Uw zoekacties: Inspectie van het kadaster, 1819 - 1838

1104 Inspectie van het kadaster, 1819 - 1838 ( Groninger Archieven )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Zooals in een der vorige jaarverslagen *  medegedeeld is, kwamen in 1915 bij den afbraak van het oude provinciehuis van de zolders een groote dooreengewarde massa deelen en papieren voor den dag, welke ter sorteering en beschrijving op het Rijksarchief gedeponeerd werden. Achtereenvolgens werden eruit geschift de stukken, behoorende tot de oude statenarchieven van vóór 1815 *  , de registers der grondbelasting van 1814 – 1832 , en ten laatste – en dit maakte wel het overgrootste gedeelte van den boedel uit – de stukken betreffende de totstandkoming van het kadaster in de provincie Groningen, welke in de provinciale bewaring berust hadden.
Mochten al met ingang van 1 Januari 1844 de provinciale bewaringen opgeheven zijn onder bepaling, dat de daar berustende bescheiden overgedragen moesten worden deels aan de betrokken bewaarders van de hypotheken en het kadaster, en deels aan de controleurs der directe belastingen en het kadaster – die overbrenging schijnt zeer slordig geschied te zijn; ten minste zeer groot is de hoeveelheid materiaal, in het provinciehuis te Groningen achter gebleven en daar op een vochtigen zolder aan ondergang blootgesteld.
Wat aangaat de geschiedenis van de totstandkoming van het kadaster kan ik zeer kort zijn – ik zou kunnen volstaan met te verwijzen naar de daarover bestaande literatuur *  . In korte trekken is de ontwikkeling deze: 21 October 1811 werd bij keizerlijk decreet het kadaster in de Nederlandsche gewesten met ingang van 1812 ingevoerd; de directeuren der directe belastingen werden met het toezicht op de werkzaamheden belast.
Het perceelsgewijze kadaster, in Frankrijk bij de wet van 15 September 1807 vastgesteld, werd met 1 Januari 1812 ook over de bij het Fransche keizerrijk ingelijfde Nederlandsche gewesten uitgestrekt: in 1812 werd een begin gemaakt met de opmetingen; alle bewerkingen geschiedden volgens de voorschriften, neergelegd in het “Recueil Méthodique des Lois, Décrets, Réglements, Instructions et Décisions sur le Cadastre de la France, approuvé par le Ministre des Finances. Traduit et imprimé par ordre du Conseiller d’Etat, Intendant Général des Finances et du Trésor Impérial en Hollande. Se trouve chez Doorman et Comp., Amsterdam,Warmoesstraat n°. 200. 1812”.(Fransche en Hollandsche tekst) *  .
De voorschriften van het Recueil Méthodique zijn nog lang na den Franschen tijd van kracht gebleven, al hebben latere besluiten allerlei wijzigingen in de oorspronkelijke bepalingen aangebracht.
Reeds in 1813 kwam er stagnatie in den nauwelijks aangevangen arbeid. De noodzakelijkheid echter, voor de grondbelasting en later voor de hypotheekregisters een vaste basis te scheppen, deed het werk in 1816 weer opvatten *  . Met het beheer en toezicht over de kadastrale werkzaamheden in de provinciën werden belast de directeuren der directe belastingen, van 1 Januari 1823 af directeuren der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnsen geheeten.
Een zeer belangrijke wijziging in het beheer van het kadaster kwam bij den aanvang van 1826 tot stand. Bij de wet van 6 December 1825, n°. 163, werd bepaald, dat met ingang van 1 Januari 1826 de administratie van het kadaster gescheiden zou worden van die der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnsen en vereenigd met het bestuur der registratie en loterijen. Art. 4 dier wet bepaalde, dat de werkzaamheden van het kadaster in de provinciën “onder het onmiddellijk beheer en bevel van den gouverneur aan den inspecteur van het kadaster” zouden worden opgedragen. Tevens werd er spoed achter het werk gezet. Bij Koninklijk besluit van 31 December 1825 n°. 149 werd bepaald, dat het kadaster binnen drie jaren zoo ver gevorderd moest zijn, dat het voor de nieuwe hypotheekregisters gebruikt zou kunnen worden. Toch zou het 1831 worden, voordat de omvangrijke arbeid geëindigd was. Bij de wet van 2 Januari 1832 (Staatsblad n°. 1) had de eerste berekening van de grondbelasting naar de uitkomsten der kadastrale opmeting plaats; er werd bepaald, dat een vierde van de hoofdsom der grondbelasting door de belastingschuldigen zou worden gedragen naar de verkregen uitkomsten van het kadaster; dit vierde gedeelte der grondbelasting zou in de laatste drie maanden van 1832 worden ingevorderd. Het zou gedurende zes maanden na de eerste invoering der kadastrale kohieren aan de belanghebbenden vrijstaan “zich in reclame te voorzien tegen alle abuizen, welke in de kadastrale operatiën mogten worden ontdekt, mits de wettelijke vormen der kadastrale werkzaamheden in het oog houdende”. De wet van 31 December 1832 (Staatsblad n°. 65) verlengde den termijn voor het indienen der reclames tot den laatsten Juni 1833, terwijl een Koninklijk besluit d.d. 7 Januari 1833 (Staatsblad n°. 1) de gelegenheid tot reclameeren verruimde; een staatscommissie onder het voorzitterschap van den Minister van Financiën zou in hoogste instantie over de ingediende reclames beslissen.
Met het jaar 1833 begint dus een nieuwe periode: die van de instandhouding van het kadaster. Daarvoor werden door den staatsraad-administrateur van het kadaster 23 October 1832 de “Verordeningen tot instandhouding van het kadaster” vastgesteld, waarbij onder meer in elke provincie een provinciale bewaring onder een provincialen bewaarder voorgeschreven werd. Deze provinciale bewaarder zou werken onder de onmiddellijke bevelen van den gouverneur en verantwoordelijk bewaarder zijn “van alle stukken, het provinciaal depôt der kadastrale archieven uitmakende”. Bij Koninklijk besluit d.d. 9 Juli 1834 n°. 52 werden de betrekkingen van hoofdinspecteur, inspecteur enz. met ingang van 1 Augustus 1834 opgeheven, en werden o.m. benoemd provinciale bewaarders
De stukken, door mij hierachter beschreven, behooren voor het grootste gedeelte thuis in de periode 1816 – 1833. Volledig is dit kadasterarchief op verre na niet. Een gedeelte zal in 1844 wel overgedragen zijn aan de bewaarders van het kadaster, een tweede gedeelte zal terecht gekomen zijn bij de controleurs der directe belastingen en van het kadaster; het residu zal ten provinciehuize op de zolders neergeworpen zijn. Dit gedeelte van het kadasterarchief, vermengd met allerlei vreemde bestanddelen, werd geschift, geordend en beschreven. Bij het ineenzetten van den inventaris deden zich vele moeilijkheden voor. De oorspronkelijke ordening – als die er ooit geweest was – was niet meer na te gaan. Zoekend en tastend moest dus een eigen weg gevonden worden. Goede diensten bewezen mij daarbij de “Methodique Verzameling”, eenige gelijkluidende “inventarissen van de stukken der schatting”, onder de papieren aangetroffen, het lijstje, door Mr. C.C.D. Ebell medegedeeld in de Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven over 1905 blz. 101, en de reeds vermelde literatuur.
Zoo heb ik gepoogd, de orde der stukken zooveel mogelijk aan te passen aan den geleidelijken voorgang van den kadastralen arbeid, beginnende bij het werk der inkaartbrenging en der meting om over te gaan tot de stukken betreffende de berekening der grootte van de grondeigendommen. Dit alles bevat slechts weinig stukken. Het grootste gedeelte der beschreven stukken betreft het werk der schatting, t.w. de voorloopige bewerkingen voor de schatting, de klassificatie (= de rangschikking van den grond, tot eenzelfde soort van bebouwing behoorende, in klassen, en de bepaling van de opbrengst per hectare voor elke klasse afzonderlijk), de klasseering (= het bepalen voor elk perceel, tot welke klasse het moet worden gerekend), de uitkomsten der schatting, de reclames tegen de schatting enz.; ten slotte volgen de stukken betreffende de toepassing van het tarief op de klasseering en de stukken betreffende de comptabiliteit.
Eigenaardig is, dat men veel, wat op het kadaster betrekking had, in het kadasterarchief deponeerde, hoewel het in eigenlijken zin niet tot dat archief behoorde; zoo o.a. minuten van besluiten van gedeputeerde staten, stukken, bij de commissie van landbouw in de provincie Groningen ingekomen enz. Men meende zoodoende gevolg te geven aan een uitdrukkelijk voorschrift, dat het archief van het kadaster in iedere provincie als een speciaal bureau moest worden gehouden *  . In dit “speciaal bureau” diende echter toch een scheiding te zijn tusschen het archief van den inspecteur van het kadaster, dat van den gouverneur enz. Hoe die scheiding in den inventaris tot uitdrukking te brengen, leverde groote moeilijkheden op. De stukken, met een “exhibitum” gemerkt, behoorden thuis in het bureau van den gouverneur. Maar bij het grootste gedeelte der stukken was dit criterium niet aanwezig en slechts enkele droegen een kenmerk, dat zij tot het archief van den inspecteur behoorden. Eenige aanwijzing gaf de rol, door den inspecteur en den gouverneur bij de achtereenvolgende kadastrale bewerkingen gespeeld: de inspecteur was de man, die regelde en uitvoerde; de gouverneur hield toezicht en keurde goed, door zijn handteekening onder de stukken te stellen. Waren staten door den gouverneur goedgekeurd, dan keerden zij in het bureau van den inspecteur terug, want deze had ze dagelijks noodig, zoowel ter raadpleging als om er de volgende bewerkingen op te doen steunen. Zoo is het te verklaren, dat onder den inspecteur zoowel oorspronkelijke staten als afschriften en minuten berustten.
De oorspronkelijke staten waren hem door den gouverneur na teekening ter uitvoering ter hand gesteld; de minuten van de hand van den inspecteur behoorden rechtens onder dezen: de afschriften, somtijds door den inspecteur gewaarmerkt, kunnen door hem vervaardigd zijn ter vervanging van oorspronkelijke stukken *  naar het hoofdbestuur opgezonden. Volgens deze gegevens konden alle stukken betreffende inkaartbrenging, de berekening der grootte der grondeigendommen en alle stukken der schatting tot het archief van den inspecteur van het kadaster gebracht worden, evenals de stukken betreffende de comptabiliteit, waaromtrent het voorschrift luidt: “de hoofdinspecteurs voor het kadaster zullen bij derzelver rondreize in de provinciën een gestadig toezigt houden op al het werk der comptabiliteit, hetwelk in de bijzondere bureaux van de inspecteurs, onder derzelver hoofdinspectie ressorteerende, verrigt wordt.” * 
De stukken betreffende de bezwaren tegen de klasseering en de taxatie zijn over de archieven van inspecteur en gouverneur verdeeld; de eerste was belast met de instructie der reclames; de tweede met de beslissing. Ook gedeputeerde staten vervulden bij het onderzoek een rol, door den gouverneur aangaande de ingediende reclames van advies te dienen – vandaar dat de minuteele adviezen in het kadaster-archief aangetroffen zijn. Zoo werden ook aangetroffen stukken, behoorende tot het archief der commissie van landbouw in de provincie Groningen, welke zich tolk der tallooze ontevreden grondbezitters opgeworpen schijnt te hebben. Zoo is het mogelijk geworden, de stukken toe te wijzen aan de archieven van den inspecteur, de gedeputeerde staten, de commissie van landbouw, den gouverneur der provincie Groningen. Eén spoor van een oude ordening werd nog aangetroffen: eenige pakken met staten bleken intact en wezen er op, dat tenminste een gedeelte der kadastrale stukken gemeentewijze vereenigd zijn geweest. En juist met deze oude ordening heb ik om redenen der praktijk moeten breken. Zou ik deze vingerwijzing gevolgd hebben, dan zou onder elke gemeente de volledige lijst der kadastrale deelen en stukken opgesomd moeten worden, hetgeen tot eindelooze herhaling geleid en den inventaris een buitengewone omvang niet in verhouding tot zijn belangrijkheid gegeven zou hebben. Daarom zijn de gelijknamige staten van alle gemeenten samengevoegd en in een noot is vermeld, van welke gemeenten de staten aanwezig zijn.

