Uw zoekacties: Gemeente Nieuw-Lekkerland, 1570 - 1812

695 Gemeente Nieuw-Lekkerland, 1570 - 1812 ( Regionaal Archief Dordrecht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Andere toegangen
Aanvraaginstructie
695 Gemeente Nieuw-Lekkerland, 1570 - 1812
Aanwijzingen voor de gebruiker
Aanvraaginstructie
Archiefstukken kunnen worden aangevraagd of gereserveerd per inventarisnummer door dit open te klikken en vervolgens het uiterst rechtse icoontje aan te klikken. U moet de volgende gegevens invullen:

1. uw bezoekersnummer
2. uw naam
3. uw e-mailadres
4. uw bezoekdatum

Vraagt u meerdere inventarisnummers aan, dan kunt u volstaan met te klikken op ‘verder zoeken’. Wanneer u alles wat u wilt inzien hebt aangevraagd, dan klikt u op de knop ‘versturen’. Het maximumaantal aanvragen per dag is 16.
Citeerinstructie
Inleiding
Toen wijlen mr. A. Telting in het jaar 1895 een onderzoek in het gemeentearchief van Nieuw-Lekkerland instelde, vond hij daar bijna niets anders dan registers van aangevingen voor het trouwen en het begraven, en doop- en trouwboeken *  . Het was zelfs nog minder, want trouwboeken zijn niet aanwezig, zodat mr. Telting zich hier vergist moet hebben. Twee jaar later werd de heer L.F.J. van Vliet tot burgemeester en secretaris van de gemeente benoemd. Deze stelde terstond een nauwkeurig onderzoek naar de aanwezigheid van oude archieven in, met het gevolg, dat op een verborgen plaats een grote kist met veel administratieve en rechterlijke stukken werd ontdekt. Dit gaf het gemeentebestuur aanleiding, de regeling en beschrijving ervan aan Gedeputeerde Staten aan te vragen.
Wegens vele dergelijke aanvragen duurde het nog tot het jaar 1906, voordat mr. Telting zich met deze zaak kon bezig houden. In die tussentijd had de heer Van Vliet voor het drogen en reinigen van de stukken, die in een vochtige en vervuilde toestand waren aangetroffen, zorg gedragen. Niet minder dan drie jaar had dit werk gekost, wegens de grootte van de verzameling en de aanwezigheid van vele boeken waarvan de bladen stuk voor stuk moesten worden behandeld, zodat b.v. een boek van een paar honderd bladen enige maanden vereiste. Toen de stukken ter beschrijving en ordening op het Algemeen Rijksarchief waren gekomen, onderzocht mr. Telting ze voorlopig en gaf er een globale beschrijving van in zijn reeds vermeld verslag van 1906. In augustus 1907 overleed hij en werd de verzameling ter verdere behandeling aan mij overgedragen.
Het bleek mij aldra, dat de stukken wel droog en schoon waren, maar voor een groot deel zo verzwakt en beschadigd, dat iedere aanraking gevaarlijk was, omdat daarbij gedeelten er af dreigden te breken. Sommige boeken waren zo vergaan, dat er geen enkel blad kon worden omgeslagen. Voordat er met de beschrijving kon worden aangevangen, was het dus nodig, dat de stukken in een staat gebracht werden dat ze zonder gevaar behandeld konden worden. Daartoe beplakte de klerk de heer J.J. Reynders ze met Japans papier, wat vooral bij de boeken veel tijd kostte, omdat iedere dag slechts één blad kon worden afgedaan. Zo was hij een paar jaar, op de halve dagen die hij aan dit werk kon geven, bezig. Toen hij zover gekomen was, zijn bijna alle boeken op kosten van de gemeente herbonden. Toen was eindelijk de als het ware herschapen vondst van 1898 in een toestand gebracht, dat met de beschrijving een begin kon worden gemaakt. Dit werk ging met niet weinig moeilijkheid gepaard, zowel wegens de wanorde, waarin de stukken door de voorafgegane lotgevallen geraakt waren, als omdat door de werking van het vocht en het beplakken met Japans papier vele stukken en boeken slecht leesbaar waren geworden. Daarbij kwam, dat verreweg het grootste aantal stukken uit bijlagen van rekeningen bestond en het terechtbrengen hiervan een zeer tijdrovend werk bleek te zijn. Tal van bijlagen droegen geen dagtekening, andere bevatten wel de tijd van de levering, het werk of het verschot maar niet de tijd van betaling, zodat verscheiden rekeningen er voor nagezien moesten worden, en tot overmaat van ramp waren er honderden bijlagen of vermoedelijke bijlagen van rekeningen die zelf niet meer aanwezig waren. In veel gevallen heb ik dus niet tot zekerheid, maar slechts tot waarschijnlijkheid kunnen komen.
