Uw zoekacties: Achtenkamer, Ostagekamer en Nieuwe kamer

0695 Achtenkamer, Ostagekamer en Nieuwe kamer ( Collectie Overijssel locatie Deventer )

beacon
 
 
Inleiding
1. Voorwoord
2. De Achtenkamer
3. De Ostagekamer
0695 Achtenkamer, Ostagekamer en Nieuwe kamer
Inleiding
3.
De Ostagekamer
In den aanvang van Mei 1674 was de stad Deventer door de Keulse troepen ontruimd geworden. Volgens belofte der stedelijke regeering hadden zij daarvoor terstond een som van 25000 gld. ontvangen en zou hun daarenboven binnen 6 weken te Rijnberk in haar geld of wissel een bedrag van 80000 gld. worden uitgekeerd. Zeven der voornaamste burgers - het waren 3 leden van den Raad, een secretaris en 3 gemeensmannen - zouden als gijzelaars of ostagiërs voor de juiste betaling medetrekken * 
Na veel moeite had men het benodigde geld door eene leening bijeen gebracht. In Juli kon het geheele bedrag worden overgezonden naar Maastricht, waarheen de gijzelaars inmiddels gevoerd waren, en den 21sten Augustus 1674 keerden deze eindelijk in Deventer terug.
Het stedelijk bestuur had voor het beoogde doel een kapitaal van 100000 gld. opgenomen waarvan een rente van niet minder dan 6% moest worden betaald *  . Reeds een zevental jaren later, in 1681, werden pogingen aangewend om dien hoogen rentevoet te reduceren. Hiertoe benoemden Schepenen en Raad den 1sten September van dat jaar eene commissie uit hun midden met de opdracht om te trachten in Amsterdam , waar ook de eerste leening in hoofdzaak geplaatst was, tegen een lagere rente het benoodigde kapitaal te negotieeren ten einde daarmede "die in den jare 1674 opgenomen ostagepenningen tegens 6 per cento aff te leggen". Bij concordaat van 17 October d.a.v. hechtte de Gezworen Gemeente hare noodzakelijke goedkeuring aan dit plan. De zaak liep echter niet zoo vlot van stapel als men in den beginne hier ter stede gedacht had. Immers, de Amsterdamsche bankiers bleken allerminst bereid en genegen om de gevraagde penningen tegen de van deze zijde aangeboden rente van 4% op te schieten.
En zoo werd in 1682 nogmaals in een vergadering van Schepenen en Raad en in eene gecombineerde vergadering met de Gezworen Gemeente een mogelijke coversie van de 6% leening van 1674 nader besproken en overwogen *  . Eerst in October van het volgend jaar echter is een regeling getroffen waardoor het beoodigd kapitaal ten slotte bijeen is gekomen. Den 16de dier maand werd namelijk bij concordaat vastgesteld, dat van de burgers, ingezetenen en vreemdelingen, voor zooverre hier gegoed, de vereischte gelden zouden worden opgenomen "bij forme van Quotisatie" en "op los-ende lijffrente, beijde niet hoger als tegens vier per cento". M.a.w. er zou worden uitgegeven een gedwongen 4% leening, waarin het bedrag der deelname afhankelijk zou worden gesteld van de gegoedheid der participanten, die naar keuze lijf- of losrenten zouden kunnen koopen. Voorts zou de bedoelde Quotisatie worden vastgesteld door eene commissie uit het college van Schepenen en Raad en de Gezworen Gemeente, terwijl tot zekerheid voor de betaling van renten en aflossing werden bestemd "De penningen procederende van 't verkleynen van de wijn- ende biermaten" *  .
In Februari 1685 was de berekening van de Quota der aangeslagenen in de leening afgelopen en kon de cameraar aan de commissieleden uit de Gezworen Gemeente een bedrag van 200 gld. uitbetalen "voor het taxeren der burgeren 10 en ingeseten tot het opbrengen en betalen der ostagepenningen".
