kon de gemeente zich nu ten volle in vrijzinnige richting ontwikkelen. De zaken werden meteen fors aangepakt. Ds. Mosselmans kantte zich fel tegen allerlei vormen en tradities. In zijn ogen behoorden doop en avondmaal daar ook bij en daarom ijverde hij zeer voor de afschaffing ervan. Ds. Mosselmans slaagde volledig in zijn opzet, want op een een algemene ledenvergadering, gehouden op 6 november 1884, werd met 217 tegen 15 stemmen besloten, dat de beide sacramenten niet meer zouden worden gevierd. Het grootste aantal der leden had de vergadering evenwel niet bijgewoond, zodat dit deel van de gemeente niet bij de besluitvorming betrokken was. Velen betreurden dan ook lange tijd dat het besluit tot afschaffing gevallen was.
Op 28 oktober 1921 werd de doop met 114 tegen 13 stemmen weer ingevoerd, maar het avondmaal werd pas in 1936 weer in ere hersteld. De ambtsperiode van ds. Mosselmans liep reeds in 1891 ten einde, omdat hij door ziekte gedwongen was emeritaat aan te vragen. Ds. Mosselmans vestigde zich te Lochem, terwijl het consulentschap werd waargenomen door dr. H.Y. Groenewegen te Dokkum. De opvolger van ds. Mosselman was dr. J.A. Beyerman uit Leiden. Hij stelde als voorwaarde, dat het bestuur een godsdienstonderwijzer voor het geven van catechisaties aanstelde. Zo deed dr. Beyerman op 2 augustus 1891 zijn intrede bij de remonstrantse gemeente van Groningen. In juli 1894 nam dr. Beyerman het catechetisch onderwijs zelf ter hand. Overigens was hij zeer geliefd in de gemeente, hetgeen genoegzaam moge blijken uit het feit, dat men in 1898 alles deed om hem te bewegen voor een beroep naar Amsterdam te bedanken.
Alle pogingen die de gemeente aanwendde waren helaas tevergeefs. Het beroepingswerk dat het bestuur na zijn vertrek vlijtig ter hand nam, leidde aanvankelijk tot een teleurstelling, omdat het beroep op ds. A.M.A. Reynders te Alkmaar geen positief resultaat opleverde. Nu werd ds. J.H.W. Bisschop Boele te Dokkum beroepen en deze keer werd de gemeente verblijd met een gunstige uitslag. Ds. Bisschop Boele kwam in 1898 naar Groningen. Tijdens zijn ambtsperiode maakte de gemeente een periode van bloei door. Het kerkbezoek was goed, gezien het feit, dat in 1899 vrijwel alle zitplaatsen in het kerkgebouw waren verhuurd. Het catechetisch onderwijs onderging eveneens een enorme toeloop, want in 1901 bezochten ? 400 catechisanten de lessen. Al spoedig nam mej. Binnerts te Sappemeer het catechetisch onderwijs voor haar rekening. In latere jaren werd zij opgevolgd door ds. Sax te Dokkum en ds. ten Cate te Zeerijp.
Het werk in de gemeente nam steeds toe, zodat zich de behoefte deed gevoelen aan een tweede predikant, maar de financiële omstandigheden lieten dit voorlopig niet toe. Uiteindelijk werd de tweede predikantsplaats toch ingesteld.
Op 10 oktober 1911 deed ds. J.E. Wannée intrede als predikant ter vervulling van de gecreëerde vacature. Zijn collega, ds. Bisschop Boele, was toen juist 12? jaar predikant te Groningen. In 1914 vertrok ds. Wannée naar Den Haag. Zijn plaats werd ingenomen door ds. A.C. de Regt te Alkmaar, die zijn ambt op 13 juni 1915 aanvaardde. Tijdens de ambtsperiode van ds. Wannée vond in de gemeente nog een bijzondere gebeurtenis plaats. In 1913 werden er namelijk twee dames in het bestuur gekozen; een voor die tijd zeer opzienbare gebeurtenis.
De samenwerking tussen ds. Bisschop Boele en ds. de Regt duurde niet zo lang, want de eerste overleed op 7 januari 1923. Zoals wel vaker het geval was, mocht ook nu de financiële toestand niet rooskleurig worden genoemd. In verband hiermee stelde ds. de Regt voor om in het vervolg alleen de gemeente te leiden. Het bestuur aanvaardde zijn voorstel dankbaar. Wel werd er, om het contact tussen de gemeenteleden en de predikant te bevorderen, een "Wijkorganisatie" opgericht, die samensmolt met de "Commissie voor Gemeentebelangen", daterend uit 1919. Deze laatste commissie verzorgde onder andere gemeente-avonden.
