Uw zoekacties: Burgerlijke Stand, retro-acta, 1596 - 1877

124 Burgerlijke Stand, retro-acta, 1596 - 1877 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Algemeen

De Burgerlijke Stand werd in de provincie Groningen niet plotseling ingevoerd, doch is sedert 1808 langzamerhand tot ontwikkeling gekomen. Pas in 1812 kan van voltooiing worden gesproken.
De invoering viel samen met het steeds weer hervormen van de indeling van het gebied in burgerlijke gemeenten. Eerst in het midden van de negentiende eeuw hebben de grenzen van deze gemeenten hun definitieve vorm gevonden.
Voor een goede overbrugging tussen de doop-, trouw-, en begraafboeken van de kerkelijke gemeenten, die dienen als retro-acta van de Burgerlijke Stand, en de registers van de Burgerlijke Stand zelf, gedurende deze lastige overgangstijd is het niet nodig ook de jaren na de invoering der nieuwe administratie in het gezichtsveld op te nemen.

Het gebied
In 1594, nadat prins Maurits de stad Groningen had veroverd, werden de Stad en Ommelanden definitief aan de zijde van de Staten-Generaal gebracht. De Hervormde kerk, ook voorkomende onder benamingen als Gereformeerde kerk, Nederlandse kerk etc., ging sedertdien met de wereldlijke overheid hand in hand.
Als de oudste doop- en trouwboeken aanvangen, en dat is behoudens een enkele uitzondering ruim een kwart eeuw later het geval, is het gebied samengesteld uit de stad Groningen met de haar omringende Stadstafel en de aan haar ondergeschikte districten Selwerd en Sappemeer, de beide Oldambten, benevens het door haar in leen gehouden generaliteitsland Westerwolde, met Blijham en Bellingwolde, zomede uit de Ommelanden, gevormd door Hunsingo, Fivelgo en het Westerkwartier.
De komst van de Fransen in 1795 deed de aloude grenzen hun betekenis verliezen. Na in grotere gebiedsdelen te zijn opgenomen geweest, kwam in 1814 de tegenwoordige provincie Groningen tot stand. Hoe deze haar grenzen heeft gekregen, is elders beschreven *  . Het gepubliceerde over de grenzen der kerspelen is in latere jaren onbetrouwbaar gebleken *  .
In 1798 kwam een indeling in burgerlijke gemeenten *  . Deze was niet van blijvende aard. In 1808 werden opnieuw gemeenten geformeerd, die reeds met ingang van 1 augustus 1811 werden vervangen door andere. De blijvende vorm trad op 1 januari 1812 in werking. De latere wijzigingen sluiten zich hierbij aan: tot de jaren 1990 waren zij slechts van incidentele aard.
De gemeentegrenzen komen niet altijd overeen met die der kerkelijke gemeenten. Zij volgen, indien ze verschillen, voor het merendeel de grenzen van de voormalige rechtstoelen. Nauwkeurige vaststelling van de gemeentegrenzen kon eerst plaats vinden omstreeks 1830, toen de kadastrale opmetingen haar beslag hadden gekregen.
In tegenstelling met de bewoners der kleistreken hielden die van de lichtere gronden minder rekening met kerkelijke grenzen. Zij lieten hun kinderen dopen en begroeven hun doden daar, waar hun dat het best gelegen kwam *  . Het is derhalve altijd aanbevelenswaardig bij een vastgelopen onderzoek de boeken van de aangrenzende Hervormde gemeenten te raadplegen.
Men zij erop bedacht, dat in het doop- en trouwboek nr. 354 door de predikant van Oosternieland ook de elders door hem gedoopten en getrouwden werden vermeld, 1651 - 1663.