Tevens werd in de maand Februari besloten tot de instelling eener permanente commissie, bestaande uit 3 gecommiteerden uit het college van Schepenen en Raad en 8 gemeensmannen, één uit iedere straat, die met de uitbetaling van de renten en met de aflossing der opgenomen kapitalen belast zou zijn *  .
Aan ieder van de leden dezer commissie, die van den beginne af den naam heeft gedragen van Ostagekamer, werd voor het bijwonen eener vergadering een toelage van 2 gld. gegeven, "sullende sodanige vergaderingen niet meer als viermaal in 't jaer mogen geschieden" *  . Later althans in de 2de helft der 18de eeuw, vergaderde de kamer slechts éénmaal 's jaars *  .
Een der stadssecretarissen fungeerde als secretaris en genoot daarvoor boven het gewone vakantiegeld een jaarlijksch tractement van 20 g.gld.
De burgers en ingezetenen moesten vóór 1 Juni 1685 de kapitalen, waarvoor zij in de leening waren aangeslagen, aan de Ostagekamer afdragen. Hiervoor zouden hun 4% rentende obligaties ten laste der stad worden ter hand gesteld. Voldeed iemand zijn aanslag niet vóór dien datum dan zou het door hem verschuldigd kapitaal tegen een rente van 7% bij de Bank van Leening worden opgenomen, waarvoor zijn huisperceel en alle andere hier aanwezige waarden verbonden zouden zijn. Niettegenstaande deze hooge rente hebben meerderen van de aangeboden gelegenheid tot uitstel van betaling gebruikgemaakt (inv. nr. 48). Voorts moest binnen 2 jaren te rekenen van den 1sten Juni 1685 af, het geheele kapitaal met rente zijn afgelost, bij gebreke waarvan de achterstallige hoofdsom en interesten zouden worden verhaald op de nalatigen zelf en hunne verbonden goederen *  .
Streng heeft men zich echter aan den voorgeschreven termijn van 1 Juni 1687 niet gehouden: nog in 1689 werden enkele verschuldigde bedragen door de aangeslagenen voldaan *  .
De uitgaven der Ostagekamer, die uit den aard der zaak bestonden uit de renten der gestorte kapitalen, de geleidelijke aflossing dezer laatsten en de administratiekosten, werden gedekt door de aan de kamer toegelegde inkomsten. Hiertoe behoorden in de eerste plaats de reeds bij concordaat van 16 October 1683 aangewezen gelden uit het verkleinen van de wijn-en biermaten. In 1692 bleek de opbrengst van dit middel echter te gering te zijn geworden om daaruit alle verschuldigde renten te kunnen betalen en besloten Schepenen en Raad het tekort aan te zuiveren uit den bier-,wijn- en brandewijnaccijns *  .
Dergelijke subsidies, die ook in de eerstvolgende jaren geregeld moesten worden verleend *  , kwamen uit den aard der zaak ten laste van het cameraarschap en feitelijk in mindering van de gewone inkomsten der stad. In 1695 meenden Schepenen en Raad hierop te moeten wijzen in hunne gecombineerde vergadering met de Gezworen Gemeente en stelden zij voor om ten profijte der Ostagekamer een uitvoerrecht om de gist te heffen van 1 gld. per vat. Edoch, de Gemeente kon zich met dit plan niet vereenigen, heeft althans op het ingebracht voorstel niet "gelieven te reflecteren" *  . Een jaar later echter den 22 sten December 1696. meenden zij te moeten toegeven en werd overgegaan tot een uitvoerrecht op de gist van een daalder per vat. De opbrengst dezer belasting werd onmiddellijk door de schuldverplichtingen in de kas der Ostagekamer gestort.
Ook de baten van dit laatste middel bleken weldra niet toereikend om het tekort te dekken; en Schepenen en Raad meenden dan ook in het najaar van 1698 een voorstel tot invoering van nieuwe middelen bij de Gezworen Gemeente aanhangig te moeten maken. Zonder afdoende hulp, zoo betoogt het vooraf op hunne last door de gecommiteerden tot de Ostagekamer opgemaakt rapport, zullen de renten per 1 Juni 1699 niet kunnen worden betaald en zal "het credijt van de camer alsoo ten enenmaal gebroken" zijn (inv. nr. 50). Niettegenstaande deze weinig troostvolle voorspelling heeft de Gemeente op de door Schepenen en Raad ingediende plannen zelfs niet "het alderminste satisfactoire antwoord" gegeven.
Bij het naderen van den vervaldag der renten meende de Raad nogmaals te moeten trachten in overleg met de Gemeente tot eene oplossing der bestaande moeilijkheden te geraken. Doch ook toen, den 22sten Mei 1699, is men niet overeenstemming kunnen komen en is de kamer slechts met een tijdelijken bijslag geholpen.
Een in Mei van het volgend jaar bij het stedelijkbestuur ingediende "staet van inkomsten en lasten van deser Stats Ostagekamer tot den iare van 1701 incluys" wees uit den aard der zaak wederom een aanzienlijk tekort. Ook ditmaal werd hierin voorzien door het verleenen van subsidies ten laste van de stadskas *  , een schikking die 2 jaren later nogmaals getroffen werd *  .
In 1703 werd voor de rentebetaling en aflossing van enkele kleine kapitalen geld opgenomen bij de Bank van Leening en in 1704 voor het eerst een mandaat van betaling geslagen op den rentmeestervan het Kapittel, een maatregel die later nog eenige malen herhaald is *  . Ook de Achtenkamer moest op haar beurt meer dan eens "een convenabel soulagement" geven *  .
Zoo werd telken jare tegen den vervaldag der renten naar eenig nieuw hulpmiddel uitgezien en werd tevens door het jaarlijks minder worden der inkomsten ten gevolge van den achteruitgang der beide aan de kamer toegekende middelen de achterstand steeds grooter. Eindelijk, in December 1718, werd een commissie uit Raad en Gemeente benoemd met de opdracht om plannen te beramen voor een definitief redres der Ostagekamer.
Naar aanleiding van het uitvoerig door deze commissie uitgebracht rapport werd bij concordaat van 6 Februari 1720 besloten: 1o om als ontvangst der kamer te bestemmen een verhooging van den turfaccijns van 3 gld. per last, half door den turfschipper of verkooper en half door den kooper te dragen; en 2o om de jaarlijksche plechtigheden bij bestuursoverdrachten ten stadhuize aanmerkelijk te vereenvoudigen en met de aldus bespaarde penningen de kamer te helpen.
Beide nieuwe inkomsten werden door bemiddeling van den cameraar in de kas der Ostagekamer gestort en als "extraordinaris ontvangsten" verantwoord, in tegenstelling met de twee reeds bestaande inkomsten uit het verkleinen van de wijn- en biermaten en het uitvoerrecht op de gist, die onmiddelijk door de schuldplichtigen zelf aan de kamer werden afgedragen en als "ordinaris ontvangsten" geboekt werden.
Ook de twee nieuwe bronnen van inkomsten hebben geen voldoende baten afgeworpen. Toen de maand Juni waarin de meeste renten vervielen naderde, bleken de in Februari gevoteerde gelden te zamen met de gewone ontvangsten niet voldoende te zijn om aan de achterstallige en nieuwe verplichtingen te kunnen voldoen. En nu, evenals in 1703, ging men er toe om bij de Bank van Leening gelden op te nemen. Deze zouden worden afgelost uit de beide extraordinaris ontvangsten der kamer, het provenu van den turfaccijns en de zoogenaamde "mesnage", zijnde het uitgespaard bedrag bij de zooeven bedoelde plechtigheden, dat thans voor goed gefixeerd werd op 300 gld. 's jaars *  .
Niettegenstaande dezen maatregel bleef er achterstand. In Maart 1722 meende de Gezworen Gemeente aan te moeten dringen op het "anbetalen" van de interesten en moesten Schepenen en Raad antwoorden, dat volgens bij de kamer ingewonnen inlichtingen van een delging der achterstallige schulden vooralsnog geen sprake zou kunnen zijn *  . Trouwens in Augustus van dat jaar bleken nog renten verschuldigd, die reeds in Juni 1719 waren verschenen *  . Het kon dan ook moeilijk anders of de achterstand moest steeds grooter, het crediet derkamer zooals men reeds in 1698 gevreesd had meer en meer "gebroken" worden.
