Uw zoekacties: Kantongerecht te Winschoten, 1838 - 1939 (1952)

154 Kantongerecht te Winschoten, 1838 - 1939 (1952) ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer i
154 Kantongerecht te Winschoten, 1838 - 1939 (1952)
Inleiding
Archiefvorming
Geschiedenis van de archiefvormer

Gebruik CTRL + scroll om te scrollen

Ga
Organisatie: Groninger Archieven
afb.: Gerechtsgebouw te Winschoten, circa 1920 (Collectie RHC Groninger Archieven, toegang 1986, cat.nr. 19446)
Erfgoedstuk
Historisch overzicht van de rechterlijke organisatie
Nadat in 1813 een einde was gekomen aan de Franse heerschappij, bleef in eerste instantie de rechterlijke organisatie ongewijzigd. Vanaf 1811 functioneerde hier de Franse rechterlijke organisatie; deze bestond uit vredegerechten en rechtbanken van enkele politie (in elk kanton), rechtbanken van eerste aanleg (in elk arrondissement), rechtbanken van koophandel (in handelscentra), Hoven van Assisen (in elk departement) en een Keizerlijk Gerechtshof te Den Haag.
Spoedig echter ontstond de behoefte aan een nationale wetgeving. Een speciaal daarvoor in het leven geroepen commissie kreeg in 1814 de opdracht een Nederlands algemeen wetboek te ontwerpen. Pas in 1827 kwam de 'Wet op de zamenstelling der regterlijke magt en het beleid der justitie', de zogenaamde Wet op de Rechterlijke Organisatie (de Wet R.O.) tot stand. Deze wet legde de soorten rechterlijke instellingen en hun bevoegdheden vast. De daarbij behorende geografische rechterlijke indeling werd geregeld in 1828 en 1830. Vervolgens werd de wet R.O. nog gewijzigd in 1835 vanwege de oprichting van provinciale gerechtshoven.
In 1831 was tevens een aantal Nederlandse wetboeken gereedgekomen, die de Franse wetgeving met betrekking tot de rechtspraak gedeeltelijk zou gaan vervangen, te weten het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering. De strafrechtspleging bleef echter nog gehandhaafd volgens de door Napoleon ingevoerde Code Pénal, welke overigens pas in 1886 vervangen werd door het Nederlandse Wetboek van Strafrecht.
De Wet R.O. en de wetboeken zouden per 1 februari 1831 van kracht worden, maar vanwege de Belgische opstand werd het tijdstip van inwerkingtreding verschoven naar 1 oktober 1838 (besluit 10 april 1838 staatsblad 12/1838). De nieuwe rechterlijke organisatie zag er als volgt uit:
- Hoge Raad te 's-Gravenhage
- Provinciale gerechtshoven in elke provinciehoofdstad
- Arrondissementsrechtbanken in elk arrondissement
- Kantongerechten in elk kanton
Voor de provincie Groningen betekende dit dat zij één provinciaal gerechtshof kreeg in Groningen en drie arrondissementsrechtbanken: gevestigd in Groningen, Appingedam en Winschoten. Onder deze arrondissementsrechtbanken ressorteerden een zevental kantongerechten: onder het 1ste arrondissement vallen de kantongerechten: Groningen, Hoogezand en Zuidhorn; onder het 2de arrondissement vallen de kantongerechten: Winschoten en Zuidbroek; onder het 3de arrondissement vallen de kantongerechten: Appingedam en Onderdendam. Het gebied van het kanton Winschoten omvatte de toenmalige gemeenten Winschoten, Oude Pekela, Nieuwe Pekela, Wedde, Onstwedde, Vlagtwedde, Bellingwolde en Nieuweschans.
