Uw zoekacties: Polder 'Nieuw-Beijerland en Nieuw-Piershil'

768 Polder 'Nieuw-Beijerland en Nieuw-Piershil' ( Regionaal Archief Dordrecht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Andere toegangen
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
1. Voorgeschiedenis
2. Bedijking
768 Polder 'Nieuw-Beijerland en Nieuw-Piershil'
Inleiding
2.
Bedijking
De bedijking van de polder Nieuw-Beijerland werd, zoals uit het voorgaande is gebleken, diverse keren uitgesteld in verband met het steeds terugkerende geschil tussen het huis van Egmond en de Staten van Holland over de afdamming van het Spui.
Bij contract van 1578 werd de afstand van het recht op dit water geregeld en Van Egmond werd hiervoor schadeloos gesteld. Tevens werd in dit contract geregeld dat de Nieuw-Beijerlandsedijk minstens 20 roeden ver van het Spui zou worden aangelegd. De gorzen tussen het Spui en de dijk werden eigendom van de Staten van Holland, maar Van Egmond behield het vruchtgebruik en mocht er de aarde halen benodigd voor de aanleg van de dijk.
Voordat Philips van Egmond "overstapte" naar de Spanjaarden, sloot hij een overeenkomst met Willem van Renesse, ambachtsheer van Piershil, over de "gemeene" bedijking van Nieuw-Beijerland en Nieuw-Piershil *  .
De Dromkreek en de Spuikreek, nu Nieuw-Beijerlandse Kreek zouden voor gemeenschappelijke rekening worden afgedamd. Verder zou elke partij voor eigen de rekening werken uitvoeren, ieder op eigen grond.
De ambachtsheer van Piershil diende aan Van Egmond 6000 carolus gulden te betalen, waarvoor deze de sluizen zou moeten bouwen, terwijl hij daarnaast een langere dijk had aan te leggen.
Er werd overeengekomen dat dit bedrag tevens een "aflaat" voor het toekomstige onderhoud van de sluizen zou betekenen. Volgens deze overeenkomst behoefde daarin Piershil dus nimmer bij te dragen, terwijl zij het recht hadden om op deze sluizen af te wateren.
Iedere partij zou zijn eigen personeel aanstellen, met name een dijkgraaf, een waarsman en een bode. Verder zouden twee heemraden door Nieuw-Piershil en vijf door Nieuw-Beijerland worden benoemd. In geval van plichtsverzaking door één der partijen, had de andere partij het recht de nalatigen te bekeuren en de nodige reparaties te verrichten. Kortom een controle naar beide zijden toe.
Nu echter werd de werkelijke bedijking vertraagd door de "overstap" in 1579 van Philips naar de Spanjaarden, waardoor de Staten van Holland het inmiddels gesloten contract nietig verklaarden.
De steden kwamen nu ook in het geweer omdat men bevreesd was dat het Spui zou verzanden. Dit zou immers een gevaar voor de scheepvaart, en derhalve een economische aderlating betekenen *  .
Vanaf 1581 werden de gronden door het huis Van Egmond in de aanstaande polder verkocht met een bedijkingsplicht voor 72 carolus gulden per morgen *  .
Op 10 augustus 1581 werd Cornelis Claesz., oud-burgemeester van de stad Zierikzee aangesteld als dijkgraaf met de opdracht de bedijking werkelijk uit te voeren. Hij genoot hiervoor een wedde van 2000 carolus gulden, een daggeld van 24 stuivers en een vergoeding van transportkosten.
Het bestek van de bedijking is als zodanig bewaard gebleven *  .
In dit bestek zijn de uit te voeren werken en de wijze waarop ze te dienen worden uitgevoerd, zeer uitvoerig beschreven. Dit was ook nodig, daar de dijkwerkers nogal ruwe klanten bleken te zijn.
Vierlingh beschrijft het als volgt:
"Nu zijn't al rabauwen ende schuymers, die meer comen om de biercan, de bierton ende "joncker Meuselaer (dun bier) te bestormen, dan om den dijck te maecken enz.".
Hij vervolgt:
"Mijn advys soude alsnoch wesen, dat men een deel in't eerste die heur artyckelbrieff "ende ordonnantie, op een stijle van dijckagie gemaeckt, met wille ende wete ende met "fortse niet en onderhiellen, dat men die terstont ophangen zoude bij vonnise van "gesworens bij maniere vanden provoost" *  .
Een groot gedeelte van de dijkwerkers kwamen, zo verhaalt ons Baars, uit Noord-Holland en uit Brabant en waren veelal zeevarenden, "die alreeds beginnen te vertrekken naer den haringhvaert ende coopvaerdie".
3. Afwatering
4. Wegenbeheer
5. Bestuur en organisatie
6. Archief en inventarisatie
7. Behoort tot het archief van de Dijkagie van Moerkerken

Kenmerken

Datering:
1579 - 1972
Auteur:
G. Timmerman (2000)
Titel inventaris:
Polder 'Nieuw-Beijerland en Nieuw-Piershil'