Nadat dit werk eindelijk ook was afgelopen, zijn de stukken stelselmatig gerangschikt, en naar de daarbij verkregen orde genummerd. De omslagen, die om de stukken gedaan zijn, bevatten het nummer en de beginwoorden van de beschrijving. Men zij er dus op verdacht, dat deze opschriften niet de verkorte inhoudsopgaven zijn en bij het zoeken de inventaris niet overbodig maken. Het gemeentebestuur heeft vervolgens gezorgd voor doelmatige dozen, waarin alle boeken en stukken naar orde gelegd zijn.
De moeilijkheden, welke bij de regeling van dit archief te overwinnen waren, en welke groter waren dan van enig ander dat ik te behandelen had in de 15 jaar dat ik mij met de verzorging van de gemeente- en waterschapsarchieven in Zuid-Holland bezig houd, hebben de afdoening van deze zaak aanmerkelijk vertraagd. Rechterlijke stukken van Nieuw-Lekkerland, (waaronder de belangrijke registers van opdrachten en verbanden van 1628-1731) Slingeland en Streefkerk, die zich in het dorpsarchief bevonden, kwamen aan het Algemeen Rijksarchief *  de aanwezigheid van stukken van andere plaatsen is te verklaren door vereniging van betrekkingen in dezelfde persoon. Zo kwamen ook administratieve stukken van Neder-Slingeland (voormalige gemeente, thans een deel van Peursum), Peursum en Streefkerk in het archief van Nieuw-Lekkerland. Ze werden aan de betrokken gemeenten teruggegeven.
Ook worden in het dorpsarchief gevonden het archief van de gaarder van 's lands lasten, dat aan het Algemeen Rijksarchief kwam, *  en het archief van de gekwalificeerde tot de directie over de invordering van de belasting op het recht van successie, Een deel van dit laatste archief, enige aanschrijving aan dien gekwalificeerde van de jaren 1806-1809, kwam ook aan het Rijksarchief *  . met een paar door hem gehouden registers kon zo niet gehandeld worden. Een Koninklijk besluit van 23 januari 1824, n°. 165, bepaalde toch (wel in verband met de dienstplicht), dat alle voorhande registers van overlijden welke, achtervolgens art. 21 der Ordonnantie op het recht van Successie van 4 oktober 1805, gedurende de jaren 1806 en 1811 zijn gehouden, zullen worden gesteld onder de bewaring van de tegenwoordige ambtenaren van de burgerlijke stand. De twee registers zijn dus eigenlijk stukken, in 1824 bij de ambtenaar van de burgerlijke stand ingekomen, maar omdat de inhoud tot het tijdperk van deze inventaris behoort, scheen het wenselijk, er daarin melding van te maken, hetgeen aan het einde geschied is.
Eindelijk werd in het gemeentearchief nog gevonden een bededagsbrief van het jaar 1583, door de regering van Dordrecht gezonden aan schout en gezworene, mitsgaders de predikanten van de Krimpenerwaard. Omdat er geen schout en gezworene van de Krimpenerwaard bekend zijn en er geen verband tot Nieuw-Lekkerland was te ontdekken, is dit stuk ook aan het Algemeen Rijksarchief afgestaan *  . In deze beschrijving zijn opgenomen alle archieven die tot of voor het jaar 1813 op de secretarie van Nieuw-Lekkerland bewaard werden behalve de zo-even vermelde stukken die aan het Rijksarchief werden afgestaan. het jaar 1813, juister de tijd waarop het Franse gezag een einde nam, is aangenomen overeenkomstig de algemene regel van scheiding van oude en nieuwe gemeentearchieven.
