Uw zoekacties: Heilige Geest- en Pesthuis ter Nieuwkerk

24 Heilige Geest- en Pesthuis ter Nieuwkerk ( Regionaal Archief Dordrecht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Aanwijzingen voor de gebruiker
Openbaarheidsbeperkingen
Beperkingen aan het gebruik
Aanvraaginstructie
Citeerinstructie
Inleiding
1. Geschiedenis en organisatie
24 Heilige Geest- en Pesthuis ter Nieuwkerk
Inleiding
1.
Geschiedenis en organisatie
Het stadsdeel waarin het Heilige geest- en pesthuis ter Nieuwkerk was gelegen heeft vanouds niet tot de stad Dordrecht behoord. Dit gebied, tegenwoordig wel als de Bleijenhoek aangeduid, viel onder het bestuur van de heren van de Merwede en droeg de naam de Heerlijkheid van Riedijk en Merwede. De grens tussen stad en heerlijkheid liep in de dertiende eeuw door het midden van de Mariënbornstraat, langs de Wijngaardstraat naar de Voorstraatshaven of de Merwede. Sinds de 14e eeuw verloor de heerlijkheid geleidelijk haar landelijk karakter en ontwikkelde zich tot woonwijk met een aantal openbare gebouwen van sociaal-religieuze aard. Het Heilige geesthuis was er daar één van. Omstreeks 1400 werd de wijk binnen de nieuwe stadsgracht, de Spuihaven opgenomen, maar pas in 1604 toen de heerlijkheid door Dordrecht werd aangekocht, kwam aan haar aparte status een einde.
In de middeleeuwen was de zorg voor armen, wezen en zieken onlosmakelijk verbonden met religieuze instellingen. Elke kerk droeg vanaf haar ontstaan zorg voor de behoeftigen in haar parochie. Deze charitatieve taak werd de Heilige geest genoemd en degenen die deze uitoefenden heilige geestmeesters. De zegswijze eten van de tafel van de Heilige geest geeft overduidelijk de oorspronkelijke taak van deze instellingen aan. Ook de Sint-Nicolaas- of Nieuwkerk, daterend uit de 12e eeuw, kende een instelling van de Heilige geest. In een latere periode is de benaming van het gebouw overgegaan op de instelling zelf en sprak men van het Heilige geesthuis, het 'Cleijn Heijligen geesthuis', het 'Cleijn pesthuis' of zoals Matthijs Balen van het Heilige geest- en pesthuis. *  Hij gebruikte die naam al in 1677, maar in de officiële stukken treffen we die pas voor het eerst in 1760 *  aan.
Het juiste stichtingsjaar van het Heilige geesthuis is niet bekend, maar lag vermoedelijk in de 14e eeuw. In een nota van één van de heilige geestmeesters, na circa 1640 regenten genoemd, stelde men dat het Heilige geesthuis reeds in 1310 bestond maar de schrijver liet na hiervoor een bron aan te geven *  . Vermoedelijk had hij kennis genomen van een vermelding in de archiefinventaris van 1597 van een transportakte die gedateerd was in 1310 *  . Hier werd echter het Heilige geesthuis niet als partij vermeld. Het eerste daadwerkelijke bewijs voor het bestaan van de instelling is een schenkingsakte uit 1420 waarbij Tielman Jacopsz. de Rode 31¿ morgen land overdroeg aan het Heilige geesthuis *  .
In de 15e en het begin van de 16e eeuw maar ook na de Reformatie ontving het Heilige geesthuis tal van schenkingen en erfmakin- gen. Dit betrof vooral land in de Alblasserwaard en renten rustende op onroerend goed. De grondbezittingen werden in de loop van de 17e en 18e eeuw verkocht en de opbrengst werd belegd in obligaties. Het totale bezit aan waardepapieren bedroeg bij de opheffing van de instelling in 1966 ? 32.200. De renten rustende op huizen en land werden geleidelijk aan gelost, in de 19e eeuw niet meer ontvangen of definitief afgekocht *  .
Enkele particulieren vermaakten een deel van hun bezittingen aan het Heilige geesthuis ten behoeve van de armen onder voorwaarde dat er jaarlijks diensten gehouden werden in de Nieuwkerk waar men bad voor het zieleheil van de schenker en zijn familie. Na afloop van de dienst werd de armen brood en / of geld uitgereikt. Zo schonk Herman Hermansz. Haeck, priester in de Grote Kerk, verscheidene stukken land buiten Dordrecht en vier stenen huisjes aan het Nieuwkerkhof die door de heilige geestmeesters ter vrije bewoning werden uitgegeven aan acht arme mensen die geen brood winnen en mogen *  . Als tegenprestatie moest men tijdens de memoriediensten bidden op zijn graf.