Doopboeken

Omtrent doopboeken uit de Rooms-Katholieke tijd is niets bekend.
Na de definitieve vestiging der Hervormde leer werd voor de stad Groningen en de aan haar ondergeschikte gebieden op 16 september 1594 een kerkorde *  vastgesteld. Die voor de Ommelanden werd 27 februari 1595 bekrachtigd *  . In beide kerkorden wordt in art. 38 voorgeschreven dat de ouders, die hun kinderen willen laten dopen, daags te voren de naam en de geboortedag aan de predikanten zullen mededelen. Laatstgenoemden moeten aantekening houden van de namen van de kinderen, van de geboortedag en van de omstandigheid of de geboorte in dan wel buiten echt plaats vond. Het vermelden van de doopdatum en van de namen van de ouders werd niet voorgeschreven. Speciaal het ontbreken van de doopdatum in het voorschrift ontneemt aan de opzet van deze administratie het kerkelijke karakter. In de praktijk is het juist andersom gegaan. De doopdatum werd steeds nauwkeurig ingeschreven, de geboortedatum is slechts een toevoeging.
Ondanks de voorschriften waren de Ommelander predikanten er in den beginne slechts met moeite toe te brengen een doopboek te houden *  .
In de stad deed zich intussen het merkwaardige geval voor dat de kerkeraad, ondanks de kerkorde van 16 september 1594, reeds op 30 juni 1596 besloot,'dat men nochtans om die teedere kercke unde swackheit der menschen unde ander circumstantie, deselve opschrijvinghe' voor een tijdlang achterwege zal laten *  . Dit zonderlinge besluit moet wel genomen zijn op last van het stadsbestuur, want het kostte later veel moeite van deze instantie vergunning te krijgen toch weer een doopboek te mogen aanleggen *  . Eerst op 23 december 1640 kon de kerkeraad, mede namens de raadsheren der stad, besluiten, dat de namen van de te dopen kinderen, die der ouders en hun woonplaats schriftelijk moesten worden bekendgemaakt aan de predikant, die uit de hem verstrekte gegevens het doopboek had bij te houden. Een aanvullend besluit voorzag in de registratie van de doop van buitenechtelijke kinderen *  .
In de stad, waar de doopboeken veelvuldig werden geraadpleegd, zag men zich reeds in het begin van de achttiende eeuw genoodzaakt beschermende maatregelen te nemen. Bij kerkeraadsbesluit van 6 maart 1721 nr. 15 werd bepaald, dat in de drie hoofdkerken doopboeken *  zullen worden gehouden. De kosters zullen voor bewaring zorgen. De inhoud van deze boekjes moest door de scriba elke 3 á 4 weken in het algemene doopboek *  worden overgebracht. Eertijds geschiedde dit van de doopbriefjes, die soms moeilijk leesbaar waren. De vrees is niet ongegrond, dat er wel eens briefjes verloren zijn gegaan.
De regeling van 1721 was nog niet afdoende. Bij resolutie van Burgemeesteren en Raad werd in 1783 tot uitbreiding van deze maatregelen overgegaan *  . De doopboeken van de hoofdkerken, die per deel slechts een jaar dienst zullen doen, moeten nu na de beëindiging van het jaar worden overhandigd aan de boekhouder van de diaconie. De krijgt tot taak ze eveneens in één chronologische orde over te schrijven in een foliodeel, dat, na te zijn gecollationeerd, zal worden bewaard in de consistoriekamer.
Ook werd besloten, dat de doopboeken van het begin van de achttiende eeuw af ook zouden worden gecopieerd *  . De kosten hiervan, ten bedrage van fl. 150,- werden betaald uit de stedelijke kas.
Ook in de provincie ontstond behoefte aan een betere voorziening. In de vergaderingen der Classes en in die der Gedeputeerde Staten werd deze aangelegenheid besproken. Eerst als het Departementaal Bestuur van Groningen aan het bewind is gekomen, wordt er door die instantie op een verzoek van de Provinciale Synode op 9 februari 1804 een reglement samengesteld op het houden van doopboeken 'te Lande' *  . De aanwezige doopboeken moeten nu worden aangevuld door 'bekwame middelen die eene redelijke gerustheid kunnen geven'. Er heeft dus wel het een en ander aan ontbroken.
Naast het doopboek dat door de predikant werd gehouden verschijnt nu het contradoopboek, waarvan het bijhouden aan de koster werd opgedragen. Vanwege de Classis worden sedertdien zowel het doopboek als het contradoopboek gevisiteerd.
Het reglement van 1804 schreef het inbinden der delen voor. Dit had tot gevolg dat menig doopboek door onvakkundige krachten te sterk werd besnoeid.
Uiteraard betroffen deze maatregelen alleen de doopboeken der Hervormde gemeenten. De overigen, gering in aantal en niet omvangrijk, bleven zonder toezicht.
De Hervormde predikanten hebben meer dan eens getracht hun administratie allesomvattend te maken door deze ook uit te strekken over de andersdenkenden, die in sommige dorpen waren te vinden. In het doopboek van Bedum *  komen b.v. in 1627 en 1628 ook geborenen voor die niet gedoopt zijn. De Hervormde predikant te Nieuw-Scheemda maakte een aanvang met het noteren van de uit doopsgezinde ouders geboren kinderen *  .
Ds. Gerard Jacob George Bacot, predikant te Eenrum, werd als te vurig patriot in 1789 uit de provincie verbannen. Met andere predikanten trad hij te Duinkerken op voor een aldaar vooral uit ballingen gevormde Algemene Protestantse Kerk. Een gewaarmerkt afschrift van het in deze gemeente gehouden doopboek werd door Ds. Bacot na zijn terugkeer in 1795, toen voorzitter van de provisionele representanten der Ommelanden, in die vergadering overhandigd ter plaatsing in het archief *  .
Trouwboeken