In de eerste plaats zijn hier dus vermeld de oorkonden van het dorpsbestuur. 17 december 1715 maakten de Heer van Nieuw-Lekkerland en gemachtigden uit het gerecht en de ingelanden, "tot preventie van de reets gereesen en verders te rysen procedures nopende de regeeringe en bestieringe van Nieuw-Lekkerland, mitsgaders het salaris van de beampten in denselven dorpe," een "Reglement waernaer Schout, Heemraden of Schepenen, Waersman, Secretaris en Bode van Nieuw-Lekkerland haer zullen hebben te gedragen in het bestier en regeeringe van het voorn. dorp en ambagtsheerlykheid, als omtrent baerlieder weddens en verteeringen binnen het dorp en van haare daggelden, reys- en teerkosten, als ten dienste van het dorp buyten hetselve of jurisdictie van dien zullen moeten vaceeren." De akte werd verleden voor de notaris Antonie Boon te Dubbeldam (van wie geen protocollen in de notariële archieven te vinden zijn), en de Hooge Raad bekrachtigde haar bij willige condemnatie van 27 december 1745 * 
Uit verschillende artikelen, waarin gesproken wordt van "als van ouds" of "gelijk van oude tijden gebruykelijk is geweest", blijkt, dat de regering van het dorp te voren in hoofdzaak op dezelfde voet geregeld was geweest als nu word vastgesteld. Menige voorname bepalingen van dit reglement laat ik hier volgen: Artikel 1. De regeeringe van Nieuw-Lekkerland sal als van ouds bestaen uyt den Schout, seven Heemraden of Schepenen en Waersman, welke Heemraden en Waersman, der eligibel zijn, zullen moeten hebben bereykt den ouderdom van twee en twintig jaren en van de Gereformeerde godsdienst of ten minsten deselve toegedaen.
II.
De aenstellinge van den Schout gehoord absoluyt aan den WelEd. Heer ofte Vrouwe van Nieuw-Leckerland, en sal denselven nevens de seven Heemraden hebben de regeeringe over het ambagt en administratie van de Civile Justitie, alsmede van de Weeskamer, en sal den Schout hebben de convocatie, gelijk van oude tijden gebruykelyk is geweest, en bij sijn absentie, siekte of negligentie (na behoorlyk vormaen) den eersten Heemraed in bedieninge.
XVI.
Den Schout sal de regtdagen moeten besorgen als van ouds.
XVIII.
Alle de ambagtsschouwen sullen worden gedaen door Schout en Geregten, als van ouds. Zoals men ziet, omvatte het dorpsbestuur ook de behandeling van de zaken van de polder, of, gelijk men het noemde, van de molenmergens, waarbij de waarsman met schout van heemraden optrad, verder de rechtspraak, waarbij schout en heemraden ook genoemd werden het gerecht of schout en gerecht, en eindelijk de behandeling van de zaken van weduwen en wezen, waarbij de bestuurders zich ook noemden oppervoogden of de weeskamer.
Tot de criminele rechtspraak strekte zich het gezag van het gerecht niet uit. Deze kwam toe aan het Hof en de Hooge vierschaar van Zuid-Holland, die te Dordrecht gevestigd was en bestond uit de baljuw en 11 welgeboren of mansmannen, 8 wegens de stad en 3 uit het bedrijf (platteland). *  Volgens een verzoekschrift van ingezetenen en ingelanden van Nieuw-Lekkerland (ingekomen 28 september 1803) en een bericht van 19 oktober 1803, beide aan het Departementaal Bestuur van Holland *  , ontbonden Commissarissen van het (committé Revolutionair te Amsterdam 25 maart 1795 de toenmalige regering en stelden zeven andere personen benevens een waardsman in de plaat. Deze bleven alle zaken behandelen, die de oude regering behandeld had. In zaken van bestuur en vrijwillige rechtspraak heetten zij de municipaliteit, in weeszaken ook zo of schout en gerecht. Stukken van burgerlijke gedingen van deze tijd zijn niet bewaard gebleven.
Na de staatsgreep van 22 januari 1798 had deze verandering plaats, dat aan het hoofd van de nieuwe municipaliteiten, die na ontbinding van de oude in de plaats van deze werden gesteld, een president kwam. Artikel 6 van de instructie voor de agenten tot het reorganiseren der municipaliteiten binnen het voormalig gewest Holland, gearresteerd bij decreet van het Intermediair Administratief Bestuur van Holland van 21 februari 1798 *  , luidde toch: "Zij (d.z. de agenten) zullen ten hunnen overstaan door gemelde (d.z. de nieuwbenoemde) municipaliteitsleden uit hun midden doen verkiezen een praesident". Deze trad dus op naast de schout, die voor de rechtspraak werkzaam bleef. In de regel was de schout evenwel tevens de president van de municipaliteit. Wegens de onvolledigheid van het archief komt de naam daarin niet voor. Sedert april 1799 heette de municipaliteit, als zij als bestuur optrad, meestal het gemeentebestuur, hoewel de oude naam ook nog een enkele maal voorkomt. In zaken van burgerlijke gedingen en weeszaken noemden zij zich schout en schepenen of schout en gerecht. In zaken van vrijwillige rechtspraak bleef de naam municipaliteit gehandhaafd. Het Departementaal Bestuur van Holland arresteerde 14 februari 1805 een Reglement voor het gemeentebestuur van Nieuw-Lekkerland, en stelde zeven personen tot leden van het gemeentebestuur of heemraden, beneven een waardsman aan *  .