De stad werd in het kader van de "Wijkorganisatie" ingedeeld in 35 wijken. Aan het hoofd daarvan stonden wijkmeesters en wijkmeesteressen die de gang van zaken binnen hun wijk nauwkeurig bijhielden. Ondanks de "Wijkorganisatie" groeide het vele werk ds. de Regt boven het hoofd. Het bestuur besloot in verband met dit alles een hulpprediker aan te stellen en riep daartoe de "Commissie van het Hulppredikersfonds" in het leven voor de periode van 5 jaar. Uit de baten van dit fonds werd de nieuwe hulpprediker ds. W.F. Zuurdeeg betaald. Hij diende de gemeente van 1934 tot 1938. In dat jaar vertrok hij naar Hoorn, waar hij tot tijdelijke predikant was benoemd. Een jaar eerder was ds. de Regt reeds met emeritaat gegaan en had zich te Alkmaar gevestigd. Mej. ds. Frevel te Dokkum nam gedurende enkele maanden het consulentschap waar. Haar taak was ten einde toen ds. S.H. Spanjaard uit Vlaardingen in december 1937 naar Groningen overkwam. Uit geheel zijn optreden bleek aanstonds dat hij neigde naar de rechts-vrijzinnige richting. Zo had hij ernstige kritiek op de wijze van kerstviering, zoals die georganiseerd werd ten behoeve van de jeugd der gemeente. Enkele jaren na de overkomst van ds. Spanjaard brak de Tweede Wereldoorlog uit.
De oorlogsomstandigheden lieten niet na ook hun stempel te drukken op de gang van zaken binnen de gemeente. Ds. Spanjaard was, vanwege het feit dat er joods bloed door zijn aderen stroomde, genoopt zich schuil te houden. Voor dit doel verleende het bestuur hem graag enige tijd "studieverlof" om aan zijn dissertatie te werken. In april 1941 werd een bibliotheek ingericht. De Duitser bezetter beval reeds spoedig alle "verboden boeken" er uit te verwijderen. Ook de kolennood kondigde zich aan. De kerkeraad, deze term was zo langzamerhand ingeburgerd, belegde daarom bijeenkomsten in de Harmonie.
Nadat ds. Spanjaard met "studieverlof"was vertrokken, werd het ambt waargenomen door ds. C.J. Munter, Evangelisch-Luthers predikant te Groningen. In maart 1943 volgde ds. L.W. van Wijngaarden te Nieuwkoop hem op. Ds. van Wijngaarden was zeer gezien in de gemeente en dat kwam niet in de laatste plaats door zijn beminnelijke wijze van optreden. Hij werd dan ook begeerd als tweede predikant. In 1945, toen ds. Spanjaard terugkeerde, ontstond er tussen hem en ds. van Wijngaarden een conflict over het betrekken van de pastorie *  . Ds. van Wijngaarden woonde bij afwezigheid van ds. Spanjaard tijdelijk in diens woning.
De kwestie kwam tot een oplossing tijdens de algemene ledenvergadering van 25 juli 1945. Nu waren alle belemmeringen die een eventuele beroeping van ds. van Wijngaarden in de weg stonden weggenomen. Het beroep werd inderdaad uitgebracht en door ds. van Wijngaarden aanvaard.
De gemeente beschikte nu weer over twee predikanten, maar reeds in 1946 nam ds. Spanjaard een beroep aan naar de hervormde gemeente van Groningen. De vacature die door zijn vertrek ontstond werd vervuld door ds. H.J. de Kievid van Oosterbeek die in 1950 vertrok naar Eindhoven. Reeds op 24 juni 1951 bevestigde ds. Tjalsma te Den Haag zijn zoon, ds. D. Tjalsma als predikant der remonstrantse gemeente van Groningen. Na enige tijd verbond ook ds. Van Vreumingen te Bussum zich aan de gemeente die later werd bijgestaan door ds. A. van Peski.
In 1961 richtte de kerkeraad het College van Advies op als overlegorgaan *  . Vertegenwoordigers uit alle organen van de gemeente kregen er zitting in. Het College van Advies maakte het voor de kerkeraad mogelijk een beter overzicht te krijgen van de toestand der gemeente.
