Uw zoekacties: Hervormde gemeente Warffum (1), 1474 - 1855

318 Hervormde gemeente Warffum (1), 1474 - 1855 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Voor de reductie
318 Hervormde gemeente Warffum (1), 1474 - 1855
Inleiding
1.
Voor de reductie
ead-typering:
bioghist
Organisatie: Groninger Archieven
Warffum bestond als parochie zeker in 1300, want in het Klauwregister van Warffum en Breede wordt de parochiekerk van Warffum genoemd *  . De parochie was een van de 19 kerspelen van de proosdij Usquert, die met de proosdijen Oldehove, Leens, Baflo, Loppersum en Farmsum tot het aartsdiakonaat Frisia behoorde. Frisia of Munsters Friesland strekte zich uit van de Lauwers tot en met Oostfriesland in het oosten en tot dichtbij de stad Groningen in het zuiden. Ook Achtkarspelen in Friesland behoorde ertoe. Frisia bevatte in totaal 11 proosdijen, 6 in de Ommelanden en 5 in het tegenwoordige Oostfriesland. Het was het belangrijkste aartsdiakonaat van het bisdom Munster, het aartsdiakonaatschap werd waargenomen door een lid van het Munsterse domkapittel *  . Tot aan de invoering van de nieuwe kerkelijke indeling in 1561 heeft bovengenoemde indeling bestaan. Toen werden de stad Groningen en de Ommelanden verenigd tot het bisdom Groningen. Dit bisdom viel onder Utrecht, dat tot aartsbisdom werd verheven. De kerkelijke jurisdictie van Munster eindigde en het oude aartsdiakonaat hield op te bestaan *  .
Hoe de proosdijen of dekanaten, zoals ze ook genoemd werden, ontstaan zijn, is niet bekend *  . Zij bestonden reeds in de 13e eeuw. De bisschoppen stelden al in de eerste helft van de 9e eeuw in verschillende kerkelijke gemeenten godvruchtige aanzienlijke lieden aan om over het godsdienstig leven van hun medechristenen te waken en inbreuken op de kerkelijke voorschriften aan te brengen bij de pastoor. Deze aanzienlijke lieden heetten proosten of dekens, dekani. Toen de bevolking toenam, werden de proosten van hulporgaan voor de bisschop tot belangrijke medewerkers. Deze medewerkers kregen niet alleen het recht van toezicht op het godsdienstig leven van hun medechristenen, maar ook het recht van straffen in de plaats van de bisschop *  . Toen in de loop van de 11e eeuw het leenwezen ook in de kerkelijke ambten was doorgedrongen, werd het proosdijschap of dekanaat als een beneficium met de daaraan verbonden goederen door de bisschop verleend. Een beneficium is een blijvend recht op inkomsten aan een ambt verbonden. De proosten mochten in de Ommelanden alleen over leken rechtspreken, niet over geestelijken. Alleen in Munsters Friesland schijnen deze lekeproosten te zijn voorgekomen *  . De rechtspraak over geestelijken was voorbehouden aan de aartsdiaken van Munsters Friesland, die rechtsprak als plaatsvervanger van de bisschop.
De aartsdiaken werd in de 12e eeuw ook proost (prepositus) genoemd, maar na de 13e eeuw overheerste de term archidiaconus voor aartsdiaken en werd de term prepositus (proost) alleen gebruikt voor de wereldlijke proost *  . Deze proost stond ook niet onder de aartsdiaken, maar ernaast, de eerste had jurisdictie over leken, de tweede over geestelijken. Ook het aartsdiakonaat werd bij het doordringen van het leenstelsel in de kerkelijke ambten als beneficium door de bisschop verleend, waardoor de aartsdiaken zeer veel macht kreeg. Als tegenwicht tegen deze macht ontstond het ambt van officiaal. Hij was ondergeschikt aan de bisschop en had diens volle bevoegdheid en jurisdictie *  . Hij werd ook wel commissarius of commissarius officialis genoemd *  . De commissarii waren dikwijls tevens pastoor. Godtfridus Ludolphus was in de 16e eeuw generaal-commissarius van de proosdij van Usquert, maar ook pastoor van Middelstum en bovendien generaal-officiaal van Friesland. Johannes Krithe was in de 16e eeuw commissarius van de proosdij van Usquert, maar ook pastoor van Eelde en bovendien notaris. Johannes Petri was in de 16e eeuw commissarius in de Marne, maar ook pastoor van Leens en vicarius van Warffum. Fredericus Hessele was in het begin van de 16e eeuw commissarius en pastoor te Baflo *  .
