Uw zoekacties: Polder 'Nieuw-Beijerland en Nieuw-Piershil'

768 Polder 'Nieuw-Beijerland en Nieuw-Piershil' ( Regionaal Archief Dordrecht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Andere toegangen
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
1. Voorgeschiedenis
768 Polder 'Nieuw-Beijerland en Nieuw-Piershil'
Inleiding
1.
Voorgeschiedenis
Het gebied van de latere polder Nieuw-Beijerland en Nieuw-Piershil behoorde vroeger tot de Heerlijkheid van Putten.
Gedurende en langere tijd was het geslacht van Van Gaesbeek met deze Heerlijkheid beleend, doch toen in 1476 Jacob van Gaesbeek kinderloos stierf *  , verviel het leen weer aan de Graaf van Holland.
In 1479 verkreeg ridder Cornelis van Dorp, tevens baljuw van Delfland en de Beijerlanden, toen overigens aangemerkt als de Ommeloop van Puttermoer, Troyvelt, Bordelkene, Thielmonde en De Jacht, in eeuwigdurende erfpacht. * 
Hoewel Van Dorp nogal wat zekerheden in de erfpachtsaanvrage had laten inbouwen, zag hij binnen 3 maanden af van het 3/4 deel en verkocht dit aan verschillende personen.
Jan I, Graaf van Egmond en stadhouder van Holland kocht de aandelen van deze personen op en hij werd in 1491 door Maximiliaan van Oostenrijk en door Philips van Bourgondië, de Schone genaamd, in zijn rechten bevestigd.
Hem werd toegezegd dat indien hij de gronden zou bedijken, hij met de ambachtsheerlijke rechten en tienden zou worden beleend. In 1497 werden deze rechten door Philips de Schone nogmaals bevestigd.
Nergens valt overigens uit af te leiden dat hij enige pogingen tot bedijking van de gronden zou hebben gedaan.
Hoewel in een overeenkomst van 1479 de grenzen van de gebieden zijn aangegeven, ontstond tussen Jan I en Cornelis van Almonde als eigenaar van de omloop van Groot- en Klein Puttermoer een geschil over de grensscheiding. Dit was overigens niet zo verwonderlijk van de vroegere dijk was ongeveer 150 jaar geleden doorgebroken en nimmer hersteld.
In 1499 wees het Hof van Holland vonnis in dit geschil. De Drom en de Spuikreek (later de Nieuw-Beijerlandse Kreek) werden aangewezen als grensscheiding tussen de gronden van Van Egmond en die van Van Almonde.
Toen Lamoraal van Egmond, kleinzoon van Jan I van Egmond, de gorzen in bezit kreeg, ontstond een geschil over de oostelijke grens met de ambachtsheer van Moerkerken. De grens zou moeten lopen door de Oud-Beijerlandse Kreek. Lamoraal probeerde echter aanspraak te maken op een strook oostelijk van de monding van deze kreek. Bij het bijleggen van het geschil kreeg Van Egmond 2/3 van zijn oorspronkelijke eis toegewezen. Deze gronden werden later aangeduid als het Kijfbos en omvat het eerste blok van de Oud-Beijerlandse polder *  .
In 1973 heeft deze kwestie geleid tot het geven van de naam Kijfhoeck aan een straat gelegen in de Oosterse Gorzen te Oud-Beijerland, in het gebied van oudsher het Kijfbos geheten.
Over de grens tussen Beijerland en de Uitslag van Putten ontstonden moeilijkheden met de beheerders van de Domeingronden. In 1561 verzocht Lamoraal van Egmond aan Philips II om een regeling in deze kwestie. het dorp Putten was verdwenen en van de oude dijk was in 1563, bij een plaatselijke opname, niets meer te vinden.
Doordat enige personen de situatie zich nog wisten te herinneren lieten de gecommitteerden de grens op aanwijzing in kaart brengen, waarmee de zaak als afgedaan werd beschouwd.
Bij gelegenheid van deze kwestie kwamen de gecommitteerden er overigens achter dat Lamoraal in het bezit was van het 3/4 gedeelte van het gebied.
Van Egmond wist echter bewijzen dat Jan I in 1503 ook het resterende 1/4 deel had gekocht en wel van Adriaen en Aernt van Dorp, erfgenamen van eerdergenoemde Cornelis van Dorp. De betreffende giftbrief is in 1504 verleden voor de schepenen van Goudswaard.
De zuidelijke grens van het gebied werd aanvankelijk gevormd door het Claaswaalse of Borrekeense Diep, Als compensatie voor het verlies van rechten op het Spui, waarover later wordt geschreven, heeft Van Egmond aan deze zijde een belangrijke gebiedsuitbreiding verkregen.
Behoudens enige kleine grenskwesties met de eigenaren van de Cromstrijense en Piershilse gronden, lag het gebied vast.
Eerder is gememoreerd dat het gebied verschillende benamingen kende.
Toen Lamoraal van Egmond in het bezit van de gronden kwam, via vererving van zijn broer Karel die in 1531 overleed, was hij gehuwd met Jacoba van Beijeren.
