Uw zoekacties: Stadsbestuur Harderwijk (1190) 1231 - 1813.

5001 Stadsbestuur Harderwijk (1190) 1231 - 1813. ( Streekarchivariaat Noordwest-Veluwe )

In onze collectie bevinden zich de archieven van de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet en Oldebroek. De stukken gaan terug tot 1231. Ook kun je via dit venster zoeken in andere archieven die bij ons beheerd worden of overgedragen zijn, zoals kerkelijke archieven, het archief van je sportvereniging of bedrijfsarchieven zoals dat van de Veluvine verffabriek.

 
 

Kom je er niet uit? Kijk dan eens bij onze themapagina’s of de onderzoekstips. Uiteraard kun je ook altijd contact opnemen via het contactformulier. Onze deskundige medewerkers gaan je dan helpen met jouw vraagstuk.

beacon
 
 
Inventaris
Inleiding
1. Bestuursinrichting
5001 Stadsbestuur Harderwijk (1190) 1231 - 1813.
Inleiding
1.
Bestuursinrichting
Het bestuur van Harderwijk bestond van ouds uit 18 leden, namelijk 12 Schepenen (2 zestallen) en 6 Raden. In 1490 zijn hieraan Gemeenslieden toegevoegd waarover hieronder bijzonderheden worden medegedeeld. Het eene zestal Schepenen verwisselde het eerste jaar, het andere het volgende jaar zijn functie met de Raden, zoodat de Schepenen na 2 jaren aftraden, doch als Raden tot het bestuur bleven behooren. De Schepenen vergaderden op Maandag, Woensdag en Vrijdag. Zij werden door klokluiding daartoe opgeroepen. De Raden, die in bijzondere gevallen werden gehoord, liet men mondeling tot het bijwonen eener vergadering uitnoodigen. Vier keer in het jaar hielden de Schepenen, telkens gedurende 14 dagen, vacantie. De voorzitter kon evenwel ook in dien tijd, zoo dikwijls hij dit noodig achtte, vergaderingen beleggen. * 
Van de 12 schepenen waren beurtelings één lid van het oudste en één lid van het jongste zestal, burgemeesters. Jaarlijks kozen de schepenen op Sint Paulsdag (25 Januari) op de plaats van hun gestorven of om andere redenen afgetreden ambtgenooten, nieuwe confraters. Het bestuur behartigde de zaken van politie, justitie en financiën. De recht- of schepenbank bestond uit 7 leden. Tengevolge van de overgave van de stad in 1528 aan keizer Karel, ontsloeg en verving hertog Karel van Egmond het volgende jaar haar bestuur en behield aan zich de bevoegdheid het elk jaar geheel of gedeeltelijk te ontslaan of te bevestigen en de 2 burgemeesters of voorzitters te kiezen. Dit aan de stad opgedrongen recht van hertog Karel, duurde tot zijn overlijden in 1538. Op Zaterdag 18 Mei kozen de gecommitteerden van de Staten van Gelderland, die de na te noemen geschillen over de keur en de bestemming van de boetegelden, ontstaan tusschen de schepenen t.e. en de burgerij t.a. zijde, moesten oplossen, weder 12 Schepenen en 6 Raden die, voorloopig tot den eerstvolgenden keurdag hunne functies verdeelden, doch van af dien dag de oude, bovengemelde bestuursinr ichting weder zelf regelden. De burgemeesters leidden de vergaderingen, voerden alle binnen de stad en het schependom voorkomende of de stad betreffende zaken uit en hadden het recht in lastige of zeer belangrijke gevallen, zich door een van de andere schepenen te laten adviseeren en bijstaan. Bovendien waren zij belast met en verantwoordelijk voor de invordering der boeten, die gedurende hun presidium aan bekeurden waren opgelegd. In 1568 werd het bestuur door 's konings stadhouder in Gelderland, door roomschgezinde- en in Juli 1578 door zijn opvolger Johan, graaf van Nassau, door staatsgezinde burgers vervangen.
