Uw zoekacties: Achtenkamer, Ostagekamer en Nieuwe kamer

0695 Achtenkamer, Ostagekamer en Nieuwe kamer ( Collectie Overijssel locatie Deventer )

beacon
 
 
Inleiding
1. Voorwoord
2. De Achtenkamer
0695 Achtenkamer, Ostagekamer en Nieuwe kamer
Inleiding
2.
De Achtenkamer
Het oudste stuk, dat mij gebleken is deel te hebben uitgemaakt van het archief der Achtenkamer, is een register d.d. 1518, hetwelk zich bevond in een pak stukken van allerlei aard. De aanhef daarvan luidt: "Anno XVIII den Donredach na Lucie by gedeputeerden van den Rade ende den VIIIten van der Meenten betalt dese nabescreven renten." Dan volgen de namen van ruim 270 renteheffers met de hun uitgekeerde bedragen, ingedeeld naar de 8 straten of wijken waarin zij blijkbaar woonden (inv. nr. 16). Volgens deze zelfde indeeling komen de namen van meerdere dier personen eveneens voor in den ligger van de zoogenaamde groote renten van 1536 tot 1562 (inv. nr. 18).
Ten einde die renten te kunnen uitbetalen verkregen de daartoe gecommiteerden uit Raad en Gemeente blijkens het oudst bewaard gebleven register van ontvangsten jaarlijks den derden penning van enkele accijnsen, waarvan de opbrengst deel uitmaakte van de gewone inkomsten van het cameraarschap (inv. nr. 1). Voor de eerste maal wordt van dezen derden penning gewag gemaakt in het register van de processen-verbaal van opneming der cameraarsrekeningen d.d. 1518, het jaar waarin ook het boven aangehaald en als oudste stuk gesignaleerd register is aangelegd. Nadat vooraf is vastgesteld dat de cameraar GHERIJT SWAEFKEN rekening en verantwoording heeft afgelegd "van alle synen opboeren ende wtgheven des yaers van XVII van der stadt weghen", heet het: "ende gecort den derden penninck van den wijntzijs, bynnenbrouwenbyrtzijs ende den brandenwijntzijs, belopende 2059 blijft hie der stadt schuldich in all 1059, 38 butk, 2 pl."
Weinige jaren later - het eerst in 1522 - wordt de derde penning uitdrukkelijk in de cameraarsrekening zelf vermeld. De ontvangsten van de daartoe bestemde accijnsen worden dan met een derde gekort en dit bedrag wordt, zoals het in de verschillende posten heet "by der Meenten geboert". In de rekeningen van 1534 en enkele volgende jaren wordt in dit verband gesproken van "die achte van der Meynte".
Na 1538 verantwoordt de cameraar de verschillende accijnsen niet meer onder aftrek van den derden penning, doch boekt hij de volle opbrengst onder zijne ontvangsten en brengt hij de korting naar de uitgaven in zijne rekening over. Ook dan wordt gesproken van den derden penning ten behoeve van de Gemeente of - sinds 1544 - "van den achten van der Meynte" en - na 1577 - "van die achten van der Gemeynthen in oire kamer".
Min of meer in tegenspraak met deze wijze van boeking werd de derde penning niet door bemiddeling van den cameraar, doch door de pachters zelf der accijnsen bij gedeeltelijke aflossingen aan de kamer uitbetaald (inv. nr. 4).
Uit het tot hiertoe medegedeelde mag worden geconcludeerd, dat in 1518 in het leven is geroepen eene permanente commissie, belast met de uitbetaling van renten ten laste van de stad; dat deze commissie daartoe verkreeg den derden penning van enkele accijnsen; en ten slotte dat zij was samengesteld uit gecommitteerden uit het college van Schepenen en Raad en uit 8 gemeensmannen.
Deze conclusie vindt nadere bevestiging in het feit, dat juist destijds tal van kapitalen door de stad waren opgenomen tot delging van de lasten van den oorlog tegen de Gelderschen *  en dat diezelfde tijd zich heeft gekenmerkt door een heftigen strijd tusschen Raad en Gemeente over de wijze van beheer der stedelijke financiën *  . De oprichting van bedoelde commissie zal derhalve zijn geweest een overwinning van de Gezworen Gemeente, die immers voortaan contrôle kon uitoefenen op den schuldenlast der stad en zijne eventueele delging en tevens toezicht kon houden op de opbrengst der accijnsen een van de meest belangrijke bronnen van inkomsten *  .