Zowel de bevoegdheden van de provinciale hoven als hun aantal waren spoedig aan kritiek onderhevig. Tussen 1848 en 1872 ondernamen achtereenvolgende ministers van Justitie pogingen wijzigingen hierin door te voeren. Zeven wetsontwerpen die inkrimping van het aantal hoven beoogden, werden door de Kamers verworpen. Pas met de ‘Wet tot opheffing van de provinciale geregtshoven’ en instelling van nieuwe gerechtshoven van 10 november 1875 werden de provinciale gerechtshoven opgeheven en vervangen door vijf regionale gerechtshoven. Groningen was hier niet meer bij. Het gerechtshof voor de drie noordelijke provincies kwam in Leeuwarden.
afb.: Indeling van het kantongerecht Winschoten, 1838
Erfgoedstuk
Twee jaar later, in 1877, vonden er ingrijpende veranderingen plaats in de wet op de R.O. De meest in het oog springende wijzigingen vormde de opheffing van het grote aantal rechtbanken (van 32 naar 21) en kantongerechten (van 140 naar 98). In de provincie Groningen werd de rechtbank te Appingedam en het kantongerecht te Hoogezand opgeheven. Bij wetswijziging van 17 november 1933 (staatsblad 605) werd het arrondissement Winschoten ontbonden en bij het gebied van het arrondissement Groningen gevoegd, dat dus nu de gehele provincie omvatte met als kantonindeling: 1ste kanton Groningen 2de kanton Zuidbroek 3de kanton Winschoten. Met ingang van 10 augustus 1951 (staatsblad 347) werd het gebied van de gemeenten Nieuwolda en Scheemda van het kanton Zuidbroek overgebracht naar het kanton Winschoten. Nu, in 2013, zijn vrijwel alle rechtbanken in onze provincie verdwenen. Er bestaat nog slechts de rechtbank in het arrondissement Groningen, die is ingedeeld in sectoren of rechtsgebieden. Hiervan is de sector Kanton met twee vestigingsplaatsen, Groningen en Winschoten, er één. En net als rond het midden van de negentiende eeuw spreekt de kantonrechter sinds 1 december 2009 recht in het gemeentehuis van Winschoten.
afb.: Indeling van het kantongerecht Winschoten, 1933
Erfgoedstuk
Bevoegdheden
Op 1 oktober 1838 hield het Kantongerecht te Winschoten zijn eerste zitting. Wat waren nu zijn bevoegdheden? Hiervoor zijn de begrippen absolute competentie en relatieve competentie belangrijk. Bij absolute competentie draait het om de vraag welke rechter bevoegd is voor bepaalde zaken. Moest men naar een kantongerecht of naar een arrondissementsrechtbank? Als deze vraag beantwoord is, gaat het erom in welke plaats men naar de rechtbank moest, de vraag naar de relatieve competentie. (zie hierover o.a. de Provinciale Groninger Courant van 2 en 5 oktober (nr. 79 en 80) 1838, waarin ook de belangrijkste verschillen met zijn voorganger het Vredegerecht aan de orde komen.)
Naast dit onderscheid is het verschil tussen eigenlijke en oneigenlijke rechtspraak van belang. Onder eigenlijke rechtspraak (contentieuze jurisdictie genoemd) verstaat men de rechtspraak waarbij de rechter bij een bepaalde wetsovertreding (strafrecht) of bij een bepaald geschil (burgerlijk recht) vonnis wijst. Bij oneigenlijke rechtspraak heeft de functie van de rechter een meer administratief karakter. De rechterlijke bevoegdheid voor deze vorm van rechtspraak is verspreid in de diverse wetten te vinden. De regels van absolute en relatieve competentie worden hier niet toegepast. Het verschil met de eigenlijke rechtspraak is ook van procedurele aard. Oneigenlijke rechtspraak begint met het indienen van een verzoekschrift. Op de procedures voor de eigenlijke rechtspraak wordt straks ingegaan.