Naast de schenking van land en renten ontving men talloze giften in baar geld waarvan vele anoniem. Met de Reformatie en de keuze van Dordrecht voor de zijde van de prins veranderde er weinig in de liefdadigheidszorg die van oudsher op katholiek kerkelijke leest geschoeid was. De Staten van Holland besloten op 2 maart 1575 dat de Heilige geest-, wees- en andere huizen geadministreerd zouden worden door dezelfde personen sulx het selve van oude tijden is gebruikelijk geweest' *  . Hiermee was het voortbestaan van de instelling en het in eigendom blijven van de heilige geestgoederen gewaarborgd.
In tegenstelling tot het Heilige geest- en pesthuis ter Grote Kerk was die ter Nieuwkerk veel minder afhankelijk, vooral financieel, van het Dordtse stadsbestuur. Vanaf 1594 zien we een aantal wijzigingen in het beheer van de instelling. Voor die tijd werd verantwoording afgelegd aan de school-, kerk- en getijdemeesters. Nadien geschiedde dit in presentie van enkele stadsbestuurders die in de parochie woonden of daar bezittingen hadden. De ondertekening van de rekening over 1594 door Arent Muijs van Holij, baljuw van Zuid-Holland, en Jan Berck, raadspensionaris van Dordrecht, betekende naast de goedkeuring een erkenning van en waarborg voor de zelfstandigheid van de instelling.
Zoals bovenvermeld ontleende de instelling haar naam aan het gebouw waarin zij gehuisvest was. Vermoedelijk was het oudste Heilige geesthuis het cantor aan de Nieuwkerk *  . Mogelijk lag dit aan de oostzijde van de kerk waar zich een kleine vierkante ruimte bevond *  . In de rekening over 1543 was sprake van het schrijven op het bord in het cantor *  . Hier vond een simpele administratie en uitdeling van voedsel, kleding en brandstof plaats. In 1538 - 1555 werd melding gemaakt van grote bouwactiviteiten op de hoek van de Heer Heijmansuijsstraat en de Vest waar men al een woning en een turfhuis bezat *  .
Naast de bouw van twee huisjes tegen het turfhuis en een washuis trok men een nieuw Heilige geesthuis op. Dit gebouw waarin zich de regentenkamer bevond, werd in 1554 voorzien van een kruis *  . In 1597 sprak men nog van het groothuis dat genompt wort het nieu heylige geesthuys *  . Hierin waren eveneens de vertrekken van de binnenmoeder en -vader of conciërge. Waarschijnlijk werd in deze expansieperiode ook het ziekenhuis gebouwd dat met de achterzijde aan de Vest stond. Vanaf de tweede helft van de 16e tot het midden van de 17e eeuw was het ziekenhuis veelal in gebruik als pesthuis. Kortom het Heilige geesthuis was in feite een complex van gebouwen en gebouwtjes. Matthijs Balen gaf hiervan een keurige opsomming: het mannenvertrek of de ziekenkamer voorzien van twee haardsteden en negen bedden, het vrouwenvertrek voorzien van een haardstede en acht bedden, de keuken van de conciërge en binnenmoeder, een bakkerij, washuis, krankzinnigenhuisje, dodenhuisje, een vertrek voor het luchten van kleding en voorts een kelder, kleer- en turfzolders.
Met het teruglopen van de activiteiten kwamen de gebouwen geleidelijk aan leeg te staan. Vanaf 1723 zijn er geen zieken meer opgenomen. Nadat in het begin van de 19e eeuw de functies van conciërge en buitenmoeder waren vervallen, werden alle vertrekken verhuurd. Dit gebeurde al vanaf 1538 met de twee huisjes achter het turfhuis en de twee op de hoek van de Vest naast het ziekenhuis. Het 16e eeuwse Heilige geesthuis waarin de regentenkamer zich bevond, werd als laatste verhuurd *  . In 1849 werd het gehele complex in de Heer Heijmansuijsstraat tussen de Vest en de Veststraat verkocht aan de Diaconiebewaarschool van de Nederlands-Hervormde Gemeente *  .