Naar het aantal leden uit de Gemeente heette de commissie - het eerst vond ik deze benaming in een concordaat van 18 Februari 1591 - de Achtenkamer *  . Daartoe zal van den aanvang af overeenkomstig een in het oude Deventer steeds gevolgde gewoonte uit elke straat één gemeensman zijn aangewezen. In een concordaat van 15 Augustus 1593 wordt in deze dan ook gesproken van een oud gebruik.
Aan de 8 leden-gemeensmannen waren toegevoegd 4 leden uit het college van Schepenen en Raad. Men sprak van de "gedeputeerden van den Rade" *  ,"verordenten van denne Rade" *  , " de vier van den Raidt" *  , " de 4 Hern van den Raede" *  . Zonder onderscheid werden zoowel schepenen als raden aangewezen.
De gecommiteerden uit den Raad verkozen de leden uit de Gezworen Gemeente. Eerst bij een concordaat van 24 Februari 1589 wordt dit "olde gebruick", zooals het daarin heet, afgeschaft en besloten dat "die koer van den Achten, so wal van den Rhaede als van der Gezwaren Gemeinte", voortaan zou berusten bij het geheele college van Schepenen en Raad zonder in zijne keuze door eenig voorschrift gebonden te zijn. Zoo heeft de Raad in Januari 1594 uit iedere straat één gemeensman genomineerd zonder daarbij op ancienniteit of eenige andere rangorde te letten *  . Ook het in 1636 overleden lid uit de Bisschopstraat, de gemeensman Jan Jacobs, was niet de oudste zijner wijk. Echter schijnt allengs tot de Achtenkamer telken male te zijn aangewezen de oudste gemeensman in rang uit elke straat. En zoowel het reeds aangehaald handschrift Iordens *  als de "Tegenwoordige staat van Overijssel" vermelden dat in hunne dagen die oudsten in de kamer zitting hadden. Zij werden dan ook in de 18de eeuw zonder uitdrukkelijke benoeming door den bode der Achtenkamer tot bijwoning van de vergadering opgeroepen *  .
In het midden der 17de eeuw echter was de afzonderlijke nominatie der leden nog gebruikelijk en dit punt nog op den ouden voet geregeld: in 1655 althans moest de Gezworen Gemeente er op aandringen "dat die Achtenkamer uijt de Bergstate moge compleet gemaakt worden", hetgeen Schepenen en Raad beloven te zullen doen *  .
Als secretaris der kamer fungeerde een der stadssecretarissen, die daarvoor hetzelfde presentiegeld genoot als de leden *  .
In de 18de eeuw werd deze post waargenomen door den oudsten secretaris *  . Gedurende den loop der 16de eeuw vergaderde de Achtenkamer op ongeregelde tijden: nu eens kwamen de leden twee of meermalen in de maand bijeen, dan weder gedurende één of twee maanden in het geheel niet *  . Ten slotte vergaderde de kamer zoo weinig dat de Gezworen Gemeente er in 1669 bij Schepenen en Raad op meende te moeten aandringen haar voortaan ten 4 minste eenmaal in de twee maanden te laten convoceeren. En ook werkelijk blijkt sedert dien een meer geregelde toestand in het leven te zijn geroepen *  . De zittingen der Achtenkamer hadden volgens het reeds meer aangehaald handschrift Iordens plaats in de cameraarskamer ten stadhuize, waarin ook de boeken van den loopenden dienst bewaard werden. De gelden waren geborgen in een kist staande in het aan die kamer grenzend archieflokaal, de zogenaamde secreetkamer *  .
Volgens diezelfde bron waren de werkzaamheden destijds aldus verdeeld: de oudste gecommitteerde uit den Raad schreef in het daartoe bestemd register de ontvangsten en uitgaven, de jongste hield contraboek *  ; de gemeensmannen namen de penningen in ontvangst en betaalden de renten aan de gerechtigden uit; en ten slotte teekenden de secretaris op de onder de obligatie-houders berustende recepissen de aan hen uitgekeerde renten aan.
De ontvangsten der Achtenkamer - er is boven reeds op gewezen - bestonden oorspronkelijk alleen uit den derden penning van de opbrengst van verschillende accijnsen. Later zijn daaraan meerdere inkomsten toegevoegd. Reeds het register van 1567 (inv. nr. 1) vermeldt verscheidene andere ontvangsten als den opcijs van den wijn- en bieraccijns, den maalcijns, 1/3 van de pacht der groote waag, de pacht van de watermolens en van het strijkambt (ambt van de stadswege aangestelde meter van bepaalde koopmansgoederen, in het bijzonder laken) en die van de zoogenaamde Apeldoornsche landen. Ook de inkomsten van de in 1576 door den koning van Spanje aan de stad verpande ambtmannie van Colmschate werden sedert 1579 aan de Achtenkamer overgedragen.
Sommige dier inkomsten zijn later weder vervallen. Zoo vermeldt de ligger van ontvangsten van 1668 (inv. nr. 27), behalve de opbrengst van enkele accijnsen slechts de pacht van de brug over den IJssel (het veerstal), den watermolen, de groote waag en de maalkamer. Ten slotte verdween in de 18de eeuw de oorspronkelijke bron van inkomsten geheel en bleven alleen de laatste vier genoemde ontvangsten bestaan. Daarentegen verkreeg de Achtenkamer als nieuwe inkomst de opbrengst van het poortgeld.
Zooals reeds is medegedeeld bestonden de uitgaven der kamer uit de renten van door de stad geleende kapitalen. Bij voorkeur zijn later ten laste van de Achtenkamer gelden opgenomen,welke bestemd waren voor de uitvoering van publieke werken - van de "extraordinaris timmeringen." Zoo betaalde zij, om slechts een paar voorbeelden te noemen, de renten van de kapitalen, geleend ten behoeve van de herstellingswerken aan de fortificatiën bij het tolhuis den Backoven *  en van den in 1692 begonnen opbouw van den nieuwen gevel van het stadhuis *  . In verband hiermede spreken de registers der 18de eeuw van Backovens- en Nieuwe Gevelsrenten.
Van de in de 16de eeuw voor dergelijke doeleinden opgenomen penningen keerde de Achtenkamer, die deze in ontvangst nam, aan den met het beheer van het werk belasten timmermeester telkenmale de verschuldigde bedragen uit. Hierop wijst o.a. de boven aangehaalde post uit eene rekening van 1547 wegens het onderhoud van den haven *  . De timmermeester deed dan na afloop van het geheele werk rekeningen verantwoording an Schepenen en Raad en legde ten slotte bewijs dezer acte aan de Achtenkamer over. Later, in den loop der 17de eeuw, werden de gelden niet meer door bemiddeling van de Achtenkamer doch direct aan den timmermeester ter hand gesteld en bleef dus de kamer uitsluitend belast met de uitbetaling van renten.
Behalve van de door de stad opgenomen kapitalen betaalde de Achtenkamer jaarlijks nog eenige uit anderen hoofde verschuldigde renten. Het betrof dan meest interesten van obligaties, door Schepenen en Raad met toestemming van de Gezworen Gemeente aan particulieren ter hand gesteld tot voldoening hunner schuldvorderingen op de stad. Wanneer, om een enkel voorbeeld te noemen, de schepen Henrick van Marckell als cameraar een zeker bedrag aan de stad heeft voorgeschoten en bij het afhooren zijner rekening in 1576 blijkt, dat die som uit gebrek aan penningen niet kan worden gerestitueerd, wordt hem in plaats van gereed geld eene obligatie gegeven rentende 126 goud gld. ten laste van de Achtenkamer *  .
Daarenboven zijn in 1594 verschillende renten ten laste der Achtenkamer gebracht en verder door haar uitbetaald (inv. nr. 23).
Alle hier bedoelde door de stad uitgegeven obligaties rentten in de 16de en de eerste helft der 17de eeuw 6%. In 1624 en nogmaals in 1641 heeft de Gezworen Gemeente vergeefs op reductie van dezen rentevoet aangedrongen. Eerst 2 jaren later den 1sten Augustus 1643, kwam er op dit punt tusschen Raad en Gemeente overeenstemming en werd de rente der uitstaande kapitalen gebracht op 5% Reeds bij concordaat van 23 September 1656 werd deze rentevoet gereduceerd tot 4% terwijl de kapitalen zelf den 12den December d.a.v. uitdrukkelijk losbaar werden verklaard.
In 1732 heeft nogmaals eene conversie plaats: den 30sten December van dat jaar willigen Schepenen en Raad het verzoek der Gezworen Gemeente in om de rente te brengen op 31/2% "mits dat aan de houders van de obligatien, die hare capitalen tegens drie en een half per cento niet willen laten staan, hare penningen sullen worden gerembourseert" *  .
Ten slotte werd de rentestandaard bij concordaat van 8 Februari 1736 gebracht op 3%, waarop hij tot de opheffing der kamer is blijven staan *  . Ook toen konden zij, die zich door dien maatregel bezwaard gevoelden, hunne opgeschoten penningen terug ontvangen.