De absolute competentie van de rechtbank kan in een strafrechtelijke en een burgerlijke worden onderverdeeld. In strafzaken was de rechtbank bevoegd tot het beoordelen van overtredingen, zover deze niet aan een andere rechter waren opgedragen.
In burgerlijke zaken behandelde de rechtbank alle vorderingen, die niet uitdrukkelijk waren voorbehouden aan andere rechterlijke instanties.
De relatieve competentie van de rechtbank in strafzaken was afhankelijk van de competentie van het Openbaar Ministerie. Dat betekende dat de rechtbank competent was in het kanton waar het wanbedrijf was gepleegd, of waar de verdachte woonachtig was, of waar de verdachte was aangehouden.
Voor burgerlijke zaken was er een driedeling in de relatieve competentie, in personele zaken en vermogenszaken en gemengde acties. Voor personele zaken was de woonplaats van de gedaagde doorslaggevend, voor vermogenszaken de plaats waar het goed gelegen was. Bij gemengde zaken kon men kiezen.
Het kantongerecht had ook bevoegdheden op het gebied van de oneigenlijke rechtspraak. Deze bevoegdheden waren meer van administratieve aard, maar hadden toch het karakter van burgerlijk recht. Men moet hierbij denken aan machtigingen tot verkoop van onroerende goederen, bekrachtigingen van besluiten van familieraden in zaken van voogdij, benoemingen van rechter-commissarissen, eedstavingen in zaken van nalatenschap, bewijzen van onvermogen, processen-verbaal van de opening van testamenten en akten van bekendheid. Ook uitspraken van arbiters moesten, wilden zij rechtsgeldig zijn, door de rechtbank bekrachtigd worden. De betreffende wetsartikelen waren verspreid over de hele wetgeving. Dit soort zaken werd aangebracht met het indienen van een verzoekschrift.
Als uitvloeisel van de Crisispachtwet van 1932 (Staatsblad 301) wordt met ingang van 1933 bij elk Kantongerecht tevens een kamer voor crisis-pachtzaken ingesteld. De kantonrechter is voorzitter van deze kamer, die verder bestaat uit twee niet tot de rechterlijke macht behorende personen, deskundig ten aanzien van de verhoudingen op landbouwgebied, en na advies door Gedeputeerde Staten benoemd door de Kroon voor een periode van vijf jaar.
Voor een opsomming van de bevoegdheden van een kantongerecht rond 1930 kan het best de Staatsalmanak voor het Koninkrijk der Nederlanden voor het jaar 1935 pp. 109-110 worden geraadpleegd.
Personeel
Kenmerkend voor een kantongerecht is dat de rechtspraak werd uitgeoefend door een alleensprekende rechter. Tot 1877 werden aan deze personen geen formele eisen gesteld wat betreft hun juridische kennis. Dit was nog een gevolg van het feit dat bij de instelling van de kantonrechters ook het tegenwoordige België nog tot het Koninkrijk der Nederlanden behoorde. En dit deel van het rijk beschikte over onvoldoende gegradueerde juristen om alle rechterlijke instellingen te bemannen. Bovendien ging de wetgever er vanuit, dat de kantonrechter zich alleen met eenvoudige juridische zaken zou gaan bezig houden. Ook daarom werd een juridische opleiding minder noodzakelijk geacht. Pas bij een wettelijke herziening in 1877 werd het bezit van een academische graad in de rechten verplicht gesteld. De rechter werd terzijde gestaan door een griffier; sinds 1877 ook vrijwel altijd iemand met een juridische opleiding. Hij notuleerde bij alle zittingen en vergaderingen van de rechtbank en ondersteunde de rechters bij het uitoefenen van hun taak. Verder was de griffier belast met de zorg voor het archief van de rechtbank. Ook hield hij diverse registers bij. De griffier kon zich laten bijstaan door een aantal commiezen, die hij zelf benoemde; hij was verantwoordelijk voor hun daden. Verder waren er bij het kantongerecht een aantal onbezoldigde plaatsvervangende rechters, die dit combineerden met hun dagelijkse baan als procureur en / of advocaat.