Op de twee woningen op de hoek van de Vest na werd alles afgebroken of verbouwd. De vergaderingen van de regenten, na 1863 bestuursleden genoemd, vonden plaats bij één van hen thuis of in de consistoriekamer van de Nieuwkerk. Hoewel het Heilige geesthuis geen gebouwen meer in bezit had voor eigen gebruik, was ze nog wel eigenaar van een aantal huisjes die tegen een laag bedrag verhuurd werden. Het gedeelte van het woningbezit dat niet in het kader van de sanering van de binnenstad onder de slopershamer gevallen was, werd in 1966 overgedragen aan de Diaconie van de Nederlands- Hervormde Gemeente *  .
Na de Tweede Wereldoorlog werd het zowel het bestuur als de parochianen duidelijk dat de instelling verworden was tot een anachronisme in de samenleving waarin de overheid de taak van de armenzorg tot de hare rekende. Om die reden werd op 31 mei 1966 een buitengewone vergadering uitgeschreven waarin het voorstel werd gedaan alle activiteiten te stoppen en de fondsen met de onroerende goederen over te dragen aan verwante instellingen. Zo heeft de Diaconie het huizenbezit en geld en de Rooms-katholieke charitas van de Sint-Bonifatiusparochie de effecten en eveneens geld ontvangen *  . Officieel is de instelling in 1966 ter ziele gegaan maar juridisch bestaat zij nog. L.F.G. Schless, oud bestuurslid, deelde mee dat hij nog elk jaar een bedrag van circa ? 50 ontvangt van de gemeente Dordrecht als opbrengst van een onlosbare rente *  . Hij besteedt dat bedrag aan een doel in overeenstemming met de traditie van het Heilige geest- en pesthuis ter Nieuwkerk.
De heilige geestmeesters, die na circa 1640 vaders of regenten genoemd werden, vulden de vacatures in het bestuur op door middel van het systeem van coöptatie. Zij kozen een nieuwe regent die vervolgens in een speciaal daarvoor georganiseerde bijeenkomst aan de parochianen werd voorgesteld *  . Die bijeenkomst vond plaats in de Nieuwkerk, de koster werd gelast om overeenkomstig de geformeerde lijst de respectieve parochianen, professie doende van de waere gereformeerde religie ende haere in de parochie staende huijsen besittende, te versoeken ten bestemden daege des voormiddags ten half twaelf uuren in de Nieuwkerk te willen verschijnen en zig te plaetsen in de banken van de schippershoek aldaer; dat hij koster wijders een klijne distantie van de gemelde banken zoude setten afzonderlijk een tafel met een kleed op deselve, mitsgaders de benoodigde stoelen met kussens voor de heeren vaders en boekhouder *  .
Voor 1572 kwamen er onder de gekozen heilige geestmeesters nog regelmatig bakkers en kappers voor. Nadien waren het hoofdzakelijk personen die zitting hadden in het stadsbestuur. De nieuwe regent nam het rentmeesterschap op zich en had tevens het recht een prove te vergeven aan iemand uit de parochie. Regel was dat de rendant of rentmeester de financiën beheerde voor een periode van vijf jaar om daarna zijn werkzaamheden over te dragen. Na de Reformatie waren alleen zij parochianen die de gereformeerde religie beleden en eigenaar waren van vaste panden in de parochie. Voordien waren parochianen zij die er woonachtig waren *  . De termen parochie en parochianen bleven, hoe vreemd het ook moge klinken, tot in de 20e eeuw gehandhaafd. In de 16e eeuw was naast parochianen ook de term buren in zwang. Deze heeft echter de eerste nooit kunnen verdringen. De rekeningen werden na 1594 gehoort, gelooft en gesloten ten overstaan van speciaal daartoe uitgenodigde perso- nen *  . Deze bestuursorganisatie handhaafde zich tot 1795.
De leuze Vrijheid, gelijkheid en broederschap vond ook weerklank bij de regenten. Zij kwamen in de vergadering van 18 maart 1795 in de Sint-Jorisdoelen, de Nieuwkerk was als paardestal in gebruik door de Fransen, zelf met het voorstel voortaan de regenten te laten kiezen door de parochianen bij meerderheid van stemmen *  . Tevens besloot men verantwoording te doen voor alle parochianen en niet langer meer voor enkele genodigden. Met de Fransen verdwenen ook de verlichte ideeën. In 1817 besloot men niet langer de rekening in het openbaar maar in een meer besloten kring te verantwoorden. Na elf jaar kwam men echter weer op dit besluit terug en in de vergadering van 10 juni 1828 legde men verantwoording af van alle rekeningen van na 1812.