De officiaal werd, als hij door de bisschop als plaatsvervanger werd gezonden, bij het uitoefenen van de bisschoppelijke rechtsmacht gesteund door de wereldlijke proost; dit was ook wel nodig in het "woeste en onherbergzame Friesland" *  . In 1231 horen we voor het eerst van een proost in de proosdij Usquert, nl. decanus Herbrandus *  . In 1323 wordt proost Herbrandus genoemd *  en van 1392-1405 proost Ellardus *  . De proosdij Usquert hield in 1475 met de dood van de toenmalige proost op zelfstandig te bestaan. De funktie van proost werd, volgens besluit van de bisschop van Munster van 1458, na enige moeilijkheden, in 1480 verenigd met die van abt van Rottum *  . De desbetreffende proosdijgoederen gingen zodoende tot de "gewone" kloostergoederen behoren *  en werden in 1594 door de provincie van Stad en Lande geseculariseerd. Zij komen vanaf 1603 in de rekeningen van de rentmeester van de kloostergoederen voor. Wat de andere in 1594 nog bestaande proosdijen betreft, aanvankelijk werd geprobeerd om de instelling van proosdijen dienstbaar te maken aan de Hervormde kerk *  , maar dit streven verliep in twisten over het bezit van de proosdijgoederen, wat geen wonder was omdat de proosdijen reeds vanouds in wereldlijke handen waren.
In 1628 maakte de provincie aan alle twisten een eind en nam ook deze proosdijgoederen tot zich *  . Vanaf 1628 komt de verantwoording van alle proosdijgoederen in de rekeningen der kloostergoederen voor *  . Na de reductie oefende de proost niet meer de rechtspraak uit over zijn medeburgers; hij had er alleen op toe te zien dat het predikambt goed werd waargenomen in de kerken in zijn proosdij. Gedeputeerde Staten stelden daartoe in 1602 een instructie op voor de proosten *  . Zij werden ambtenaren.
In veel kerken waren aan afzonderlijke heiligen kapellen en altaren gewijd, die door afzonderlijke geestelijken, vicarii (= vicarissen), werden bediend. Ook Warffum kende vicarissen, Peter (inv. nr. 2), Derck (inv. nr. 5), Johannes Petri (inv. nr. 9), Johan van Leuwarden (inv. nr. 9) en Fredericus Tialingius (inv. nr. 29), allen in de 16e eeuw *  . De goederen aan die kapellen en altaren geschonken, dienden tot onderhoud der vicarissen en tot luister van het altaar of de kapel. Dit waren de vicariegoederen. Er waren 3 vicarieën verbonden aan de kerk te Warffum, de St. Anna-, de Catharina- en de Onze Lieve Vrouwenvicarie. Uit inv. nr. 6 blijkt dat de armen van o.a. Warffum jaarlijks ondersteuning kregen uit de vicariegoederen.
Uit dit inv. nr. blijkt ook, dat pastoor en kerkvoogden van Warffum tussen 1535 en 1548 gewikkeld waren in een aantal processen met de erfgenamen van Jacob Balcke die ca. 1520 pastoor was te Warffum. Zijn nalatenschap bevatte nl. 6 koegrazen land in Pieterburen, waarvan het niet duidelijk was of Balcke ze nu aan de kerk van Warffum of aan zijn erfgenamen had nagelaten. Ook de jaarlijkse uitkering aan de armen van o.a. Warffum kwam hierbij in het geding. Zie hiervoor bijlage I. De kerkvoogden waren voor de reductie enerzijds kerkmeesters, die het beheer voerden over de goederen in het kerkgebouw en over het gebouw zelf, benevens over de kerkekas, anderzijds armmeesters die de armengoederen beheerden waaruit de armen ondersteuning kregen en de registers van ondersteuning bijhielden. In Warffum waren de kerkvoogden armmeesters; de Johanniter orde stelde elk jaar voor de armen 200 gld. beschikbaar *  . De pastoor heette in de middeleeuwen ook plebanus, persona, pastor of curatus (cureet). Ook in Warffum kwam dit voor *  . In Groningen en Friesland waren soms 2 of 3 pastoors aan een kerk verbonden, ook in Warffum was dat in 1509 het geval *  . De laatste pastoor was Thomas Groningensis, hij trad in 1595 af. Hij was tevens abt van het Praemonstratensen monnikenklooster Floridus Hortus (Bloemcamp) in Wittewierum *  .
2. De commanderij
3. Na de reductie
4. Verantwoording van de inventarisatie
Bijlagen
Literatuuropgave
Beschrijving der stukken uit inv. nr. 6.
Functionarissen in kerk en klooster te Warffum voor 1595 die genoemd worden in een bepaalde periode in deze inventaris, aangevuld met gegevens uit andere archieven
Functionarissen in kerken in andere plaatsen voor 1595, genoemd in een bepaalde periode in deze inventaris, aangevuld met gegevens uit andere archieven
Lijst van predikanten sinds de reductie

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van Archiefbescheiden van de Rooms-Katholieke Parochie te Warffum tot 1594 en vanaf 1599 van de archiefbescheiden van de Hervormde Gemeente te Warffum
Bewerker:
J. Ellerbroek-Wellinga
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1981
Laatste uitvoer:
28-06-2021
Omvang:
57 charters 0,48 m standaardarchiefberging