Uw zoekacties: Vereniging Doorgangshuis (1), 1865 - 1980

1528 Vereniging Doorgangshuis (1), 1865 - 1980 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1.1 Historisch overzicht
1528 Vereniging Doorgangshuis (1), 1865 - 1980
Inleiding
1.1
Historisch overzicht
Organisatie: Groninger Archieven
De oprichtster van het Doorgangshuis, mej. Magdalena Wilhelmina de Ranitz, werd op 16 maart 1837 geboren in Groningen als dochter van de toenmalige burgemeester, mr. Herman de Ranitz en Maria Elisabeth Crommelin. Als jong meisje was zij al lid van de Vereniging van Vrouwen, een vereniging die zich ten doel stelde armen en zieken te bezoeken en deze materieel bij te staan. In 1860 begon zij met het houden van bijbellezingen. Door eigen ervaring en door lezing van het boekje 'Uit de achterbuurt' van J.B. Wightman kwam zij tot de overtuiging dat alcoholisme één van de oorzaken dat gezinnen uit elkaar vielen was. Samen met o.a. prof. J.J.P. Valeton richtte zij daarop in 1863 het Christelijk kluftverbond in de tweede kluft tot onthouding van bedwelmende dranken op. Deze vereniging werd later een onderdeel van de Nederlandse Christen Geheelonthouders Vereniging. Voor het werk van het kluftverbond werd een lokaal geopend aan de Kostersgang, waar ook bijbellezingen gehouden werden.
Op 19 augustus 1865 begon mej. De Ranitz met wat haar levenswerk zou worden. Op die dag ontmoette zij een arm weesmeisje dat haar om hulp vroeg en een vrouw, die vertelde 'christelijke arbeid' te zoeken. Mej. De Ranitz huurde toen een huis in de Breedegang (nu perceel Tuinstraat 7) om daarin zowel de vrouw als het weesmeisje Johanna Siegers in onder te brengen, en daarmee was het Doorgangshuis een feit. Na Johanna, die al na 14 dagen wegliep, in 1866 ongehuwd moeder werd 'en later steeds op slechte wegen wandelde', werden kort na elkaar nog vier meisjes en een 11- jarig kind opgenomen. De huisvesting werd al gauw te beperkt en bood ook geen gelegenheid tot zwaar lichamelijk werk, dat volgens mej. De Ranitz 'een zeer belangrijk middel om de verkeerde neigingen van de meisjes te bestrijden' was. Zij vond een nieuw onderkomen bij de wasvrouw Betje Klamer, die met haar drie dochters Achter de Wal woonde. Spoedig meldden zich meer meisjes.
Na twee jaar was het huis al weer te klein en in 1869 kocht mej. De Ranitz een huis in de Mussengang, waarheen Betje met dochters en pleegdochters verhuisde. Daarnaast werd nog een tweede woning gekocht, die bestemd was voor de opvang van verlaten volwassen vrouwen en voor jonge kinderen, die door deze vrouwen verzorgd werden, hetgeen een aanzienlijke personeelsbezuiniging betekende. Toen Betje Klamer in 1871 naar Amerika emigreerde, werd haar werk overgenomen door mej. D. Westerhuis. Het werk breidde zich gestadig uit en het huis was al spoedig weer te klein. In 1881 was het een bouwval waar wind en regen vrij spel hadden, maar waar toch nog 50 mensen woonden.
De eerste 16 jaar werden de kosten van de inrichting door mej. De Ranitz persoonlijk gedragen, zij het met hulp van familieleden en vrienden. In 1881 veranderde dit: op 4 november van dat jaar werd de Vereniging Doorgangshuis opgericht. De vereniging had tot doel 'de duurzame verzorging in of buiten haar gesticht van vrouwelijke minderjarigen en meerderjarigen, zoolang dit mogelijk is ten einde dezen in staat te stellen in haar levensonderhoud te voorzien' *  . Het eerste bestuur bestond uit P.M. van der Haer, voorzitter, ds. A. Meerdink, secretaris, mej. M.W. de Ranitz, penningmeesteresse en directrice, dr. J.J.P. Valeton, E.F. Kruijf, ds. C.S. Adema van Scheltema uit Amsterdam, en ds. F.J.P. Moquette uit Sneek. Er werd geld bijeengebracht voor nieuwbouw en al in november 1882 konden de nieuwe gebouwen Tuinstraat 47/51 en Agricolastraat 56 betrokken worden.
Het Doorgangshuis bestond toen uit drie huizen. In de eerste plaats het Kinderhuis, bestemd voor verwaarloosde kinderen. Sommigen van hen waren half-wees, anderen waren door de ouders verlaten. Verder het Middenhuis, voor meisjes van 14 tot 18 jaar 'voor jonge dochters die gevaar loopen op slechte wegen te verdwalen of reeds aan kleine vergrijpen zich hebben schuldig gemaakt'. Zij leerden breien en naaien en werden zo mogelijk als dagmeisjes geplaatst. Afgescheiden van de beide andere huizen tenslotte was het Groote Huis, dat bestemd was 'voor meisjes die reeds in meerdere of mindere mate openlijk de zonde dienden'. In dit huis waren enkele vertrekken ingericht voor het behandelen van de was van de inrichting én van particulieren.