Ook van de trouwboeken van voor 1594 is geen enkel deel tot ons gekomen. Toch zijn zij er geweest. De stadssecretaris Egbertus Alting schreef op 17 oktober 1571 over 'seecker regyster van den koster in der tydit van karckspraecke tusschen eheluden gedaen', waarin 'echtschappen' van 1551 - 1563 waren genoteerd *  .
Voor de Hervormde gemeente in de stad waren de bepalingen voor de afkondiging en voltrekking van het huwelijk vastgelegd in de artikelen 59 - 62 van de kerkorde. De gegadigden moesten zich tot de stadssecretaris wenden om voltrekking van het huwelijk te verzoeken. En als 'wij' da zijn de stadsregenten, vinden dat ze mogen trouwen 'nae Godes woort en wertlicke rechten', dan zal de secretaris daarvan aan de predikanten kennisgeven!
In de Ommelander kerkorde wordt in de artikelen 65 - 68 evenzo gezegd, echter met dit verschil, dat het verzoek moest worden gericht tot de predikant, aan wiens oordeel de huwelijkse zaken daar dan ook waren onderworpen.
Beide kerkorden schrijven voor, dat er in ieder kerk een boek zal worden gehouden 'daerinne die naemen derjenigen, die sich to den echten staet begeven, geschreven ende tho stediger gedachtnisse bewaeret worden'.
De huwelijksvoltrekking mocht geschieden nadat de afkondiging in de kerk op drie zondagen had plaats gevonden. De verbintenis moest voor het aangezicht der gemeente worden gesloten. In de stad kon de justitie de voltrekking gelasten 'op de nije kamer' ten overstaan van de secretaris *  . In de zeventiende eeuw kwam het vaak voor, dat huwelijken niet officieel werden voltrokken *  .
De staten van stad Groningen en Ommelanden namen bij resolutie van 24 september 1697 maatregelen tegen de vele clandestiene huwelijken, die zonder consent van ouders, vrienden of voogden in Oostfriesland of elders werden gesloten.
De predikanten waren in het bijhouden van de trouwboeken zeer gemakzuchtig. Soms schreven zij wel de afkondiging in en bleven later in gebreke om de datum der voltrekking te noteren. Ook komt het voor, dat de afkondigingen te onbelangrijk werden gevonden om ze vast te leggen. In dat geval werden alleen de voltrokken huwelijken geregistreerd. Het is lang niet altijd na te gaan welke handeling werd te boek gesteld. Alleen in de stad Groningen *  en te Middelstum *  komt naast de administratie van de ondertrouw een afzonderlijk boek voor de huwelijksvoltrekking voor. In laatstgenoemde plaats werd de ondertrouw door de koster en de voltrekking van het huwelijk door de predikant geregistreerd. In de stad was oorspronkelijk één persoon met deze aangelegenheden belast. Deze werd aangewezen door Burgemeesteren en Raad *  . Bij resolutie van 8 mei 1630 werden de werkzaamheden als een afzonderlijke taak opgedragen aan de administrateurs van de Weeskamer, die de neventitel 'commissarissen der huwelijkse zaken' kregen. De ordonnantie, waarin hun taak wordt omschreven, is van 3 juli 1724. Een oudere werd na de resolutie van 8 mei 1630 niet aangetroffen.
Zonder onderscheid van religie zullen allen, die willen trouwen, aan de commissarissen de proclamatiën verzoeken. Deze geschiedden in de kerken. Wie een jaar en een dag in de stad woonde, diende zijn voorgenomen huwelijk er te laten afkondigen. Bij inwoning korter dan drie jaren moest de proclamatie buitendien geschieden in de plaats van geboorte of van langdurig verblijf *  . De commissarissen moesten de bruidsparen inschrijven in een ordentelijk boek.
De kosters van de drie hoofdkerken registreerden vervolgens de proclamatiën afzonderlijk. Deze administratie bleef niet bewaard. Zij gaven de commissarissen kennis van de huwelijksvoltrekkingen. Hiervan werd aantekening gehouden in het ondertrouwboek.
Voor het geringe aantal belijders van andere godsdiensten dan de Hervormde gemeente waren afzonderlijke regelingen getroffen. De Walen werden echter op één lijn gesteld met de Hervormden.
De Doopsgezinden namen van den beginne af een gunstige positie in. Zij mochten hun huwelijken in eigen kerk voltrekken. De commissarissen kregen bij genoemde resolutie van 1630 de opdracht ook de voltrekkingen van deze huwelijken te registreren. Eerst bij raadsresolutie van 19 december 1698 werd aan de Doopsgezinden opgelegd hun huwelijken ten huize van de voorzittende weesheer en de secretaris bekend te maken om in de Hervormde kerk te worden afgekondigd. Zij behoefden niet in de weeskamer te verschijnen en behielden het recht in eigen gemeente te mogen trouwen. Binnen 14 dagen daarna moesten zij de voltrekking wel ter weeskamer laten inboeken. Sedert 1713 was het ook in de provincie aan alle Doopsgezinden, die gingen trouwen, voorgeschreven zich in de Hervormde kerk van de plaats hunner inwoning te laten afkondigen *  .
De Lutheranen, die pas in 1687 in de stad werden toegelaten, moesten in de Hervormde kerk trouwen tot de huwelijksvoltrekking door hun predikant in 1735 wettig werd verklaard *  .
De Rooms-Katholieken hadden geduld te oefenen tot in 1796. Eerst toen werd de huwelijksvoltrekking door hun priesters wettelijk erkend met terugwerkende kracht van 1 februari 1795 af *  .
De Joden waren buiten alle voorschriften gesteld. Zij verzorgden hun huwelijksvoltrekkingen zonder inmenging van de wereldlijke overheid *  .
De komst van de Fransen bracht in de provincie voorlopig geen verandering in de wijze van trouwen. In de stad werd op 27 oktober 1796 een reglement op het trouwen van kracht *  . De proclamatiën werden sedertdien niet meer in de kerk doch van de pui van het stadhuis afgelezen. De proclamatiebriefjes werden daarna gedurende 14 dagen aangeplakt. Het verwijderen van deze bescheiden, nadat de afkondiging drie maal had plaatsgevonden, werd vastgelegd in het 'derde-proclamatieboek' *  . De huwelijksvoltrekking van alle inwoners, de Joden nu incluis, geschiedde als regel op zondagmorgen om twaalf uur ten raadhuize door een der commissarissen tot de huwelijkse zaken.
In 1796, toen in de stad de kerken en haar dienaren werden uitgeschakeld bij de voltrekking van het huwelijk, schijnt er in de Hervormde gemeente geen boek aangelegd te zijn waarin huwelijkinzegeningen werden vastgelegd.
Overlijdens- en begraafboeken