Naast velerlei organisatorische kwesties moest het bestuur onmiddellijk na het verlaten van de Hervormde gemeente ook het probleem van een vergaderruimte oplossen.
De eerste godsdienstoefeningen werden gehouden in het Concerthuis te Groningen. Tegelijkertijd trad het bestuur in contact met de voogdijen van het Pelster- en het Pepergasthuis. De onderhandelingen liepen aanvankelijk op niets uit en zo vond de gemeente ook in de eerstkomende tijd onderkomen in het Concerthuis aan de Poelestraat tegen een vergoeding van ? 15,-- per godsdienstoefening.
Plannen voor het stichten van een eigen kerkgebouw lekten helaas te vroeg uit. Loslippigheid van één der bestuursleden tegenover de Groninger Courant was hier debet aan. De verbolgenheid die door deze gang van zaken bij de voogdijen der gasthuizen ontstond, schopten de voortgezette onderhandelingen danig in het honderd, want in het geval dat de remonstrantse gemeente over een eigen kerkgebouw kwam te beschikken, liepen de voogdijen een belangrijk financieel voordeel mis. Toch verhinderde dit alles niet dat uiteindelijk het Pelstergasthuis ruimte afstond, voorlopig voor de tijd van drie jaar.
In 1882 kocht het bestuur, daartoe door een algemene ledenvergadering gemachtigd, een perceel grond aan voor de som van ? 10.000,--, gelegen aan de Zuiderbinnensingel, tegenwoordig Coehoornsingel genaamd. Vervolgens sloot het bestuur een geldlening af van ? 60.000,-- à 4%. Een ontwerp van de architect H. Raamaker werd voor de bouwsom van ? 40.850,-- uitgevoerd door aannemer D. Edzard *  .
Op zondag 11 november 1883 wijdde ds. Mosselmans het gloednieuwe kerkgebouw in. De fa. van Oeckelen te Haren leverde het orgel op 7 juni 1885 af.
Aan het eind van de twintiger jaren en aan het begin van de zestiger jaren besloot de kerkeraad tot ingrijpende restauraties *  . Het orgel onderging in 1932 een belangrijke vernieuwing *  .
In de eerste tijd van het bestaan der gemeente werd het diakonale werk waargenomen door enkele leden van het bestuur, maar er bestond geen afzonderlijke diakonie.
Het jaar 1908 bracht in deze situatie verandering, want op 10 januari van dat jaar overleed te Groningen een zekere mr. H.D. Guyot. Toen zijn testament geopend werd, bleek, dat hij aan de diakonieën van diverse kerken in de stad Groningen een geldbedrag had vermaakt. De remonstrantse gemeente behoorde eveneens tot de bevoordeelden, maar de minister van Justitie, aan wie in de vroegere tijd een kerkelijke gemeente moest vragen alvorens een erfstelling te aanvaarden, weigerde deze te verlenen om de eenvoudige reden dat er bij de gemeente op 10 januari 1908 geen diakonie bestond. Ook een volgend verzoek ter verkrijging van toestemming willigde de minister niet in. Onmiddellijk stelde het bestuur een Commissie voor de Diakonie in. Gelukkig waren de andere deelhebbers van het legaat genegen om met elkaar het bedrag dat anders aan de remonstrantse gemeente toegevallen was, alsnog ten behoeve van de gedupeerde gemeente bijeen te brengen. Uit het reglement voor de diakonie blijkt, dat leden van de kerkeraad en van het Algemeen Kollektanten Gezelschap, alsmede enkele vrouwelijke leden der gemeente daarin zitting hadden *  . De inkomsten, die de onmisbare financiële basis vormden voor de bedeling der armen, werden verkregen uit collecten bij kerkdiensten, begrafenissen en huwelijken, terwijl schenkingen en legaten de diakonale kas eveneens van middelen voorzagen.