De belangstelling van de parochianen voor het Heilige geesthuis was echter gering. Op de vergadering van 1840 was er geen enkele aanwezig. De verplichting bij de Wet tot regeling van het armbestuur van 1854 vastgelegd om een reglement op te stellen, was aanleiding tot een fundamentele wijziging van de bestuursinrichting en organisatie. De parochianen eisten openbaarheid van de lijst van proveniers en deelname aan de opstelling van het reglement. Het concept van 1857 voorzag in het recht op informatie betreffende de proveniers, een regeling van de wijze van bedeling, een juiste omschrijving van wie zich parochiaan mocht noemen en een procedure voor de verkiezing van een bestuurslid *  . Dit conceptreglement werd na zes jaar van allerlei verwikkelingen goedgekeurd. In de jaren 1864 - 1966 deden er zich bestuurstechnisch geen wijzigingen voor. Op een buitengewone vergadering van 31 mei 1966 die ondanks herhaalde oproep door geen van de parochianen werd bijgewoond, besloot men de instelling op te heffen.
Hoewel reeds in 1539 sprake was van een dienaar van het Heilige geesthuis, is het niet waarschijnlijk dat de instelling vanaf haar ontstaan personeel in vaste dienst had. Aanvankelijk zal het zo geweest zijn dat de heilige geestmeesters naast het bestuur van de instelling ook een deel van de praktische werkzaamheden voor hun rekening namen. De belangrijkste functie was die van binnenvader of conciërge. Samen met zijn echtgenote, de binnenmoeder, woonde hij in het Heilige geesthuis. Zij genoten vrije kost en inwoning en hadden tevens vrijdom van belasting *  .
Hun voornaamste taak was de zorg voor de zieken waarbij zij ten tijde van pestepidemieën hulp ontvingen van de Cellebroeders en na 1600 van een stedelijke pestmeester. Het was de binnenvader en -moeder tijdens een pestepidemie niet toegestaan het Heilige geesthuis te verlaten. Tijdens de grote epidemie van 1602 - 1604 bleek dat hun werk de nodige risico's met zich meebracht. In korte tijd verloren twee echtparen het leven. De binnenmoeder droeg zorg voor allerhande huishoudelijke karweitjes. Overleed echter haar man dan was het regel dat zij plaats moest maken voor een nieuw echtpaar.
De buitenmoeder woonde vanaf 1654 in een huis van de instelling in de Heer Heijmansuijsstraat *  . Zij behoorde net als de conciërge en de binnenmoeder de gereformeerde religie te belijden. Haar taak was eerst en vooral het inkopen van de goederen, de zogenaamde proven, bestemd voor de uitreiking aan de armen. Tevens zorgde zij voor voedsel en brandstof voor de conciërge, zijn vrouw en de pestlijders die het Heilige geesthuis niet mochten verlaten. De pestmeester was in het algemeen een stedelijke functionaris die de pestlijders in de verschillende huizen bezocht. Jacob Obijn woonde als pestmeester in het Heilige geesthuis. Voor de tijd dat men pestmeesters aanstelde, werd hun taak waargenomen door de Cellebroeders die zich toegewijd van hun taak kweten maar niet zelden dit met de dood moesten bekopen.
De knechten hadden slechts één functie, het verlenen van assistentie aan de rentmeester bij het innen van de renten, huishuur en pacht. Met het afstoten van het grondbezit en het lossen van de renten rustende op onroerend goed kwam de functie te vervallen. In de jaren 1740 - 1817 droeg een speciaal daarvoor aangestelde boekhouder zorg voor het effectenbezit en verleende assistentie bij het opstellen van de rekening *  . Hij ontving hiervoor jaarlijks geld en enige emolumenten. Dit waren de pachtsommen die in natura betaald werden. Met de verkoop van land zodat geen pacht meer geïnd kon worden, daalde zijn salaris gestaag.
Het Heilige geesthuis kende een drieledige taak, namelijk opvang van wezen, verzorging van zieken vooral zij die van de godtsgave sieck zijn, de pestlijders *  en ten derde het uitdelen van voedsel, kleding, brandstof en geld aan arme mensen, de zogenaamde proveniers. De opvang van wezen betekende in de praktijk dat de kinderen uitbesteed werden bij particulieren tegen een bepaald bedrag per jaar. Tot in de 16e eeuw werden de wezen ook opgenomen in het Heilige geesthuis *  . Op 16 juni 1737 trof men een regeling met het Heilige geesthuis ter Grote Kerk dat de zorg op zich nam voor alle wezen uit de parochie van de Nieuwkerk tegen betaling van ? 375 per jaar.