In Augustus 1673 week de geheele magistraat voor de fransche terreur uit de stad. Hierdoor ontstond een anarchistische toestand, welke aanleiding was dat een aantal ingezetenen den 23en November van dat jaar een tijdelijk bestuur koos. *  Deze regeering (ad interim) werd in Juni 1674 door gecommitteerden van den prins-stadhouder Willem III, voorloopig vervangen door een schout en 8 regenten, waarna Zijne Hoogheid, krachtens de hem bij het regeeringsreglement van Gelderland d.d. 9 Februari 1675 gegeven bevoegdheid, zelf aanstelde 2 burgemeesters, die elk jaar in hun ambt zouden worden bevestigd of vervangen en 10 schepenen, die 3 jaren in functie moesten blijven en daarna, of tusschentijds, door hem, zonder nominatie, gedurende denzelfden termijn, konden worden herbenoemd of ontzet. Te dien einde moest de Magistraat 14 dagen vóór den keurdag aan Zijne Hoogheid een lijst zenden van de nog in functie zijnde regenten. Doch indien een Schepen of Raad binnen het driejarig tijdvak overleed, mochten zijn ambtgenooten een dubbeltal nomineeren, waaruit Zijne Hoogheid dan een plaatsvervanger koos. Na het overlijden van den Prins op 19 Maart 1702 ontstonden in Gelderland de onder den naam plooierijen bekende regeeringsgeschillen, die in Harderwijk leidden tot het ontslag van de oude- en de aanstelling van nieuwe regenten door de gildemeesters en de gecommitteerden van de burgerij op 10 April 1703 en die aldaar werden gesloten met een regeeringsreglement dat den 17en Januari 1706 werd aangenomen. * 
Dit reglement legde de keur van nieuwe schepenen in handen van de gemeenslieden en gilden en stelde den zittingsduur van de regenten op 3 jaren. Na afloop van dien termijn waren zij aan een nieuwe keur onderworpen. Riddermatige, ten landdage geadmitteerde personen en, volgens eene ampliatie van 22 October 1715 pausgezinde burgers, waren niet verkiesbaar. *  Dit en dergelijke aan de regenten van andere steden in Gelderland opgedrongen reglementen, leidden tot onr egelmatigheid in de zaken van politie, justitie en financiën, hetgeen de provinciale staten deed besluiten, bij plakkaat van 21 October 1717, de triënnale zitting van de magistraatsleden door een perpetuëele te vervangen. Ook de secretaris, die volgens het reglement slechts 3 jaren in functie mocht blijven, moest, voorbehoudens bijzondere gevallen, weder levenslang in zijn ambt worden geduld. *  De schepenen werden van hunnen eed, aan de burgerij gedaan, ontslagen en deden een nieuwen eed volgens het formulier dat vóór de stadhouderlijke regeering had bestaan. Het reglement van 1706 en dit plakkaat zijn den 5en October 1720 tot een nieuw regeeringsreglement van de stad verwerkt. * 
Den 17en Januari 1748 droegen de Staten van Gelderland de stadhouderlijke waardigheid erfelijk, zoowel in de mannelijke als vrouwelijke linie, op aan Willem Carel Hendrik Friso, prins van Oranje. *  Voorloopig bevestigde Zijne Hoogheid bij schrijven van 3 April 1748, den in 1675 vastgestelden regeeringsvorm, doch kort daarna ontwierp hij een nieuw provinciaal reglement, dat de Staten den 17en October 1750 aannamen. Voor zoover de artikelen Harderwijk betreffen is deze ordonnantie woordelijk gelijkluidend met het reglement van 9 Februari 1675. Prins Willem IV overleed in October 1751. Krachtens het reglement van tutele dd. 13 Juni 1754, vulden, na het overlijden zijner gemalin op 12 Juni 1759, de Staten van Gelderland als plaatsvervangende voogden over den minderjarigen erfprins, de vacant gekomen schepenstoelen aan uit eene door de gemeenslieden en gilden den Magistraat aangeboden nominatie. * 
De electie van de driejarige keur handhaafden de Staten, naar het schijnt, niet. In ieder geval eindigde hun recht hierop bij de meerderjarigheid van den prins-erfstadhouder Willem V op 8 Maart 1766. De voordracht van een dubbeltal, ingeval van vacatures, werd aan de gemeenslieden en gilden, ondanks hun protest, ontnomen en, althans sedert 1783, door den Magistraat zelf gedaan. *  Ten slotte werd het reglement van 1750 den 28en Juni 1788 geampliëerd en door het stedelijk bestuur opnieuw beëedigd. * 
De schepenen paarden zich jaarlijks bij loting in commissiën of afdeelingen die met bijzondere werkzaamheden waren belast. Er waren waardijns, werkmeesters, weidemeesters, straatmeesters, serviesmeesters, beekmeesters, pootmeesters, keurmeesters, proefmeesters, schoolarchen, over-havenmeesters, over-kerkmeesters en over-provisoren van het gasthuis, het weeshuis, het pesthuis, het leprozen- of melatenhuis en andere stichtingen.
Behalve het eigenlijke stadsbestuur bestond er te Harderwijk van 1490 tot 1795 een gezworen gemeente of college van gemeenslieden, dat in het eerstgenoemde jaar, toen de stad door den oorlog met schulden beladen was, ontstond. Den 18en Januari 1490 gaf de Magisstraat aan de burgerij het recht 24 personen te kiezen, die steeds, geroepen zijnde, in den Raad zouden verschijnen en volgens hun eed, het bestuur over zaken, de stad betreffende, moesten adviseeren. Zonder hunne toestemming mochten de schepenen geen oorlog voeren, noch de bezittingen der stad bezwaren of vervreemden en evenmin belastingen verhoogen of invoeren. *  Over de bevoegdheden van de gemeenslieden in bestuurszaken en de bestemming der boetegelden, ontstonden, onmiddellijk na het overlijden van hertog Karel van Egmond, geschillen tusschen dit college en Schepenen en Raden, welke door gecommitteerden van Ridderschap en Steden den 17en Mei 1538 werden geregeld. De gecommitteerden verminderden het aantal gemeenslieden tot 12 personen, bestemden de eene helft van de boeten voor de stad en de andere helft voor de schepenen en gaven aan de gemeenslieden de bevoegdheid, indien daarvoor gegronde redenen bestonden, verkozen schepenen te wraken. * 
Aan deze regeling hielden de twistende partijen zich niet, tengevolge waarvan zij door den nieuwen landsheer, hertog Willem van Gulik en gecommitteerden van Ridderschap en Steden den 9en October 1539 werd geinterpreteerd en geampliëerd. *  Volgens deze uitspraak moesten de schepenen hunne vacatures zelf aanvullen, doch de gildemeesters van de in de stad bestaande gilden kregen het recht jaarlijks 24 burgers te nomineeren, waaruit de Hertog of zijn bevelhebber binnen de stad, 12 gemeenslieden zou kiezen, die, daartoe uitgenoodigd, Schepenen en Raden in zaken die de stad en haar burgerij betroffen, met raad en daad moesten bijstaan, doch zich niet mochten bemoeien met zaken die tot de competentie van hunne tegenpartij behoorden. De aldus gekozen gemeenslieden bleven één jaar in functie en waren in de eerstvolgende 2 jaren niet herkiesbaar. In bijzonder moeilijke gevallen, b.v. tijdens de vervolging van Schepenen en Raden wegens hunne bevordering van de kerkhervorming in 1567, lieten zij zich bijstaan door alle 24 genomineerden. * 
Het electierecht van den landsheer of zijn bevelhebber ging in 1542 of 1543 over op den Magistraat, doch bij het regeeringsreglement van 9 Februari 1675 verviel het aan den Stadhouder van Gelderland. Dit reglement zegt verder, dat de gemeenslieden levenslang in functie konden blijven, dat de Stadhouder vacatures, zonder nominatie zou aanvullen en dat Schepenen en Raden binnen 14 dagen na het ontstaan van een open gekomen zetel, hiervan aan Zijne Hoogheid bericht moesten zenden. Bij het regeeringsreglement van 17 Januari 1706 werd de levenslange zitting van de gemeenslieden weer tot één jaar beperkt en hunne verkiezing uit eene door gequalificeerde gilden voorgestelde nominatie van een dubbeltal aan den Magistraat opgedragen. Verder lezen wij in dit reglement, dat de gemeenslieden den christelijk gereformeerden godsdienst moesten belijden, dat zij en de gequalificeerde gilden zouden voorzien in de tusschentijds openvallende schepenzetels en in de benoeming van den stadssecretaris, ingeval diens ambt binnen zijn driejarigen diensttijd vacant kwam en dat Schepenen en Raden evenals vroeger, *  hunne toestemming behoefden tot het zenden van vertegenwoordigers naar lands- en kwartiersvergaderingen. Het reglement van 5 October 1720 bracht in deze regeling geen verandering, doch den 17en October 1750 herstelde de stadhouder, prins Willem IV, de verkiezing en de perpetueele zitting van de gemeenslieden weder op den door zijn voorganger in 1675 voorgeschreven voet.
Uit de 12 gemeenslieden werden, krachtens de hooger vermelde uitspraken van 1538 en 1539, jaarlijks 2 rentmeesters gekozen, 1 door Schepenen en Raden en 1 door de Gemeenslieden (anders dan vóór 1538, toen de rentmeesters door de schepenen alleen werden aangewezen) welke met de 2 van het vorige jaar de stadsinkomsten invorderden, op last van den Magistraat de schulden van de stad betaalden en jaarlijks van hun beheer rekening en verantwoording deden aan den Magistraat tot 1706 en daarna in tegenwoordigheid van 2 van de 8 andere gemeenslieden. Op dezelfde wijze leverde dit college 2 keurmeesters van droge- en 2 proefmeesters van natte waren.