Een zeer belangrijk orgaan van de gemeente was het Algemeen Kollektanten Gezelschap In 1878 zocht het bestuur de heer J.P. van der Weide, oud-collectant bij de hervormde gemeente, aan om een aantal leden voor te dragen ter vervulling van de functie van collectant. Het bestuur hechtte volledige goedkeuring aan de keuze van de heer van der Weide en bepaalde eveneens, dat van de elf collectanten ééns per vier jaren een drietal moest aftreden. De collectanten werkten echter op een bijzondere plezierige manier samen en dat was de reden waarom zij in 1882 na de eerste termijn van vier jaar, ter bestendiging van de ontstane banden het Algemeen Kollektanten Gezelschap in het leven riepen. In dit college hadden zowel de dienstdoende als de oud-collectanten zitting. Zoveel mogelijk poogde het gezelschap de taak van het bestuur te verlichten. Er was voor het nieuwe orgaan genoeg werk te verzetten, want veel leden der gemeente waren bang, door hun toetreden tot de remonstrantse Broederschap het recht op hulp in sociale moeilijkheden van hervormde zijde te verliezen. Tevens waren er bij de hervormde gemeente nog lidmaten die om deze reden zich niet wilden aansluiten bij ds. Mosselmans en de zijnen. Daarom ging het Algemeen Kollektanten Gezelschap allereerst over tot de instelling van het Gasthuis- en Ondersteuningsfonds in 1887. De financiën hiervoor kwamen deels uit de handen der gemeenteleden, deels uit de kas van het bestuur toe. Als extra stimulans organiseerde het Algemeen Kollektanten Gezelschap vanaf 1888 muzikale soirées. Internationaal bekende zangeressen zoals Julia Culp traden hier op. De opbrengsten van de soirées kwamen aan het Gasthuis- en Ondersteuningsfonds ten goede. De gelden van het fonds kwamen terecht bij instellingen die later door het Algemeen Kollektanten Gezelschap werden opgericht.
Zo kwam in 1891 de Stichting "Remonstrantse Gasthuis" tot stand. Voor ? 75.000,-- werd de bouw van 18 woningen ter hand genomen. In 1905 kwamen daar nog eens 5 bij. Voor het onderbrengen van wezen, nagelaten door leden der gemeente werd de Stichting "Instelling tot verpleging van weezen in het huisgezin" gecreëerd. Aan de ouders werd verzocht om hun kinderen in een "Kinderboek" te laten inschrijven tegen betaling van een jaarlijkse bijdrage *  . Kinderen die waren ingeschreven genoten voorrang bij het overlijden van hun ouders. Ook verleende de instelling steun aan ouders van half- wezen. Gelukkig behoefden de kasmiddelen niet vaak te worden aangesproken, wat moge blijken uit het feit, dat de subsidies van het Gasthuis- Ondersteuningsfonds en het bestuur der gemeente spoedig overbodig waren.
De instelling "De Helpende Hand" dateert uit de Eerste Wereldoorlog en diende voornamelijk om financiële voorschotten te verstrekken aan leden die tijdelijk in moeilijkheden waren geraakt.
Omdat de hierboven genoemde instellingen financieel voor een groot deel van het Gasthuis- en Ondersteuningsfonds afhankelijk waren, werd bij artikel 9 van het reglement van het fonds bepaald, dat een Controlecommissie, met vertegenwoordigers van de diverse organen, ieder jaar de boekhoudingen van de instellingen zou controleren.
Het bestuur van het Algemeen Kollektanten Gezelschap kreeg in het 1932 het beheer over het "Scheuningsgasthuis" aan de Prinsenstraat te Groningen en maakt er een stichting van, maar vrijwel dadelijk daarna werden de woningen verkocht omdat het fonds van het gasthuisje niet toereikend was *  . In 1947 onstond de stichting "Remonstrants Gasthuis" *  . Helaas bleven de werkzaamheden steken in het voorbereidend stadium, zodat de stichting in 1960 werd geliquideerd *  .
Een zeer bekende taak van het Algemeen Kollektanten Gezelschap was nog het organiseren van de kerstfeestviering voor de kinderen der gemeente. Uit het vorenstaande is wel voldoende duidelijk welke grote plaats het Algemeen Kollektanten Gezelschap innam in het leven van de gemeente. Binnen de gemeente nam het verenigingsleven ook een grote plaats in. Het noemen van de Zusterkring, het Vrouwencontact, de Jonge Ledenvereeniging en de Jonge Gemeente zal bij vele leden nog dierbare herinneringen oproepen. Tot slot zij nog opgemerkt, dat de remonstrantse gemeente van Groningen, doordat zij de enige in haar soort in de provincie was, van meet af voor stad en platteland in een duidelijke behoefte voorzag.
2. Inventarisatie

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van de archieven van de remonstrantse gemeente te Groningen
Bewerker:
J. Meinema
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1996
Laatste uitvoer:
14-12-2022
Omvang:
6,5 m standaardarchiefberging