Voorschriften om van sterfgevallen aantekening te houden zijn er nimmer geweest. De predikanten hebben die taak wel eens vrijwillig op zich genomen, doch van lange duur was de loffelijke gewoonte als regel niet. In het kerkeboek der Hervormde gemeente te Nieuw-Scheemda werden zelfs overleden doopsgezinden genoteerd *  .
Ingevolge artikel 14 van de provinciale ordonnantie van de belasting op de collaterale successiën d.d. 24 maart 1670 werd aan de kosters, grafmakers en doodgravers opgelegd aantekening te houden van de namen van alle personen, die in hun dorpen zijn overleden of begraven *  .Grote ijver hebben zij niet aan de dag gelegd en herhaaldelijk moesten zij dan ook op hun plichten worden gewezen.
De provinciale ordonnantie werd met ingang van 1 januari 1806 vervangen door een, waarbij de belasting op het recht van successie in de Bataafse Republiek werd geregeld. Deze ordonnantie, gearresteerd op 4 oktober 1805, stelde de volgende gang van zaken vast. De aangifte van een sterfgeval moest worden gedaan bij een daartoe gekwalificeerde. In de stad was dat de secretaris van Burgemeesters en Raad *  , in de overige plaatsen waren het de predikanten der Hervormde gemeenten bij wie de sterfgevallen moesten worden aangegeven. De gekwalificeerden hadden ingevolge art. 24 der Ordonnantie tot plicht een 'lijst van aangegeven lijken' bij te houden en de aangever een 'permissiebillet ter begraving' uit te reiken. Dit biljet moest worden overhandigd aan de doodgraver, dat is degene die toezicht op het begraven houdt. Met deze taak was buiten de stad de schoolmeester belast. Hij mocht zonder overlegging van een permissiebiljet geen begraving toestaan. Uit de gegevens ,die dit document bevatte, moest een 'lijst der begravenen' worden bijgehouden. Het komt voor, dat het permissiebiljet gemakshalve werd overgeschreven zonder vermelding van de datum van begraven. In dit geval is een lijst van begravenen ontstaan, die de indruk wekt een lijst van aangegeven lijken te zijn.
Voor de schoolmeester bracht dit weinig verandering, daar de provinciale ordonnantie van 1670 hem in dezen reeds een administratieve taak had toebedeeld. Meestal werd in 1806 een nieuw boekje in gebruik genomen, doch het komt ook voor, dat de administratie in het oude boek werd voortgezet. De koster-schoolmeester, die soms ook de ontvangsten wegens collecten bij doop, huwelijk en overlijden had te verantwoorden en die de inkomsten wegens het luiden met de doodsklok en het toedekken van een nog geopend graf met een laken moest ontvangen, boekte soms al deze handelingen in één deel *  .
Het beheer van de begraafplaatsen was, behoudens een enkele uitzondering in de stad, geheel in handen van de Hervormde gemeenten. Leden van andere gezindten komen derhalve ook in deze administratie voor.

De invoering van de Burgerlijke Stand

Bij Koninklijk Decreet van 31 mei 1808, dus toen de gemeentegrenzen van 1798 nog van kracht waren, werd het maken van aantekeningen van huwelijksproclamatiën en trouwplechtigheden tot taak van de gemeentebesturen gesteld *  . Van enige activiteit op dit gebied is echter niets gebleken.
Met ingang van 1 maart 1811 werden hier te lande de Franse wetten ingevoerd *  en dat bracht de instelling van de Burgerlijke Stand met zich mee *  .
Slechts in een beperkt aantal gemeenten werd ogenblikkelijk aan deze nieuwe voorschriften gevolg gegeven. Daardoor ontstond een verwarde toestand. Terwijl elders de oude gang van zaken nog werd gehandhaafd, waren te Veendam reeds met ingang van 1 maart 1811 registers van de Burgerlijke Stand in gebruik genomen. Het gemeentebestuur van Slochteren zag zich verplicht op 29 april 1811 aan de predikanten in zijn resort mee te delen, dat de huwelijksvoltrekkingen moesten plaats vinden volgens de Code Napoleon *  . Te Nieuweschans *  werd op 17 maart 1811 een huwelijk door de predikant voltrokken, hetgeen op 22 oktober 1811 nog eens door de ambtenaar van de Burgerlijke Stand werd overgedaan.
De prefect van het departement van de Wester-Eems, waartoe de provincie Groningen toen behoorde, gaf op 10 juni 1811 een plakkaat, waarin ter kennis werd gebracht, dat de kerkelijke inzegening slechts mocht geschieden, nadat een certificaat was getoond van de voltrekking van het burgerlijk huwelijk. Aan dit kerkelijke trouwboek werd de bewijskracht ontnomen. Waar dit voorschrift is nageleefd, moeten ten gemeentehuize huwelijksakten zijn opgemaakt. Dit vond dan plaats tijdens de gemeentelijke indeling van 1808. Van de met ingang van 1 augustus 1811 opgeheven gemeenten Farmsum en Westerbroek bleven dergelijke huwelijksakten bewaard. Toen met ingang van 1 augustus 1811 andere gemeentegrenzen werden ingevoerd, werd tegelijkertijd de Burgerlijke Stand krachtiger georganiseerd. De registers vangen doorgaans iets eerder aan. Men vraagt zich af, welke gemeentegrenzen gedurende de tijd voor 1 augustus in acht werden genomen.
In deze verwarde toestand heeft het ontbreken van familienamen de chaos nog vergroot. In tegenstelling met Holland, waar de familienamen in de zeventiende eeuw reeds algemeen in gebruik kwamen, werden zij in de provincie Groningen eerst tegen het einde van de achttiende eeuw iets algemener. De grote massa had er weinig ambitie voor. Wel was reeds bij besluit van de prefect d.d. 29 november 1811 nr. 8 voorgeschreven, dat men zich had te voorzien van een familienaam, doch het duurde tot 1812 voor er uitvoering aan werd gegeven *  . Op 17 januari van dat jaar werden er nog verbeterde richtlijnen vastgesteld *  . Het wekt de indruk, dat de maatregel in hoofdzaak voor de Joden was bestemd. Buiten de bekendmaking op de gebruikelijke plaatsen moesten de besluiten betreffende de naamsaanneming tweemaal in de synagoge worden afgelezen.
Na het vertrek van de Fransen schijnen ook de familienamen hier en daar weer te zijn afgeschaft. In 1826 werd op grond van het Koninklijk Besluit van 8 november 1825, staatsblad 74, wederom de gelegenheid gegeven een vaste achternaam aan te nemen *  . Er zijn geslachten geweest, die de in 1811 aangenomen naam weer hebben laten varen en die zich in 1826 van een andere voorzagen.
De overdracht van de doop-, trouw- en begraafboeken aan de maires