Artikel 18 van het Reglement luidde:
"De Leden van het Gemeentebestuur zullen telkens kunnen uitmaken het Collegie van Civile justitie en van Heemraden in polderzaken, alsmede de Weeskamer". Zover uit het archief na te gaan is (stukken van de weeskamer zijn er van deze tijd niet meer), is dit ook werkelijk geschied. In burgerlijke gedingen optredende, bleef het nieuwe lichaam zich schepenen noemen. Tot de komst van de maire in het begin van het Franse tijdperk kwam er in de regering geen verandering meer, en zolang dus heeft zich het dorpsbestuur uitgestrekt over het eigenlijke bestuur, de behandeling van de zaken van heemrecht, de rechtspraak en de behandeling van de zaken van weduwen en wezen. De stukken, die op deze verschillende werkzaamheden betrekking hebben, vormen daarom vier afdelingen van een zelfde archief. In enkele stukken zal men een hier nog niet genoemd lichaam vermeld vinden, n.l. de buurstem of buurspraak. Volgens artikel 19 van het reglement van 1745, bijna letterlijk overgenomen in dat van 1805, mochten "Schout, Heemraden en Waersman geen penningen tot lasten van het Ambagt negotieeren als op een Buurspraek en toestemming van de meerderheyt der gemeene Ingelanden".
Enige opmerkingen over het dorpsarchief mogen hier een plaats vinden.
Van de ingekomen en minuten van uitgaande stukken betreffende het eigenlijke dorpsbestuur zijn, na een paar stukken die Streefkerk en Nieuw-Lekkerland tegelijkertijd betreffen, het eerst beschreven de verzamelingen (n°. 16-24), daarna de afzonderlijke stukken naar tijdsorde (nos. 25-54), vervolgens de archiefbeschrijvingen (nos. 55-57) en ten slotte de stukken van rechtsgedingen (nos.58 -62).
In de afdeling stukken betreffende het afhoren van rekeningen zal men opmerken de kerkerekeningen. Het "staan" hierover geschiedde, volgens de eed van kerkmeesters *  , door de heer, schout en heemraden. Dit bleef zo geregeld bij het reglement van 1745 (artikelen VII-IX), maar in het reglement van 1805 is er geen sprake meer van. Er was een eind gekomen aan de betrekking tussen het dorpsbestuur en de kerk, en schout en leden der municipaliteit hadden op 13 juli 1801 aan de Commissie ter instandhouding van de Hervormden godsdienst overgegeven "alle zodanige registers, documenten en papieren als behorende zijn tot de administratie der kerk en kerkegoederen te Nieuw-Lekkerland en ter secretarie van Nieuw-Lekkerland berustende zijn" *  . Het woord "alle" was wel wat weids, want de overgegeven registers en papieren bepaalden zich tot enige kerkmeesters-boeken, registers van kerkmeesters-rekeningen, en kwitanties betreffende de kerkerekeningen van 1791-1801. In het dorpsarchief bleven achter enige minuten van rekeningen, een groot aantal kwitanties van de 17e-19e eeuw en een aantal andere stukken van verschillende aard. De minuten en de kwitanties zijn in deze afdeling (over het afhoren van rekeningen) beschreven.