Eindelijk, den 8sten Februari 1736, hebben Raad en Gemeente in den bestanden toestand afdoende verbetering gebracht. Ten eerste besloten zij den rentevoet van 4% te brengen op 3%, waardoor dus de jaarlijksche uitgaven voor het vervolg aanmerkelijk kleiner zouden worden *  . Dan werd, aangezien de aldus verminderde uitgaven niet uit de beide ordinaris ontvangsten der kamer gedekt konden worden - men begrootte het jaarljksch tekort op een bedrag van c. 2000 gld. - in de tweede plaats besloten om aan den cameraar op te dragen de ontbrekende penningen voortaan aan de Ostagekamer te voldoen uit de reeds boven besproken verhooging van den turfaccijns *  .
M.a.w. men berekende, nu de jaarlijks verschuldigde renten zooveel geringer zouden zijn, het tekort uit het reeds in 1720 daartoe bestemd middel geheel te kunnen dekken; en de cameraar, die de opbrengst der verpachting van den turfaccijns inde, zou telken jare uit de vastgestelde verhooging het deficit moeten aanvullen.
Op die wijze zou dus voortaan geen achterstand meer worden gevormd en behoefde men slechts middelen te beramen om den reeds bestaande op te heffen. Daartoe werd in de derde plaats bij het concordaat van 8 Februari 1736 overeengekomen om voor dat doel te gebruiken "die penningen welke bij de Agtenkamer in voorraad ende renteloos zijn liggende". En dien ten gevolge kon de secretaris der Ostagekamer reeds den 30sten Maart onder zijne buitengewone ontvangsten boeken een bedrag van ruim 10000 gld. "geligt uit de Agtenkamer". (inv. nr. 45-46). Desniettegenstaande bleef de kamer nog eene zekere som ten achteren, waarvan de wijze van dekking ten slotte bij resolutie van Schepenen en Raad d.d. 7 December 1736 is vastgesteld.
Zoo is eindelijk de schuldenlast der Ostagekamer geheel gedelgd en heeft zij met behulp van den jaarlijkschen bijslag van den cameraar uit de verhooging van den turfaccijns voortaan geregeld aan hare verplichtingen kunnen voldoen.
Sints de ingrijpende veranderingen in den regeeringsvorm der stad in den aanvang van 1795 ging het met de Ostagekamer als met de Achtenkamer. Ook hare functiën werden eerst door de Commissie van Financiën waargenomen en eveneens werd van 1797 af de uitbetaling der renten opgedragen aan den ontvanger der stad. Sints dien komt ook hare naam niet meer in de administratie der stad voor *  .
4. De nieuwe kamer
5. Inventaris

Kenmerken

Datering:
1518-1797
Openbaar:

Omvang:
1,75 m
Voorwaarden voor raadpleging:
Het archief is openbaar.
Voorwaarden voor reproductie:
De voorwaarden voor reproductie bij Collectie Overijssel locatie Deventer zijn van toepassing.
Opmerkingen:
Ostagekamer: financiële kamer, belast met met het aflossen van de schulden i.v.m. loskopen gijzelaars (Ostagiërs) (1685-1796);
Nieuwe Kamer: financiële kamer, ingesteld om de schulden van de Bank van Lening, ontstaan door fraude van kassier Paulus van Arssen, af te lossen
(1737-1794).
In 1795 werden de taken overgenomen door de Commissie van Financiën.
Zie ook ID 690, 691 en 692. Zie ook charterlijst, nr. 792
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
NL-DvCO, Collectie Overijssel locatie Deventer, ID 0695, Achtenkamer, Ostagekamer en Nieuwe kamer, inv.nr. …
VERKORT:
NL-DvCO, ID 0695, inv.nr. ….