In de Nederlandse Hervormde Kerk was er, in elk geval voor de kerkorde van 1951, geen officiële "top" die als zodanig kon opkomen voor de kerkvoogdelijke belangen. Weliswaar bestond het Algemeen College van Toezicht op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde Gemeenten in Nederland, maar dit college was zowel wat zijn taak als wat zijn vertegenwoordigingsrechten betreft, beperkt. Voor zover het zijn taak aanging, was het Algemeen College van toezicht aangewezen om niet meer dan toezicht te houden, zodat zijn taak zich reglementair niet uitstrekte tot het in het algemeen opkomen voor de belangen van de kerkvoogdijen, van wie het Algemeen College van Toezicht zich dus niet de vertegenwoordiger kon noemen.

Daar komt nog bij, dat in 1870 ongeveer 800 van de ruim 1400 kerkvoogdijen zich onder het toezicht van het Algemeen College van Toezicht hadden gesteld, zodat dit college dus ook uit dien hoofde zich met de vertegenwoordiging van de kerkvoogdijen kon noemen; immers ongeveer 600 kerkvoogdijen hadden vrij beheer en hadden derhalve met het Algemeen College van Toezicht niets te maken.

In tegenstelling daarmee had in 1951 de Vereniging van Kerkvoogdijen reeds ca. 1250 leden en vormde daardoor "de" belangenorganisatie van kerkvoogdijen. Een vereniging met een particulier karakter, die weliswaar op alle tijden en alle plaatsen de belangen van haar leden, de kerkvoogdijen, behartigde, maar die toch niet binnen het raam van de kerk geëncadreerd was en dat ook niet wilde. Want juist de kracht van de Vereniging van Kerkvoogdijen, van wie de doelstelling was het behartigen van de stoffelijke belangen van de Hervormde Kerk in het algemeen en van de kerkvoogdijen in het bijzonder, was gelegen in haar vrije positie en in haar ongebonden zijn en haar vrij staan, binnen het raam van haar doelstelling, tegenover de kerk.

In de kerkorde van 1951 werd kerkordelijk voorzien in een orgaan dat, binnen de Nederlandse Hervormde Kerk officieel de belangen kon behartigen van de colleges van kerkvoogden, te weten; de Algemene Kerkvoogdijraad. De samenstelling van dit college was van dien aard dat de Vereniging van Kerkvoogdijen hierin ruim vertegenwoordigd was. In de oprichtingsvergadering van de Algemene Kerkvoogdijraad, op 4 april 1951, heeft men zich beraden over de toekomstige taak van de Algemene Kerkvoogdijraad, die zou worden uitgeoefend in samenwerking met de Vereniging van Kerkvoogdijen. Deze samenwerking is altijd erg goed geweest. Mede dank zij het feit dat er sprake was van een personele unie tussen het hoofdbestuur van de Vereniging van Kerkvoogdijen en de leden van de Algemene Kerkvoogdijraad, kon er in het belang van de plaatselijke gemeenten veel bereikt worden.