Verschillende kwesties, rakende beschrijving en inventariseering, hebben meermalen onderwerpen van bespreking tusschen den rijksarchivaris, Mr. J.G.C. Joosting, en mij uitgemaakt. Gaarne betuig ik hierbij Mr. Joosting mijn hartelijken dank voor zijn steun en adviezen, welke mijn arbeid in veel opzichten ten goede gekomen zijn.
Ten slotte is na voltooiing van den inventaris deze om advies ter hand gesteld aan den heer C.J. Colpa, ingenieur-verificateur van het kadaster in de 1e divisie, provincie Groningen, wien ik hierbij mijn oprechte dank betuig.

H.A. Poelman.
1).Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven over 1915 (XXXVIII). Lijst zie blz. 288 vlgg.
2).Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven over 1917 (XL). Inv.zie blz. 417 vlgg.
3).M. de Vos, Het kadaster en de boekhouding op de hypotheken (te Groningen bij J.B. Wolters, 1902).
C.W. Hoffmann, Het kadaster en de boekhouding op den grondeigendom in Nederland (Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. – Verslagen en mededeelingen van den landbouw – 1910, n°. 6).
J.C. Beth, Het kadaster gedurende het tijdvak 1814 – 1843 (Nederlandsch archievenblad, 16e jaargang 1907 – 1908, blz. 160 vlgg.).
4).Zie voor de samenvatting van den inhoud dier voorschriften: M. de Vos, Het kadaster en de boekhouding op de hypotheken, blz. 6 vlgg.
5).Art. 7 van 11 Februari 1816 (Stbl. n°. 14).
6).Beth, t. a. p. blz. 164
7).De mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat de afschriften ten behoeve van den gouverneur vervaardigd zijn; zij zouden dan tot het archief van den gouverneur gebracht moeten worden. Het gevolg zou zijn, dat verscheidene nummers twee keer beschreven zouden worden, èn in het archief van den gouverneur, èn in dat van den inspecteur. Om der wille van grootere beknoptheid zijn zij tot het archief van den inspecteur gebracht.
8).Art. 3 van de resolutie van den staatsraad-administrateur van de registratie, het kadaster en de loterijen, d.d. 6 Juli 1827, n°. 3478k.
Inventaris
4. Stukken afkomstig uit het archief van de gouverneur der provincie Groningen, belast met het beheer der kadastrale werkzaamheden

Kenmerken

Beschrijving:
Inventaris van de archieven der inspectie van het kadaster
Bewerker:
H.A. Poelman
Behoort tot collectie:
Rijk
Laatste Publicatie:
1997
Omvang:
21 m standaardarchiefberging
Bijzonderheden:
Betreft herziening ven een eerdere versie