Dit bedrag was gelijk aan de kosten voor vijf weeskinderen. Na een geschil over de betaling in 1768 *  werd de regeling definitief afgekocht in 1811. Vanaf het midden van de 16e eeuw was er sprake van een afzonderlijk ziekenhuis. In de regel werden de zieken opgenomen tegen betaling van een som geld, in 1587 betaalde men voor zes weken kost en verzorging twaalf Carolusgulden *  . De zieke die opgenomen werd, moest bepaalde waarborgen, geld of goederen bij zich dragen zodat bij overlijden de betaling verzekerd was. Vanaf circa 1500 tot het midden van de 17e eeuw waren er regelmatig pestepidemieën met als dramatische hoogtepunten de jaren 1602 - 1604 en 1636 - 1637 *  . De pestlijders werden in het ziekenhuis en zelfs in de regentenkamer opgenomen. In 1603 werd op last van de stad het turfhuis als pesthuis ingericht en sprak men van het nieuwe toegemaecte sieckhuis *  . Vanaf het midden van de 17e eeuw kwam de pest nog nauwelijks voor en in 1723 besloot men het ziekenhuis te sluiten.
De zorg voor de armen door het Heilige geesthuis betekende in praktijk het uitreiken van voedsel, kleding, brandstof en geld, de zogenaamde proven, aan behoeftige parochianen. Die uitdeling vond plaats bij de Nieuwkerk, waar men een kantoor bezat, na 1654 in het huis van de buitenmoeder *  . Aanvankelijk werden de proven dagelijks uitgereikt, daarna wekelijks en na 1863 zelfs halfjaarlijks. De proven bestonden in de 16e eeuw uit brood, bier, vlees, boter, turf, kleding en geld. Vlees werd na 1594 niet meer uitgereikt. Boter werd aanvankelijk wekelijks uitgedeeld maar later alleen op hoogtijdagen, namelijk beestenmarkt, pasen, pinksteren en kerstmis. In 1741 bestond een prove uit twee broden per week, vier maten boter op hoogtijdagen en negen tonnen turf per jaar *  .
Vanaf 1812 werd alleen nog brood uitgereikt, de zogenaamde wekelijkse geefbroden. Dit duurde tot 1864 waarna bij reglement bepaald werd dat de proveniers twee maal per jaar geld zouden ontvangen. Als iemand een prove werd toegekend dan was dat voor het leven. Om daarvoor in aanmerking te komen moest men ongehuwd zijn en in de parochie wonen *  . Bij overlijden van de provenier(ster) werd afhankelijk van de financiële situatie de prove al of niet opnieuw uitgegeven. Men had in principe een vast aantal proveniers. In 1566 waren er dat 18, in 1604 in verband met een pestepidemie geen enkele en in 1679 werd hun aantal vastgesteld op 30. Met de invoering van het reglement in 1863 werd het aantal definitief op 56 gesteld. Echter geleidelijk aan liep dit aantal terug en in 1957 werd voorgesteld de laatste zes proven te laten vervallen.
De ondersteuning in de 20e eeuw betrof hoofdzakelijk het uitgeven van woningen tegen een lage huur. De aankoop van zes woningen in 1905 bracht het totale huizenbezit op elf. Dit gevoegd bij de 16 huisjes van het Burgemeesterspoortje waarvan men in 1916 het beheer verwierf, maakte het mogelijk op een andere meer modernere wijze de armen te helpen. Met de opheffing van de instelling in 1966 kwam ook hieraan een einde.
2. Het archief
3. Noten
4. Literatuurlijst
5. Bijlage A Lijst van heilige geestmeesters, regenten en bestuursleden
6. Bijlage B Lijst van binnenvaders en -moeders
7. Bijlage C Lijst van buitenmoeders
8. Bijlage D Lijst van pestmeesters
9. Bijlage E Lijst van knechten
10. Bijlage F Lijst van boekhouders

Kenmerken

Datering:
1356 - 1968
Auteur:
W.C.M. van Oosterhout (1986)
Omvang:
7 meter
Titel inventaris:
Heilige Geest- en Pesthuis ter Nieuwkerk
Categorie: