Uw zoekacties: Rooms-Katholieke Parochie van de Heilige Bonifatius

29 Rooms-Katholieke Parochie van de Heilige Bonifatius ( Regionaal Archief Dordrecht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
1. Geschiedenis en organisatie
29 Rooms-Katholieke Parochie van de Heilige Bonifatius
Inleiding
1.
Geschiedenis en organisatie
De parochies van Sint-Nicolaus en Sint-Marie in Dordrecht die deel uitmaakten van het aartsbisdom Utrecht hielden enige tijd na het innemen van de stad door de geuzen in juni 1572 op te bestaan. De Nieuwkerk, Augustijnenkerk en Grote Kerk werden in de loop van dat jaar door de protestanten in gebruik genomen, terwijl het Bagijnklooster als paardestal en het Minderbroedersklooster als geschutgieterij in gebruik werden genomen. Een groot deel van de katholieke bevolking en geestelijkheid week uit naar elders, de overigen werd de uitoefening van de godsdienst verboden of zeer bemoeilijkt. Hoewel het aantal katholieken als gevolg van de krachtige steun van het stadsbestuur aan de hervorming nog slechts gering kon zijn, steeg dit weer aan het eind van de 16e eeuw. Hun aanwezigheid werd wel geduld, vooral ook door het feit dat velen tot aanzienlijke Dordtse geslachten behoorden. In de streng calvinistische stad werd echter door de voortdurende werkzaamheid van de Hervormde Kerkeraad de uitoefening van godsdienst haast onmogelijk gemaakt.
Aangezien Dordrecht omstreeks 1600 toch een vijfhonderdtal roomsen telde op een bevolking van circa 12.000 en de stad geen pastoor bezat, stelde apostolisch vicaris Sasboud Vosmeer in 1602 Lambertus Feijt als pastoor aan. De geestelijke bediening van de katholieken was daarmee weer hersteld. Diverse klachten van de Kerkeraad trotserend kwamen ze weer bijeen. In 1636 werd in het Steegoversloot zelfs een openbare dienst gehouden *  . Dit alles was mogelijk door de soepele houding van de stedelijke overheid. Steeds vaker kwam men bijeen, onder andere aan de Vest. Langzamer- hand groeide ook het aantal, vooral door immigratie uit het zuiden.
Omstreeks 1672 was de onverdraagzaamheid zover geweken dat de katholieken een huis naast brouwerij 'Het kruis' aan de Voorstraat als kerk konden inrichten. Enige tijd later richtten zij aan de Hoge Nieuwstraat eveneens een huis tot kerk in. Hun aantal was zo groot dat er twee afzonderlijke gemeenten waren ontstaan, namelijk die van Maria Minor en Maria Major. Op het eind van de 17e eeuw kondigde zich voor de katholieken een tweede hervorming aan. De pastoors van zowel Maria Minor als Major, Johannes van der Perre (1695 - 1702) en Johannes Pruim (1702 - 1716) respectievelijk Pieter Tijbosch (1695 - 1714), waren aanhangers van de Rooms-katholieke kerk van de Oud-bisschoppelijke clerezij, de Oud-katholieke kerk. Op deze wijze gingen de beide gemeenten omstreeks 1711 bijna in hun geheel over tot de oud-katholieken.
De katholieken in Nederland die het met deze ontwikkelingen niet eens waren, stichtten overal in het land nieuwe gemeenten. In Dordrecht was het de vurige katholiek Hubert Borret, een Luiks wijnkoper en bankier en sedert 1681 *  als grossier in Dordrecht gevestigd, die zich inspande om een geestelijke naar de stad te krijgen en er een kerk te stichten. In mei 1711 werd een pastoor toegelaten, maar zodra het stadsbestuur vernam dat deze een ordegeestelijke was, weigerde het elke verdere medewerking. Omstreeks deze tijd werden dus de eerste stappen genomen tot de oprichting van een nieuwe Rooms-katholieke gemeente *  .
Ondanks vele moeilijkheden werden samenkomsten gehouden in het kapitale woonhuis van Borret op de hoek van de Kuipershaven en de Schrijversstraat *  onder leiding van van buiten de stad afkomstige geestelijken. Later werd een pakhuis van Borret op de plaats van de huidige pastorie aan de Kuipershaven als kerk ingericht. In 1717 gelukte het Borret de geestelijke Leonardus Vinquedes in de stad te krijgen. Sedert die tijd nam het aantal katholieken, hoofdzakelijk bestaande uit van Brabant afkomstige blekers en blekersknechten, weer toe en weldra bleken ze de oud-katholieken te overtreffen. Hubert Borret, die als stichter mag worden beschouwd van de huidige Rooms-katholieke kerk in Dordrecht, overleed in juni 1730 * 
Ook al was de verdraagzaamheid tegenover de roomsen in de 18e eeuw groeiende, toch ondervonden zij aanvankelijk nog veel hinder van het met de oud-katholieken sympathiserende stadsbestuur. Ook de Hervormde Kerkeraad ging nog steeds door met het uiten van klachten, zoals bijvoorbeeld in 1725. Er zou toen een ordegeestelijke zijn en in strijd met de resolutie van 1651 een supranumeraire kerk, de leden gedroegen zich provocerend, meer dan de helft van de militairen was katholiek, evenals vele personen in openbare ambten *  . Het stadsbestuur gaf echter in het algemeen aan de wensen van de Kerkeraad geen gevolg. De Staten van Holland maakten zich evenwel drukker om de katholieken dan de stedelijke overheid. Reeds in 1728 en 1730 hadden zij brieven gezonden tegen de aanwas van het pausdom, in 1734 zonden zij een brief *  wegens geruchten onder de roomsgezinden verspreid om op Sint-Jansdag *  wederom in het bezit te zullen komen van de kerken.
Op 22 juni besloot de Oudraad maatregelen te nemen *  , maar er gebeurde uiteraard niets. In het Roomsch acteboeck lopende van 1730 tot 1793 vinden we onderte- kende verklaringen van zowel oud- als rooms-katholieke geestelijke, waarin zij beloofden een afkeer te hebben van de macht van de kerkelijke overheden om onderdanen wegens ketterij te vervolgen, gehoorzaam aan de burgerlijke overheid te zijn, de plakkaten van de Staten van Holland 21 sep- tember 1730 te eerbiedigen en geen gelden te zullen schenken aan buitenlandse kerkelijke instellingen.
Van 1737 tot 1739 slaagde men dankzij vele giften *  erin een kerk te bouwen. Aan de Kuipershaven werden twee pakhuizen naast brouwerij 'De zwaan' verbouwd en als kerkgebouw ingericht. In 1758 telde de gemeente reeds 500 communicanten, onder pastoor Schiefbaan (1773 - 1801) zelfs 870. In 1795 werd door de nieuwe Staatsregeling een klimaat geschapen dat een opleving betekende voor het katholicisme in Dordrecht. Nadat in 1797 moeilijkheden met het stadsbestuur over een als revolutionair beoordeeld reglement *  uit de weg waren geruimd, deed een vast kerkbestuur zijn intrede *  . In het eerste kwart van de 19e eeuw werd de bouw van een ruimere kerk noodzakelijk. Hiertoe werd een staatssubsidie verleend *  . Op 14 maart 1821 trad een Commissie tot opbouw van een nieuwe Rooms-katholieke kerk op, die bij de ingebruikname van de nieuwe kerk als kerkbestuur zou blijven fungeren *  .
Geldinzamelingen onder de lidmaten, waarbij ook protestantse medeburgers vaak diep in de buidel tastten, maakten het mogelijk een huis met bijgebouwen in de Wijnstraat aan te kopen. Op 16 april 1823 werd onder overweldigende belangstelling de eerste steen gelegd *  . Na verdere subsidies en leningen werd het gebouw, een hallekerk in Waterstaatsstijl naar een ontwerp van architect P. Plukhooij *  , tenslotte voltooid en op 13 september 1826 ingewijd. Hierbij verwekte de preek van de landdeken van Schieland hevige verontwaardiging onder de andersdenkenden *  . Na de inwijding werd in de loop der jaren de kerk verder verfraaid. De afbetaling van de schuld aan de Staat leverde echter nogal wat moeilijkheden op en over het daarin gevoerde beleid van de commissarissen is wel het een en ander te doen geweest *  . De oude kerk aan de Kuipershaven werd in 1828 verkocht en kwam in 1851 in handen van dominee Flesch die het gebouw gebruikte voor zijn Gereformeerde gemeente.
Tussen de pastoor en commissarissen ontstond menigmaal wrijving, vooral wanneer de laatsten zich te veel op kerkelijk terrein wilden begeven, zoals bij de oprichting van een kruisweg in 1852. Deze commissarissen, oorspronkelijk bedoeld als Commissie voor de bouw van een nieuwe kerk, gingen zich steeds meer als een echt kerkbestuur gedragen. Op het hoogtepunt van de geschillen wendden ze zich zelfs in een brief tot de burgemeester met het verzoek een eigen kerk met een andere pastoor te mogen oprichten. Hierop werd afwijzend beslist. Na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 werd de statie of Rooms-katholieke gemeente op 2 mei 1858 door de bisschop van Haarlem opgeheven en veranderd in de Rooms-katholieke parochie van de heilige Bonifatius *  . Het oude bestuur trad op 1 mei 1558 af, de nieuwe bestuurders droegen de naam Kerkmeesters.
De tweede helft van de 19e eeuw kenmerkte zich op katholiek gebied door een grote bloei op sociaal en religieus gebied. Een weeshuis, een spijskokerij, gestichten voor onderwijs en verpleging zijn er goede voorbeelden van. Op 16 juni 1880 kocht het Kerkbestuur een weiland voor de vestiging van een eigen begraafplaats. Door de toename van de industrie in en rond Dordrecht aan het eind van de 19e eeuw met de daarmee gepaard gaande bevolkingsgroei werd de bouw van een tweede kerk noodzakelijk. Van deze hulpkerk aan de Van Strijsingel werd in 1884 de eerste steen gelegd en op 9 december van dat jaar gewijd aan Maria onbevlekt ontvangen. In 1916 werd deze kerk zelfstandig en tot parochiekerk van de heilige Antonius van Padua verheven *  .
Deze kerk werd gebruikt tot 1921 toen de nieuwe kerk aan de Burgemeester de Raadtsingel werd gewijd. In 1902 werd wegens bouwvalligheid van de oude pastorie een nieuwe op de plaats van de oude kerk aan de Kuipershaven in gebruikt genomen. Behalve het hele Eiland van Dordrecht vielen onder de parochie van de heilige Bonifatius de gemeenten Zwijndrecht, HendrikIdo-Ambacht, Heerjansdam, Papendrecht, Wijngaarden, Molenaarsgraaf, Oud-Alblas, Alblasserdam en Bleskensgraaf. In 1916 gingen de gemeenten Sliedrecht, Dubbeldam, Puttershoek, Maasdam, 's-Gravendeel, Cillaarshoek en Strijen van de Bonifatiusparochie over naar de parochie van de heilige Antonius van Padua. In 1921 werd Zwijndrecht tot een afzonderlijke parochie van het allerheiligste hart van Jezus verheven.
Buiten het Kerkbestuur bestonden er vanzelfsprekend nog andere parochiale besturen, zoals het Armbestuur en tal van Rooms-katholieke organisaties en verenigingen, die werkzaam waren op velerlei terrein *  . Vooral in de tweede helft van de 19e eeuw bloeiden de religieuze genootschappen, waarvan sommigen met een meer sociaal karakter die vaak door de pastoor zelf of onder zijn aanmoediging waren opgericht.
Zij stonden dan ook onder zijn toezicht of voorzitterschap. De groeperingen die stukken hebben nagelaten en in deze inventaris zijn beschreven, volgen hieronder met de vermel- ding van het jaar van hun stichting: Broederschap van de voortdurende aanbidding, 1827. Broederschap van het onbevlekt hart van Maria, 1852. Liefdewerk van de goede herder [tegen de prostitutie], 1856. Broederschap van de Sint-Pieterspenning [financiële hulp aan de paus na diens verlies van de kerkelijke staat], 1861. Broederschap van de levende rozenkrans, 1869. Broederschap van de heilige familie Jezus, Maria en Josef, 1874. Broederschap van Onze lieve vrouwe van Kevelaer [organiseerde bedevaarten naar die plaats], 1884. Broederschap van de heilige familie, 1898
De sociale zorg onder de katholieken kwam vooral in het midden van de 19e eeuw op gang door de activiteiten van het Armbestuur en de Sint-Vincentiusvereniging. In de 18e eeuw mochten de katholieken reeds zorg dragen voor hun eigen armen *  maar of er toen al sprake was van een duidelijk afzonderlijk bestuur is niet bekend. In 1797 ontstond er enige onrust over de mislukte oprichting van een Rooms- katholieke armhuis. Rond die tijd of nog daarvoor moet er een Armbestuur zijn gevormd. Nieuwe leden werden benoemd door de gezamenlijke leden van Arm- en Kerkbestuur *  .
Het Armbestuur vormde tevens het bestuur van de spijskokerij, in 1855 opgericht, het Rooms-katholieke weeshuis, het Sint-Jacobsgesticht en later ook van de François Heijtink Baesjoustichting (het Rooms-katholiek ziekenhuis). Het Sint-Jacobsgesticht werd op 11 december 1879 in gebruik genomen voor de verpleging van rooms-katholieke oude lieden. Zij vonden hun onderkomen in een herenhuis aan de Grotekerksbuurt. De inrichting die haar naam dankte aan het aldaar in de Middeleeuwen gelegen Sint-Jacobsgasthuis werd bestuurd door een regentencollege onder toezicht van de pastoor en het Armbestuur. Ook voor de wezen werd gezorgd. In 1847 kocht de Commissie tot instandbrenging van een Rooms-katholiek weeshuis te Dordrecht een huis naast de kerk aan de Wijnstraat, dat op 8 juni van dat jaar als weeshuis werd geopend. Het weeshuis was sinds de oprichting een zelfstandige inrichting onder het bestuur van bovengenoemde commissie, maar op 19 maart 1856 kreeg het een meer parochiaal Armbestuur. Op 11 december 1879 werd het weeshuis met het Sint-Jacobsgesticht aan de Grotekerksbuurt verenigd: de wezen verhuisden.
De zorg voor arme parochianen werd ook georganiseerd in de Vereniging van de heilige Vincentius van Paulo waarvan de afdeling Dordrecht op 29 juni 1852 werd opgericht. Ze werd bijgestaan door de leden van de Sint-Elisabethsvereniging, opgericht op 25 januari 1854, die de armen opgegeven door de Vincentianen bezochten en hen met naaiwerk steunden. De Vincentiusvereniging is in de loop der jaren zeer actief geweest op sociaal terrein, maar ook op het gebied van het onderwijs.
Hoewel er reeds in de 18e eeuw al eens een poging was ondernomen tot de stichting van een school, het rooms-katholiek bijzonder onderwijs kwam pas op gang door de stichting van een bewaar- en naaischool door de Sint-Vincentiusvereniging die op 5 mei 1856 werd geopend. Deze instelling, die het Rooms-katholiek gesticht voor liefdadigheid werd genoemd, had een eigen bestuur *  bestaande uit leden van de verschillende parochiale besturen. Het onderwijs werd gegeven door de zusters van de Notre Dame te Amersfoort. In 1868 werd besloten tot de oprichting van een parochiale burgerschool voor jongens, de Sint- Jozefschool waarvoor op de hoek van de Wijnstraat en de Schrijversstraat ruimten werden ingericht. Later werd deze school nog aanmerkelijk uitgebreid. Lager onderwijs aan meisjes werd door de Gasthuisnonnen van Steenbergen gegeven aan de Mariaschool die in 1860 was gesticht in de Schrijversstraat en in 1893 overgebracht naar de Voorstraat. Het parochiaal schoolbestuur bestond uit de pastoor en leden van het Kerkbestuur.
Ook op medisch gebied werden de katholieken actief. In het begin van deze eeuw kwam een Rooms-katholiek ziekenhuis tot stand onder de naam François Heijtink Baesjoustichting. Deze stichting was mogelijk door het legaat van Elisabeth Heijtink, weduwe van A.J. Baesjou van Vronestein, dat moest worden gebruikt voor een Rooms-katholiek ziekenhuis voor personen uit de mindergegoede stand en uit Dordrecht afkomstig. Op 11 oktober 1905 werd een voorlopig bestuur gevormd en het pand Wijnstraat 61 *  , eigendom van de parochie, als ziekenhuis aangewezen. De zusters van het Sint-Catharinagesticht te Bergen op Zoom namen de verpleging op zich, terwijl op 1 mei 1906 ook een geneesheer werd benoemd. Naast het ziekenhuis kocht men nog een groot pand voor de uitbreiding. Op 8 mei 1906 werd de instelling plechtig ingewijd.
De ruimten waren al spoedig te klein, zodat aan de Grotekerksbuurt naast het Sint- Jacobsgesticht een tweede ziekenhuis moest verrijzen. Op 17 juni 1912 verhuisden de zieken van de Wijnstraat naar het Sint-Jacobsgesticht. De zusters werden in 1913 vervangen door die van Sint- Jacob van de congregatie van Charitas te Roosendaal, later door die van Heerlen. Het bestuur van het nieuwe ziekenhuis kwam in handen van het Armbestuur. Het werd op 6 augustus 1913 geopend. Na enige jaren was de inrichting weer te klein, zodat besloten werd tot de bouw van een geheel nieuw ziekenhuis aan de Houttuinen, dat op 12 februari 1929 werd ingewijd.
2. Het archief en de inventarisatie
3. Noten
4. Literatuurlijst

Kenmerken

Datering:
1616 - 1960
Auteur:
P.F.A. Vrolijk (1970) en T.J. de Bruijn (2019)
Omvang:
4,63 meter
Titel inventaris:
Rooms-Katholieke Parochie van de Heilige Bonifatius