De rechterlijke stukken zijn niet met de andere genummerd, omdat ze in het Algemeen Rijksarchief berusten. Alleen de aan het slot van deze afdeling vermelde aangiften van ondertrouw zijn in het gemeentearchief gebleven. De overige rechterlijke stukken worden, bij de opheffing van de plaatselijke gerechten op 28 februari 1811, naar de griffie van de rechtbank te Gorkum, en bij de opheffing van deze in 1879, naar de griffie van de Dordtse rechtbank, overgebracht, om in 1884 door de Algemene Rijksarchivaris te worden overgenomen. Het weinige dat er van notariële akten van Nieuw-Lekkerland aanwezig is, is na het rechterlijk archief beschreven. Eigenlijk behoren ze daartoe, al zijn ze niet op alle plaatsen met de andere rechterlijke stukken in 1811 naar de griffies van de rechtbanken overgebracht. Op de secretarie waren ze gekomen volgens het voorschrift van het plakkaat van de Staten van Holland van 22 april 1670 *  , dat de protocollen van een overleden notaris zouden worden gebracht naar de secretarie van de plaats waar hij geresideerd had. Van de griffies van de rechtbanken kwamen deze stukken, na de invoering van de wet van 9 juli 1842 (Staatsblad n°. 320) op het notarisambt, in de daarbij aangewezen Algemene bewaarplaatsen, vanwaar ze ingevolge het bij de wet van 30 december 1901 (Staatsblad no. 283) in eerst gemelde wet ingelaste artikel 69A en overeenkomstig het Koninklijk besluit van 23 augustus 1907 (Staatsblad n°. 237) naar de Rijksarchieven, en de stukken van Nieuw-Lekkerland dus naar het Algemeen Rijksarchief werden overgebracht.
Zoveel over het archief van de oude dorpsbestuurders. Hierop volgt dat van kerkmeesters, de reden van de onvolledigheid hiervan is, zoals boven bleek, dat het kerkelijk archief in hoofdzaak in 1801 door de dorps- aan de kerkbestuurders werd overgegeven. Hoewel de eersten zich bij die gelegenheid verbonden hadden, om, "indien ons nader kennelyk mogte worden, dat nog eenige verdere off meerdere papieren &ca. betrekkelyk de kerk en kerkegoederen onder ons berustende waren, deselve te zullen aff- en overgeeven", heb ik geen pogingen gedaan om een verplaatsing van de op de secretarie achtergebleven stukken te bewerken, omdat ze hier het veiligst bewaard schenen. Het archief van heilige-geestmeesters is van zeer weinig betekenis en bestaat uit slechts 1 stuk van 1603 en 1604. In het reeds vermelde eedboek van 1670 komt de eed van de heilige-geestarmmeesters nog voor, maar zij schijnen hun bestaan niet lang meer daarna te hebben voortgezet. Toen toch de bij resolutie van het Departementaal Bestuur van Holland van 22 september 1802 benoemde Commissie tot het ontwerpen van de voet en inrichting van het gemeentebestuur van Nieuw-Lekkerland in haar ontwerp *  het toezicht over het armbestuur aan het gemeentebestuur had toegekend (artikel 21), kwamen stembevoegde ingezetenen van Nieuw-Lekkerland in een verzoekschrift aan het Departementaal Bestuur (ingekomen 9 december 1802) daartegen op, op grond dat "geen buyten- of zogenaamde Heyligen-geestarmen, maar alleen een diaconij-armen ter deser plaatse exteert, waarvan nimmer het (Gemeentebestuur, zoomin hier als elders, eenig toeversigt heeft gehad".
Het archief van de maire bevat niet veel anders dan de doopboeken, die hij in de Franse tijd als "officier de l'état civil" ontving. Aan het slot zijn beschreven een aantal archieven, die op de secretarie zijn achtergebleven, ook wel genaamd gedeponeerde archieven, welke benaming mij minder juist voorkomt, omdat zij een bewuste handeling onderstelt, waaraan in de regel wel niet gedacht zal kunnen worden. Volledigheidshalve zijn daarna nog beschreven de reeds vermelde registers van het recht van successie van 1806-1811, die in 1824 aan de ambtenaar van de burgerlijke stand kwamen, en stukken afkomstig of vermoedelijk afkomstig van schouten, secretarissen en een heemraad, die niet als archieven kunnen beschouwd worden. De genummerde stukken daarvan (197-199) zijn aan het einde van het oude gemeentearchief geplaatst, de daarop volgende ongenummerde zijn in 1811 met de rechterlijke stukken naar de griffie van de Gorkumse rechtbank verzonden en daarmee ten slotte op het Rijksarchief gekomen. Het scheen wenselijk, ze daar te laten, omdat deze zich het best bij het rechterlijk archief aansluiten.
P. van Meurs.

Kenmerken

Datering:
1570 - 1812
Auteur:
P. van Meurs
Titel inventaris:
Gemeente Nieuw-Lekkerland, 1570 - 1812