De aanklagers waren met de introductie van de Franse wetgeving omgevormd tot een corps met een hiërarchische structuur: het Openbaar Ministerie (OM). Zij waren belast met het opsporen van strafbare feiten en het vervolgen van verdachten. Daarnaast hadden ze een aantal taken op het gebied van het burgerlijk recht, zoals bij onteigeningen. Verder hielden zij toezicht op de afdoening van zaken bij de rechtbank en rapporteerden zij aan het ministerie over de orde en tucht bij de rechtbank. Aanvankelijk vervulde iemand van het gemeentebestuur (burgemeester, wethouder of secretaris) deze functie. Doch ook hier trad in 1877 een verdergaande professionalisering op en werd voor de beide kantongerechten in het arrondissement Winschoten een vaste ambtenaar voor het OM aangesteld. De deurwaarders hadden drie taken. Op de eerste plaats waren zij intern actief bij de rechtbanken. Zij hielden toezicht op de goede orde bij de zittingen. Ten tweede verrichten zij ook diensten voor de partijen en het openbaar ministerie. Zo verzorgden zij de communicatie tussen de partijen tijdens het proces. Elke mededeling van de ene voor de andere partij geschiedde door middel van een deurwaardersexploot. Op deze wijze was men ervan verzekerd dat de mededeling de andere partij ook bereikte. Ook waren deurwaarders betrokken bij de uitvoering van de vonnissen, zoals bij executoriale verkopingen.
Gebouw
De huisvesting van de rechtbanken in Winschoten was lange tijd slecht. Evenals vóór 1811 hielden de lagere rechtbanken hun zittingen in logementen. Voor de rechtbank van Eerste Aanleg wordt in eerste instantie onderdak gevonden in de nauwelijks voor dat doel geschikte pastorie van de hervormde gemeente in de Blijhamsterstraat. Het gemeentebestuur van Winschoten, dat verantwoordelijk was voor de huisvesting van de rechtbanken in de gemeente, ontbrak het aan de benodigde financiële middelen voor een betere kantoorruimte. Echter, bij een bezoek van koning Willem I aan Groningen in 1841 boden een inwoners van de gemeente de vorst een petitie aan waarin zij onder andere vroegen om steun bij de stichting van een ‘geschikt locaal’ voor het kantongerecht en de rechtbank. Dit heeft succes. Er wordt besloten op de plaats van de oude pastorie en een aangrenzende behuizing een nieuw gebouw neer te zetten ten behoeve van de rechtbanken en het gemeentebestuur. Op 19 januari 1846 wordt dit ‘Raad- en Regthuis’ feestelijk geopend.
Het zal geen verwondering wekken dat dit gebouw al snel te klein was. Weliswaar vinden er gedurende de eerste vijftig jaar voortdurend verbouwingen plaats, maar echt soelaas bood dat niet. Pas toen in 1896 het gemeentebestuur uit het pand vertrok, kwam er iets meer lucht. Doch dat was ook maar tijdelijk. De enige optie om het gebrek aan ruimte op te lossen was nieuwbouw. Maar dit voornemen strandde steeds op het gebrek aan financiële middelen. Het duurde tot 1981 toen met de nieuwbouw aan de Nassaustraat het kantongerecht eindelijk een ruim onderkomen kon betrekken.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Inhoud en structuur van het archief
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bijlagen
Literatuuropgave

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van het kantongerecht te Winschoten
Bewerker:
E. Schut
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
2013
Laatste uitvoer:
05-01-2022
Omvang:
62 m standaardarchiefberging
Soort archiefmateriaal:
Normale geschreven en getypte documenten, geen bijzondere handschriften
Taal van het materiaal:
Nederlands
Bijzonderheden:
Betreft herziening van eerdere versies uit 1991 en 1997