Behalve in de hier genoemde gevallen van conversie zijn de kapitalen van de zijde der obligatiehouders van den beginne af nimmer opzegbaar geweest. De stad zelve daarentegen heeft zich bij de door haar uitgegeven rentebrieven steeds de aflossing daarvan voorbehouden. In den ligger der groote renten (inv. nr. 18) worden meerdere gevallen van zulke aflossingen van hoofdsom met loopende rente vermeld. De rentebrief zelf werd dan door den houder teruggegeven en "by den Achten gecancelliert ende in die kiste geworpen" *  . Van de talrijke in den loop der tijden gecancelleerde en in de "Achtenkiste" gedeponeerde rentebrieven zijn slechts enkele bewaard gebleven. (inv. nr. 42,43).
Na het medegedeelde betreffende de oprichting, samenstelling en werkkring der Achtenkamer dient nog het volgende aangaande hare geschiedenis te worden vermeld.
Toen in den aanvang van 1591 de stadsschatkist ten gevolge van de zware oorlogslasten nagenoeg geheel uitgeput was en het derhalve wenschelijk scheen alle inkomsten zonder enige korting aanden cameraar af te staan, werd den 18den Februari van dat jaar in de gemeenschappelijke vergadering van Raad en Gemeente besloten, om de gezamenlijke inkomsten der stad aan den cameraar te laten "ende die camer van den Achten voer dit aanstaende jaer tho sourchieren". Reeds eenige jaren vóór dit besluit - van 1586 af - was om dezelfde redenen de uitbetaling der verschuldigde renten achterwege gebleven *  .
Eenmaal buiten functie gesteld kwam er van de zijde der stedelijke regeering, ook toen het jaar 1591 reeds lang verstreken was, geen voorstel om de kamer weder in het leven te roepen. En toen eindelijk in Maart 1593 de Gezworen Gemeente op de herstelling der Achtenkamer aandrong, wezen Schepenen en Raad een voorstel in dien geest van de hand onder belofte om op de zaak terug te zullen komen zodra de financieele toestand zou zijn verbeterd *  .
Blijkbaar onder den aandrang der Gemeente is reeds in Augustus daarop volgende aan die belofte voldaan. Den 15de dier maand brachten Schepenen en Raad het plan in om de Achtenkamer weder te herstellen, doch haar met het oog op de kosten - men doelde blijkbaar op de presentiegelden - voor één jaar te laten bestaan uit slechts 4 leden: 2 uit den Raad en 2 uit de Gezworen Gemeente.
Ging deze laatste met het plan tot wederoprichting uit den aard der zaak geheel mede, waar het de samenstelling der commissie betrof, verklaarden zij uitdrukkelijk "bij den olden gebrueck" te willen blijven "tweten dat uth elcker straete ein tot die Camer vann den Achten gekoeren sall werden." Daarenboven verzekerde zij met zoovele woorden dat de uit haar midden aan te wijzen leden hunne functie gratis zouden waarnemen. Schepenen en Raad stemden hierop bij provisie toe, wezen 8 gemeensmannen aan en overeenkomstig hun oorspronkelijke voorstel 2 leden uit hun eigen midden; doch verklaarden tevens dat eene nadere regeling in deze diende teworden getroffen "vermits het getall t' groet ende mijt minder persoenen bedient kan worden.
Reeds bij concordaat van den 28 sten Januari van het volgende jaar, 1594, werd de samenstelling der Achtenkamer weder op de oude leest geschoeid en het aantal gecommitteerden uit den Raad van 2 op 4 teruggebracht.
Toch bleef het in Augustus 1593 uitgesproken denkbeeld, om de Achtenkamer eenvoudiger in te richten, het stedelijk bestuur bezighouden. En in zijne vergadering met de Gezworen Gemeente van 12 Februari 1595 kwam het op dit plan terug. Alleen lieten Schepenen en Raad de vroeger door hen aangevoerde reden van meerdere kosten varen en gavenzij thans als uitsluitende aanleiding tot hun voorstel op, dat naar hunne meening een goede administratie een kleinere commissie beslist eischte. Vandaar hun plan om de Achtenkamer voortaan te laten bestaanuit slechts 3 leden, waarvan één uit hun midden één uit de Gemeente en een secretaris. Daarenboven gaven zij bij diezelfde gelegenheid in overweging de boekhouding op een andere wijze in te richten en de kamer te verplichten jaarlijks aan hen rekening en verantwoording af te leggen.
Alleen met het laaste voorstel kon de Gezworen Gemeente zich vereenigen, voor het overige wenschte zij "bij den olden gebrueck" te blijven. Blijkbaar vreesde zij bij een inkrimping van het aantal leden uit haar midden eene daling van haren invloed.Toen hun voornaamste voorstel was afgewezen, was naar de meening van Schepenen en Raad tevens alle reden voor de jaarlijkse afhooring der rekeningen vervallen. Immers, zoals zij uitdrukkelijk verklaarden, konden de vele leden waaruit de kamer thans zou blijven bestaan elkander genoegzaam zelf controleeren.
Eenige jaren later, den 11den Februari 1614, dienden Schepenen en Raad nogmaals, en toen voor den laatsten keer, een voorstel in tot vermindering van het aantal leden. In de toelichting heet het "dat niett alle gelike kloek ende perfect int rekenen en tellen sinnen ende veel abusen hier in konnen gebeuren, wesende giene redenen datt bi sodaniger bedieninge, bi veel hueffden gedaen, die eine voer den anderen solde respondieren." Op grond van deze en andere overwegingen meenden Schepenen en Raad, dat de Achtenkamer moest zijn samengesteld uit slechts 4 leden, 2 uit hun midden en 2 uit de Gezworen Gemeente. Deze kleinere commissie zou dan aan hen rekenplichtig kunnen zijn. Edoch, ook toen was de Gezworen Gemeente niet genegen tot de bedoelde verandering mede te werken en bleef alles "bi den olden gebrueck." Een nog in diezelfde vergadering door de Gemeente ingediend voorstel om de Achtenkamer wel rekening en verantwoording te laten afleggen werd uit den aard der zaak door Schepenen en Raad ongunstig ontvangen. Zij toch achtten de rekenplichtigheid der kamer alleen noodzakelijk in geval van vermindering van het ledental.
Het ten slotte in 1728 door de Gezworen Gemeente ingebracht verzoek om jaarlijks aan haar te laten geven "een specifique staat" van de Achtenkamer werd eveneens door Schepenen en Raad van de hand gewezen, dewijl toch elke der 8 straten een gecommitteerde in de kamer had en meerdere contrôle van de zijde deer Gemeente overbodig mocht heeten.
In 1795 moest noodzakerlijker wijze aan de Achtenkamer in haar oorspronkelijken vorm een einde komen. In den ochtend van 2 Februari van dat jaar werd de gehele stedelijke regeering, Schepenen en Raad zoowel als Gezworen Gemeente, namens de burgerij door het Comité Revolutionair ontbonden verklaard. Werden Schepenen en Raad door een nieuw bestuurscollege vervangen, aan het instituut der Gezworen Gemeente kwam voor goed een einde. En met haar verdween ook de eeuwenoude indeeling der stad in de 8 straten of wijken.
Reeds den volgenden dag, den 3den Februari, werden "alle zaaken tot de diverse stads-comptoiren alsmede tot de godshuizen en den armenstaat specteerende" aan de toen ingestelde Commissie van Finaciën opgedragen. In verband met dit besluit werden de functiën der Achtenkamer door die commissie waargenomen totdat de invoering in 1797 van een nieuw "Plan over de administratie der Financiën" ook weder daaraan een einde maakte. Voortaan zou de uitbetaling van alle renten zonder onderscheid - dus ook van die, te voren ten laste der Achtenkamer - geschieden door den ontvanger der ontvanger der stad. In November 1797 werd ten slotte de rekening van de Commissie van Financiën "van derzelver administratie, ontfangst en uitgave 8 van de Agtenkamer, loopende tot ultimo April 1797" opgenomen en gesloten * 
En hiermede is tevens de achtenkamer voor goed uit de stedelijke administratie verdwenen.
3. De Ostagekamer
4. De nieuwe kamer
5. Inventaris

Kenmerken

Datering:
1518-1797
Openbaar:

Omvang:
1,75 m
Voorwaarden voor raadpleging:
Het archief is openbaar.
Voorwaarden voor reproductie:
De voorwaarden voor reproductie bij Collectie Overijssel locatie Deventer zijn van toepassing.
Opmerkingen:
Ostagekamer: financiële kamer, belast met met het aflossen van de schulden i.v.m. loskopen gijzelaars (Ostagiërs) (1685-1796);
Nieuwe Kamer: financiële kamer, ingesteld om de schulden van de Bank van Lening, ontstaan door fraude van kassier Paulus van Arssen, af te lossen
(1737-1794).
In 1795 werden de taken overgenomen door de Commissie van Financiën.
Zie ook ID 690, 691 en 692. Zie ook charterlijst, nr. 792
Citeerinstructie:
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste eenmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
NL-DvCO, Collectie Overijssel locatie Deventer, ID 0695, Achtenkamer, Ostagekamer en Nieuwe kamer, inv.nr. …
VERKORT:
NL-DvCO, ID 0695, inv.nr. ….