Toen op 28 augustus 1811 aan de maires instructie werd gegeven om een loting voor de militaire dienst onder de in 1789 geboren jongens voor te bereiden, werd hierin het volgende gezegd:'Om u te verzekeren dat alle jonge lieden van uwe commune ingeschreven zijn, moet gij uwe toevlugt nemen tot de geboorte- of doopregisters, tot de staten van populatie en tot elk andere acte, welke gij goed mocht oordelen te moeten raadplegen *  .
Wetende voor welk doel de doopboeken zouden worden gebruikt, wist men uitvluchten te verzinnen om ze uit handen van de overheid te houden. De prefect kreeg van de maire van Appingedam bericht dat er in de kerkelijke registers ook handelingen van de kerkenraad voorkwamen. Deze wilde van zijn gewichtige eigendommen geen afstand doen *  . De prefect besliste hierop 31 augustus 1811, besluit nr. 6, 'dat het bij gelegenheid van de thans plaats hebbende conscriptie van belang is, dat de geboorte- en doopregisters der godsdienstige gemeenten worden overgegeven aan de maire in wiens ambtsgebied zij werden gehouden'. De handelingen van de kerkeraad mogen er uitgenomen worden zonder beschadiging der delen. De prefect voegt eraan toe, dat het vanzelf sprekend is, dat een nieuwe autoriteit, die met de werkzaamheden van een vorige belast wordt, de oudere administratie van die voorganger overneemt.
De maire van Appingedam betrok in zijn bezwaren geboorte- en overlijdensboeken. De prefect sprak vervolgens alleen maar over de geboorte- of doopboeken, die voor de conscriptie van belang waren.
Korte tijd later klaagde de classis Winschoten over deze maatregel en stelde voor de registers ten behoeve van de maires af te schrijven. Hierop gaf de prefect op 23 september 1811 bij besluit nr. 2 ten antwoord, dat 'alle registers van doop, huwelijk, versterf, of alle andere enigszins betrekking hebbende tot den Burgelijken Staat' in originali moesten worden overgenomen. Van kerkelijke zaken mag copie worden genomen door de belanghebbende kerkelijke autoriteiten. Het is in dit besluit, dat voor het eerst de trouwboeken ook aan inlevering worden onderworpen. Ondanks de door de prefect gegeven bepaling zag de predikant van Ezinge nog kans een afschrift in te leveren *  .
De overdracht is nu afdoende geregeld. Was men van kerkelijke zijde terughoudend, dan werd er zo weinig mogelijk afgestaan. In het tegenovergestelde geval werd er meer afgedragen dan er gevraagd werd.
Direct na de inlevering begon de strijd over de doop- en trouwboeken tussen de maires onderling. De gemeentegrenzen waren lang niet altijd gelijk aan de kerkelijke grenzen. Het kwam voor, dat een belangrijk deel van een kerkelijke gemeente werd toegewezen aan de ene burgerlijke gemeente, terwijl juist de plaats waar de administratie werd gevoerd, tot de andere kwam te behoren. En daar moesten de kerkelijke registers worden overgegeven.
Van de kerkelijke gemeente Oostwold, Hoogemeeden en Lagemeeden kwam Oostwold te behoren tot de burgerlijke gemeente Leek, waar de doop- en trouwboeken werden ingeleverd. Hoogemeeden en Lagemeeden werden bij de burgerlijke gemeente Aduard ingelijfd. Toen in 1824 de lijsten met de aangegeven lijken moesten worden ingeleverd, geschiedde dat voor Hoogemeeden en Lagemeeden te Aduard, terwijl de doop- en trouwboeken betreffende die dorpen reeds te Leek berustten. De moeilijkheden, die er in de gemeente Aduard ontstonden door het gemis van doop- en trouwboeken werden nog vergroot, doordat tot deze gemeente ook werd gebracht het gedeelte van Wierum, dat ten westen van het Reitdiep is gelegen. Het kerkeboek van Wierum, gelegen ten oosten van het Reitdiep, werd te Adorp ingeleverd *  .
Ook in Westerwolde c.a. ontstonden er voor de maires moeilijke situaties. In dat gebied werden huwelijkscontracten en testamenten verleden voor de predikanten. Deze hadden veelal voor alle ambtelijke functies slechts één deel ter beschikking. Zowel minuten van verzegelingen, doop en trouw, als aangegeven lijken werden er in vermeld. In 1811 werden deze delen aan de maires overhandigd. Later werden zij overgedragen aan de arrondissementsrechtbank te Winschoten. Zij bevinden zich nu in de Rechterlijke Archieven van de Groninger Archieven. Deze doop- en trouwboeken, die bij de maires gedeponeerd zijn geweest, werden in de beschrijving opgenomen op de plaats, die zij ook ingenomen zouden hebben, als zij ter gemeentesecretarie waren blijven berusten.
Toen de Burgerlijke Stand goed en wel functioneerde werd met ingang van 1 januari 1812 het aantal gemeenten uitgebreid door de grootsten te splitsen. Ten gevolge hiervan heeft een gemeente als Muntendam nimmer kunnen beschikken over doop- en trouwboeken van voor 1811. Die berustten te Zuidbroek. De Hervormde gemeenten Zuidbroek en Muntendam waren tot 1838 (1841) verenigd.

De Burgerlijke Stand in de praktijk

In de eerste jaren na de invoering van de Burgerlijke Stand was het voor de ambtenaar moeilijk om zijn taak overeenkomstig de voorschriften te volbrengen. Hij mocht echter gebruik maken van 'alle registers...eenigszins betrekking hebbende op de burgerlijke staat', dus van alles wat hem bruikbaar voorkwam. Authenticiteit van de bronnen werd niet van het grootste belang geacht. Als er prijs werd gesteld op het behoud van oudere gegevens, dan werden in slechte staat verkerende boeken overgeschreven, waarna de oorspronkelijke werden weggedaan *  . Ook kwam het voor, dat de kennis uit vroegere jaren als een last werd beschouwd. Dan werden de boeken aan de kerkelijke gemeente teruggegeven *  .
Voor de predikanten was het eveneens vreemd de oude vertrouwde registers te moeten missen. Zij hebben hier en daar na de inlevering hun administratie nog voortgezet *  .
In de stad Groningen was de huwelijksvoltrekking een burgerlijke aangelegenheid al kwam deze dan ook door de predikanten en in de kerk tot stand. De trouwboeken werden door de aftredende commissarissen tot de huwelijkse zaken overgegeven aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand, zonder dat daarvan iets op schrift werd gesteld. De overdracht vond niet plaats ten gevolge van het besluit van de prefect d.d. 31 augustus 1811 nr. 6, waarin alleen wordt gesproken van kerkelijke registers.

De nevenfunctie van de predikant, het bijhouden van een lijst van aangegeven lijken, hem met ingang avn 1 januari 1806 van wereldlijke zijde opgedragen, ging per 1 augustus 1811 over op de gemeentebesturen. De prefect kon niet nalaten bij de gelegenheid de verzuchting te slaken, dat de predikanten slordig en nalatig waren geweest *  . De predikant van Vriescheloo, wiens administratie nimmer aan de gestelde eisen had voldaan, zette deze vrijwillig voort tot 1825 *  . De schoolmeesters moesten na 1811 de lijsten der begravenen blijven bijhouden.
Bij Koninklijk Besluit van 23 januari 1824 nr. 165 *  werd bepaald, 'dat alle de voorhanden registers van overlijden, welke achtereenvolgens art. 24 der ordonnantie op het regt van successie van den 4den october 1805 gedurende de jaren 1806 - 1811 zijn gehouden' onder bewaring van de ambtenaren van de Burgerlijke Stand zullen worden gesteld om daaruit uittreksels te geven.
De uitvoering van dit Koninklijk Besluit is met zeer ruime opvattingen geschied. De ambtenaar nam, voor zover hij er niet reeds de beschikking over had, alles tot zich, wat hem dienstbaar kon zijn. Zelfs de permissiebiljetten en andere bescheiden waren welkom *  . Hier en daar had hij reeds afschriften van de lijsten van aangegeven lijken verworven *  .
Het Koninklijk Besluit van 1824 rept niet van de eveneens in art. 24 der Ordonnantie genoemde lijsten van begravenen. Ondanks dat hebben de schoolmeesters deze lijsten toch ingeleverd. En al werd er dan slechts gevraagd om de delen over de jaren 1806 - 1811, toch werden ook de begraafboeken, die gehouden werden op grond van de provinciale ordonnantie van 1670, in dank aanvaard. Het is niet uitgesloten dat een gedeelte van deze laatsten reeds in 1811 werd overgegeven.
Sedert 1810 werden de diaconierekeningen afgehoord door het gemeentebestuur *  . Zij bleven veelal ter secretarie berusten. Hierin komen ook de opbrengsten van collecten bij doop, huwelijk en overlijden voor. De ambtenaar van de Burgerlijke Stand maakte er graag gebruik van om er bewijzen van overlijden of van begraven uit te vervaardigen. Deze rekeningen, die van algemene aard zijn, kunnen niet tot de begraafboeken worden gerekend. Wel is dit natuurlijk het geval met de rekeningen, die uitsluitend de verantwoording van ontvangsten wegens begraven bevatten.
In plaatsen, waar de kerkelijke autoriteiten in 1811 niet genegen waren de diaconierekening af te staan, werd hieruit in latere jaren een extract met de namen der begravenen gemaakt, soms zelfs op aanschrijving van de maire *  . De diaconierekeningen werden niet met de doop- en trouwboeken overgegeven aan de maires.
De doopsgezinden, aan wie de doop slechts op eigen verzoek en dus op latere leeftijd wordt toegediend, bezaten in vele gevallen geen geboorte- en trouwboeken. Waar in 1811 wel een administratie werd gevoerd, vielen die boeken onder het besluit van de prefect. Waar dit niet het geval was, zij, deels ten behoeve van de conscriptie, staten vervaardigd vermeldende de toen levende leden der gemeente, chronologisch gerangschikt volgens de geboortedata. Bij Koninklijk Besluit van 10 mei 1832 nr. 80 werd aan de doopsgezinden te Huizinge toegestaan een dergelijke staat te overhandigen aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand te Middelstum *  . Deze mocht echter nimmer deel uitmaken van de onder hem berustende registers. In de af te geven extracten hieruit moet steeds worden vermeld, dat zij zijn getrokken uit een verzameling particuliere aantekeningen. Niet alleen te Huizinge, doch in tal van andere plaatsen heeft men op overeenkomstige wijze gehandeld. Ook de Joden in de stad Groningen moesten ten behoeve van de conscriptie oude gegevens verzamelen en een administratie voeren. *  * 
De overbrenging van de doop-, trouw- en begraafboeken naar het Rijksarchief

Krachtens Koninklijk Besluit van 20 juni 1919 Staatsblad 389, ingetrokken en vervangen door dat van 31 mei 1929 Staatsblad 269, benevens dat van 18 september 1919 Staatsblad 576, ingetrokken en vervangen door dat van 6 juli 1929 Staatsblad 381 vond de overbrenging van de doop-, trouw- en begraafboeken, de lijsten van aangegeven lijken etc. naar de Rijksarchiefdepots plaats. In de provincie Groningen was de overbrenging in 1928 voltooid. Bij die gelegenheid verhuisden veelal ook de reeds genoemde rekeningen van de ontvangsten en uitgaven der diaconieën van de Hervormde gemeenten mee naar het Rijksarchief.
De doop- en trouwboeken etc., die zich onder berusting van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand in de gemeente Groningen bevonden, werden in bewaring overgedragen aan de stadsarchivaris.
Na de overbrenging kon de nieuwe verzameling worden aangevuld met elders berustende boeken van overeenkomstige aard. Indien verwerving (nog) niet mogelijk was, werden afschriften of fotocopieën gemaakt. Aansluitend werd de materiële verzorging op grondige wijze ter hand genomen.
De beschrijving

Tijdens het verblijf van de doop- en trouwboeken ten gemeentehuize werd van particuliere zijde een poging ondernomen om er een overzicht van te krijgen. Toen verscheen: A.A. Vorsterman van Oyen, De oude kerkregisters in ons land. 's-Gravenhage, 1892 *  .
Direct nadat de overbrenging naar het Rijksarchief in Groningen haar beslag had gekregen, werd er voorlopig een tabellarisch overzicht van gemaakt.

Het is reeds herhaaldelijk betoogd, dat de uit hun verband gerukte en bij het Rijksarchief samengebrachte doop- en trouwboeken geen archief vormen in de zin van de Handleiding *  . Er wordt dan ook gesproken van Beschrijving en niet van Inventaris. Aan deze afwijking werd de vrijheid ontleend ook in ander opzicht niet geheel en al overeenkomstig de Handleiding te werk te gaan.
Bij het Rijksarchief zijn alle doop- en trouwboeken bekend, die zich nog in de pastorieën bevinden. Voor deze elders berustende boeken werd geen afzonderlijke rubriek in de beschrijving gevormd. Zij zijn opgenomen op de plaats, die hun zou toekomen, als zij wel aanwezig zouden zijn geweest. Hun aantal is gering en dus was het mogelijk er fotocopieën van te maken. Deze reproducties dragen dezelfde nummers als de elders berustende originelen. Het ziet er wel naar uit, dat de nog ontbrekende boeken vroeg of laat in bewaring zullen worden verkregen. Dan kunnen zij de nu reeds voor hen gereserveerde plaats innemen, nadat de reproducties het veld hebben geruimd.
Deze handelswijze, die hier reeds geruime tijd wordt gevolgd, is even aanvechtbaar als praktisch. De beschrijving wordt er overzichtelijk door gehouden, de onderzoekers zullen de aanwezigheid van de reproducties waarderen en als tenslotte alle originelen zijn verworven is de nu nog bestaande, doch als tijdelijk bedoelde dubieuze omstandigheid geheel te niet gedaan.

Er werd van af gezien de doop- en trouwboeken per burgerlijke gemeente te beschrijven. Deze gemeenten bestaan als regel uit meer dan één, soms wel vijf dorpen. In de samenstelling der gemeenten werd herhaaldelijk verandering gebracht, waarbij de doop- en trouwboeken van het ene gemeentehuis naar het andere werden overgebracht. Dit te vermelden , zou een zeer groot aantal moeilijk te volgen verwijzingen met zich mee brengen. Daar, ook vanwege de grillige grenzen zelfs een ingewijde niet altijd met zekerheid weet te zeggen tot welke burgerlijke gemeente een dorp behoort, beperkt een beschrijving per kerkelijke gemeente het zo storende gebruik van de index in hoge mate. Bovendien gaan bij een dusdanige beschrijving de boeken van de overige godsdienstige richtingen niet verloren tussen de grote menigte van die der Hervormde gemeenten.