Als een eerbetoon aan haar verbond hij het gebied aan haar naam.
Lamoraal kwam tot de conclusie dat het gebied "rijp" was om ingedijkt te worden.
De plannen die hiervoor werden opgesteld, voorzagen erin dat het Spui zou worden afgedamd door de dijken te verhelen op die van de polder Schuddebeurs, nu gelegen op het eiland van Voorne en Putten.
Dat dit geen doorgang heeft gevonden ligt in het feit dat de steden, met uitzondering van Dordrecht tegen waren. Dit in verband met de belang wat het Spui had voor en ten behoeve van de scheepvaart. Dordrecht zag het afdammen als een mogelijkheid om nog meer schepen binnen te halen daar de invloed van andere steden hierdoor zouden verslechteren. De opbrengsten van de stapelrechten welke Dordrecht reeds had, zouden alleen maar toenemen.
Of Van Egmond werkelijk het Spui wilde afdammen is niet geheel duidelijk. Sommige onderzoekers houden het erop dat hij dit heeft geveinsd teneinde zijn onderhandelingspositie in zijn rechten te versterken, hetgeen hem lukte *  .
De bedijking van Oud-Beijerland vond plaats in 1557.
In 1561 ontwikkelde Lamoraal nieuwe bedijkingsplannen en nu van Nieuw-Beijerland.
Het zal niemand verbazen dat ook hij nu weer trachtte de aan te leggen dijk te verhelen op die van Schuddebeurs, met het gevolg dat het Spui alsnog zou worden afgedamd. De Staten van Holland, waarin de steden waren vertegenwoordigd, zonden een rekest aan Philips II houdende verzoek het genoemde water als vaarwater ten behoeve van de handel en scheepvaart open te houden.
Al deze problemen hebben ertoe geleid dat Lamoraal de bedijking als zodanig niet ter hand heeft kunnen nemen. Wegens medeverantwoordelijk geacht te zijn voor de opstand in de Nederlanden, werd hij in 1568 terechtgesteld.
Zijn zoon Philips werd, nadat hij aanvankelijk de zijde van de opstandelingen had gekozen, in 1578 in het bezit gesteld van de Beijerlanden. Spoedig maakte ook hij nieuwe plannen om Nieuw-Beijerland te bedijken en de afdamming van het Spui kwam opnieuw aan de orde. Dat de toestand rond het afdammen van het Spui ook nu Philips in de kaart speelde mag blijken uit het feit dat de Staten van Holland nu definitief een regeling met hem troffen door de rechten af te kopen. Als compensatie kreeg Van Egmond de "Roo Mete" in eigendom, hetgeen een plaat ten zuiden van de Beijerlandse gorzen inhield en daarnaast ook nog de hoge heerlijke rechten van Piershil. Ook namen de Staten een hypotheekschuld rustende op de Beijerlanden van hem over.
Als men zou denken dat de problemen rond de bedijking nu wel opgelost zouden zijn en de werken een aanvang konden nemen, heeft men het mis.
Philips van Egmond liep in 1579 over naar de Spanjaarden en zijn bezittingen werden door de Staten van Holland in beslag genomen. Zo ook Beijerland.
Op voorspraak van de Prins van Oranje kregen echter de zusters van Philips de inkomsten uit deze bezittingen. Zij, Leonora, Francoice en Sabina van Egmond, voerden in 1582 het plan tot bedijking uit.
Philips van Egmond sneuvelde in 1590 en krachtens een testament van Lamoraal sr. van 1558 werd Lamoraal, broer van de gesneuvelde Philips, erfgenaam van de goederen.
Deze stond echter niet in de gunst van de Staten van Holland. Op aandringen van zijn tante Amalia Gravin van Neuenahr, deed hij ten gunste van zijn zuster Sabina afstand.
De Staten van Holland hebben op voorspraak van Prins Maurits en van Johan Casimir de confiscatie van 1579 Beijerland ongedaan gemaakt en Sabina in het bezit gesteld van de heerlijke rechten.
Door het overlijden van Sabina in 1614, waardoor de bezittingen overgingen naar haar broer Carel van Egmond, raakten deze door diverse verkopingen versnipperd.
Hij heeft weinig kunnen profiteren van de opbrengsten van de heerlijke rechten wegens de grote schuld die op de Beijerlanden lag, waardoor de Staten van Holland zich genoodzaakt voelden de Beijerlanden door naasting aan zich te trekken. Zij werden gesteld onder het beheer van de Domeinen.
De hoge heerlijke rechten hielden de Staten van Holland aan zich en deze zijn nimmermeer vervreemd.
2. Bedijking
3. Afwatering
4. Wegenbeheer
5. Bestuur en organisatie
6. Archief en inventarisatie
7. Behoort tot het archief van de Dijkagie van Moerkerken

Kenmerken

Datering:
1579 - 1972
Auteur:
G. Timmerman (2000)
Titel inventaris:
Polder 'Nieuw-Beijerland en Nieuw-Piershil'