In de eerste vijftig jaar van het bestaan werden veel giften ontvangen om het werk van het Doorgangshuis te kunnen voortzetten. Toch werd vanaf ongeveer 1895 voortdurend met verlies gewerkt, ook nadat bij de invoering van de Kinderwetten in 1905 de Rijksbijdragen voor voogdijpupillen wat verlichting hadden gebracht. Het aantal pupillen was inmiddels verminderd omdat de noodzaak van gezinsverpleging, vooral voor jonge kinderen, in die tijd naar voren kwam. Ondanks de in 1911 verkregen ministeriële goedkeuring voor de drie huizen om voogdijpupillen te verplegen, bleef het in de jaren 1910-1920 moeizaam gaan. Het voortbestaan van de vereniging kwam zelfs in gevaar, toen mej. De Ranitz zich uit het werk terugtrok in 1918, (zij stierf op 1 december 1919), en er in het hele land geen opvolgster te vinden was.
Gelukkig bood op 3 april 1919 mej. C.M. van der Brugghen haar diensten aan. Onder haar directriceschap vonden veel veranderingen en vernieuwingen plaats. Het Middenhuis werd een Passantenhuis, bedoeld voor de opvang van in bewaring gestelde minderjarigen. In 1930 werd het Kinderhuis aanzienlijk uitgebreid en verbeterd. In 1941 werd een psychiater aan het huis verbonden; een jaar later werd begonnen met observatie van kinderrechterpupillen en preventief gedetineerden. Het personeel werd gestimuleerd cursussen te volgen. In 1945 werd een tehuis voor werkende meisjes geopend ('Het Brugje'). Het Groote Huis en het Passantenhuis werden bij die gelegenheid herdoopt in Huize De Ranitz en Huize Louise. In hetzelfde jaar trad mej. Van der Brugghen af. Zij werd opgevolgd door mej. E.A. Hoogenraad.
Gewijzigde opvattingen over het kinderbeschermingswerk brachten ingrijpende veranderingen met zich mee. In april 1949 werd Huize Louise omgezet in een observatiehuis en in 1953 werd ook een deel van het Kinderhuis voor observatie goedgekeurd. Twee jaar later werden Huize De Ranitz en een deel van het Kinderhuis aangewezen als behandelingstehuis voor respectievelijk zeer moeilijk opvoedbare meisjes en kinderen met opvoedingsmoeilijkheden. Al sinds 1948 bestonden er nieuwbouwplannen, maar het bleef bij verbouwingen van de bestaande huizen tot 1963; tussen november 1963 en september 1964 werden de nieuwe paviljoens betrokken aan de Haydnlaan in Helpman. Bij de officiële opening in 1965 kreeg het Doorgangshuis de nieuwe naam 'De Helper Haven'.
In 1972 kwam een ombuiging van het tot dan toe gevoerde beleid tot stand, vooral ten aanzien van de therapieën. Er werd een steeds verdergaande decentralisatie van de werksoorten van de stichting doorgevoerd, onder meer door het instellen van kleine therapeutische units, waarin drie à vier pupillen samen met de groepsleiding buiten het terrein van De Helper Haven in 'gewone' huizen of flats werden ondergebracht. Huize Louise werd herdoopt in Huize Groenendaal, een afdeling voor kinderen met lichte hersenstoornissen.
In datzelfde jaar werd een begin gemaakt met de overdracht van de voogdijen van de Vereniging Doorgangshuis. Een deel van de voogdijen werd overgedragen aan de Stichting Voogdij-instellingen Noord Nederland (later overgegaan in de Stichting Jeugd en Gezin). In 1974 gingen de overige voogdijen over naar Kinderzorg Utrecht, waarmee een belangrijk stuk werk werd afgesloten.
De verenigingsvorm voldeed niet langer. De band met de overheid was, onder andere door subsidies, steeds sterker geworden, terwijl de verbondenheid en de verantwoordelijkheid van de verenigingsleden voortdurend minder werd. Daarom werd in juli 1974 de Stichting De Helper Haven opgericht, met daarnaast een vereniging 'Vrienden van De Helper Haven', die zich ten doel stelde contribuanten en fondsen te werven om voor de stichting de financiële middelen te vergaren voor niet-gesubsidieerde uitgaven. De omzetting van vereniging naar stichting betekende vooral een juridische aanpassing aan een al langer bestaande situatie. Met de oprichting van de Stichting De Helper Haven kwam een eind aan de Vereniging Doorgangshuis. In 1982 werd de naam van de stichting gewijzigd in Stichting Noordelijke Orthopedagogische Voorzieningen (SNOV). Behalve de naam wijzigde er verder niets. Dat veranderde in 1985, toen de Aaborg, een instelling waarmee De Helper Haven al langere tijd samenwerkte, deel ging uitmaken van de SNOV.
1.2 Archief, inventarisatie en openbaarheid

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van het archief van de Vereniging Doorgangshuis, later Stichting De Helper Haven, (1692) 1865-1980.
Behoort tot collectie:
Gemeente Groningen
Laatste uitvoer:
14-12-2022
Omvang:
7,75 m standaardarchiefberging