In de provincie Groningen, waar de bevolkiing vrijwel geheel tot Hervomde gemeenten behoorde en de andere religies slechts weinig aanhangers telden, was tijdens de Republiek de samenwerking tussen de burgerlijke overheid en de Hervormde gemeente zo intensief, dat dit nog tot ver in de 19e eeuw nawerkte. Allereerst werden derhalve de van de Hervormde gemeenten ontvangen boeken beschreven. Onder dit hoofd werden ook gebracht die delen, die op last van burgerlijke instanties door kerkelijke functionarissen werden bijgehouden. Dit bracht met zich mee, dat in de stad Groningen, waar de handelingen van soortgelijke aard meer door burgerlijke dan door kerkelijke autoriteiten werden verricht, ook onder het zelfde hoofd moesten worden gebracht.
De werkzaamheden van de dienaren der Hervormde gemeenten en die van de burgerlijke overheid zijn zo met elkaar verweven, dat er geen scheiding mogelijk is.
Na de boeken afkomstig van de Hervormde gemeenten, volgen die der Waalse, Doopsgezinde, Lutherse, Rooms-Katholieke en Joodse gemeenten.
Bij de Hervormde gemeente is verwezen naar de burgerlijke gemeenten, waartoe zij hebben behoord. De overige gemeenten staan in geen enkel organisch verband tot de burgerlijke gemeenten, zodat hier die verwijzing achterwege kon blijven.
De kerkelijke gemeenten werden gerangschikt in alfabetische volgorde volgens de momenteel gebruikelijke schrijfwijze van de plaatsnaam. Combinaties van kerkelijke gemeenten werden alleen dan vermeld als er ook een samenvoeging van de doop- en trouwboeken had plaatsgevonden. Gecombineerde gemeenten, die hun doop en trouw afzonderlijk registreerden, werden los van elkaar behandeld.

Het is van ouds gebruikelijk te spreken van doop- en trouwboeken of, zodra er ook meer in is opgenomen, van kerkeboeken. De ordonnantie van 1805 inzake de belasting op het recht van successie spreekt van lijsten van aangegeven lijken en van lijsten van begravenen. In de beschrijving werd de terminologie der oorspronkelijke gebruikers gevolgd.
Het vele werk dat de boekbinders van tijd tot tijd aan de onderhavige materie hebben verricht, ging gepaard met het samenvoegen van delen. Het was niet altijd meer mogelijk het onderscheid tussen deel en band vast te stellen. Slechts in zeer duidelijke gevallen is van de term 'band' gebruik gemaakt.
Van de inhoud van de boeken werd alleen dat beschreven ,wat voor de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van belang kan worden geacht: geboorte, doop, besnijdenis, ondertrouw, huwelijk, overlijden en begraven. Om over deze gegevens de beschikking te kunnen krijgen werd in 1811 de overdracht bevolen. Het overige gedeelte van de inhoud behoort tot uitdrukking te worden gebracht in de inventarissen van de archieven der kerkenraden.
Er werd geen aandacht besteed aan of een doop- of trouwboek door de dienstdoende predikant werd beschreven of dat het een later afschrift van zijn opvolger is. IJverige predikanten hebben wel eens in het ongerede geraakte boeken gecopieerd en hun eigen administratie daarop laten aansluiten *  . Wel werd er melding van gemaakt als het afschrijven door een andere functionaris geschiedde.
Ten einde de gebruiker niet een onoverzichtelijke reeks werkelijke of vermeende hiaten voor te zetten, werden alleen de lacunes opgegeven, die groter zijn dan vijf jaren.
Als een toegift zijn vermeld de in de diverse boeken voorkomende vermeldingen van lidmaten. In tal van gevallen blijkt hieruit de herkomst der ingeschreven personen. De lidmatenboeken werden in 1811 niet opgevraagd, zodat zij niet in aanmerking komen om in deze beschrijving bijeengebracht te worden. De sporadisch aan de namen der lidmaten toegevoegde data van overlijden werden niet vermeld. Een uitzondering is gemaakt voor het doop- en trouwboek van Mensingeweer en Maarslag, waarin de kanttekeningen betreffende het overlijden, ook bij de doopinschrijvingen aangebracht, volledig schijnen te zijn *  . De contra-doopboeken en afschiften van doop-, trouw- en begraafboeken werden niet in de beschrijving opgenomen.
De indicering

Er is bij de Groninger Archieven een index in bewerking op alle trouwboeken van de Hervormde gemeenten. Ook de trouwboeken der overige kerkelijke gemeenten zullen worden geïndiceerd. Eén index op alle huwelijksakte, voorkomende in de registers van de Burgerlijke Stand van alle gemeenten in de provincie Groningen, 1811 - 1842, is gereed. Het zijn vooral deze akten, waarin de overbrugging van de registers van de Burgerlijke Stand en de kerkelijke doop- en trouwboeken tot uiting komt.
De trouwboeken van de stad Groningen zijn afzonderlijk geïndiceerd.
Ten slotte zijn er registers van overledenen in de provincie Groningen, 1806 - 1811, per half jaar geformeerd met behulp van extracten uit de lijsten van aangegeven lijken en uit die der begravenen, vermeld in de inventaris van de verantwoordingen van de gekwalificeerden tot de directie over de invordering der belasting op het recht van successie, in de Bataafse Republiek geregeld bij ordonnantie van 4 november 1805. Deze zijn geplaatst bij de memories van successie, microfiches studiezaal, kast .

A. Pathuis, archivist A bij het Rijksarchief in Groningen.
Inventaris
Hervormde gemeenten
Engelbert
124 Burgerlijke Stand, retro-acta, 1596 - 1877
Inventaris
Hervormde gemeenten
Engelbert
NB:
Voor 1651 gecombineerd met de Hervormde gemeente te Middelbert.
Burgerlijke gemeenten: 1808 Westerbroek, 1811 Noorddijk
Organisatie: Groninger Archieven

Kenmerken

Beschrijving:
Beschrijving van de doop- trouw- en begraafboeken enz. in de provincies Groningen en Drente, dagtekenende van voor de invoering van de burgerlijke stand
Bewerker:
A. Pathuis en E.J. Werkman
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1953
Laatste uitvoer:
15-04-2021
Omvang:
15,92 m standaardarchiefberging