De hierboven meermalen genoemde gequalificeerde gilden waren ingesteld bij de uitspraak van 9 October 1539. Zij nomineerden, uitgezonderd ten tijde van de stadhouderlijke regeering, 24 gemeenslieden, namelijk de smeden en de mandenmakers ieder 1, de wol wevers, snijders of kleermakers, bijlhouwers, linnenwevers, visschers, dragers, kramers en het Barbaragilde ieder 2 en het Sint-Jorisgilde, dat de meeste leden telde, 6, zoodat er destijds 11 gequalificeerde gilden bestonden. *  Het linnenweversgilde bleek echter opgeheven te zijn, waarom in zijn plaats de schoenmakers bevoegd werden verklaard 2 gemeenslieden te nomineeren. *  Later nomineerden de smeden en mandenmakers ook ieder 2 gemeenslieden, kregen de linnenwevers een nieuwen gildebrief *  en vervielen de wolwevers- en Barbaragilden. Wanneer deze veranderingen plaats hadden is mij niet gebleken. Anders staat het met het Sint Jorisgilde. Door zijne vereeniging met andere broederschappen werd dit gilde feitelijk reeds in 1679 officieel opgeheven, doch eerst in 1706 hebben Schepenen en Raad zijn nominatierecht van 6 gemeenslieden verdeeld onder de schippers, voerlieden en de niet in een gilde vereenigde burgers. * 
De stadhouderlijke regeering werd in 1795 afgeschaft. Bij de komst van het fransche leger vergaderde de burgerij den 30en Januari 1795 in de burgerzaal, zijnde het koor van de groote of hervormde kerk. Aldaar droegen zij aan eene commissie van 9 personen op de oude regenten en de gemeenslieden te ontslaan en eene nieuwe regeering. bestaande uit voorstanders der beginselen van vrijheid, gelijkheid en broederschap, aan te stellen. Krachtens deze opdracht benoemde, installeerde en beëedigde de commissie den 2en Februari d.a.v. een college van Provisioneele Volksvertegenwoordigers, bestaande uit 13 personen, die uit hun midden zelf een secretaris kozen. *  Vervolgens ontwierp het lid van de commissie B. Nieuhoff een regeeringsreglement, dat, gewijzigd door de representanten, de burgers den 9en December 1795 goedkeurden. *  Het reglement was geldig, totdat eene algemeene grondstelling en een daaruit voortvloeiende andere regeeringsvorm in de republiek zou zijn ingevoerd. Het was gegrond op de rechten van den mensch en burger, zooals deze den 6en Februari waren afgekondigd door de vertegenwoordigers van het volk van Gelderland en die Harderwijk aannam den 2en Maart 1795. Het voorzag in de keuze, door stemgerechtigde burgers, op 20 Maart, van twee colleges, namelijk van Burgervertegenwoordigers (Raad, magistraat of gemeentebestuur) en Burgergecommitteerden.
De Burgervertegenwoordiging of gemeenteraad bestond uit 12 leden, die na 2 jaren hun zetel voor 12 nieuw gekozen burgers moesten inr uimen. In de Burgercommissie zaten 8 personen, die 2 jaren in functie bleven, doch waarvan, na het eerste jaar de helft, bij loting aan te wijzen, door nieuwe leden moest worden vervangen Zij koos uit haar midden een voorzitter en een secretaris en vergaderde des Woendags in de gemeensmanskamer van het raadhuis en op andere dagen, zoo dikwijls als de voorzitter het noodig vond. De Burgercommissie installeerde en beëedigde de op hun voordracht, in tegenwoordigheid van eenige leden van den burger-krijgsraad, door de stemgerechtigde burgers gekozen raadsleden.
De werkzaamheden van de Burgervertegenwoordigers of gemeenteraad bestonden uit de bevordering van rust, veiligheid en het algemeen welzijn van stad en land, de behartiging van de belangen der burgerij, de handhaving van wetten en instellingen, de zorg voor de stadsfinanciën en de rechtspraak. Evenals voor 1795 verdeelden zij de commissiën van werkmeesters, weidemeesters enz. De voorzitter of zijn plaatsvervanger was tevens politiemeester en hoofdofficier. De Raad bleef bevoegd de ambtenaren te benoemen die ter secretarie en elders in het raadhuis en het gericht werkzaam waren, doch in vacante andere ambten voorzag hij in overleg met de burgercommissie op voordracht of na goedkeuring door de stemgerechtigde burgers. De stemgerechtigden zelf kozen voor onbepaalden tijd 2 rentmeesters uit de hun door de Burgercommissie voorgestelde personen en 2 deskundige weidemeesters, die verantwoordelijk waren aan de uit en door den Raad aangewezen Overweidemeesters. Alle ambtenaren en bedienden werden door den Raad geïnstrueerd en beëedigd. *  Tot de taak van de Burgercommissie behoorden kort samengevat: a. de handhaving van de nieuw gevestigde volksvrijheid; b. de regeling der verkiezing van het gemeentebestuur; c. de regeling en leiding der vergaderingen en stemmingen van de burgerij en de uitvoering van de door haar genomen besluiten en d. de handhaving van de rechten die aan de voormalige gemeenslieden, ten aanzien van de vertegenwoordiging der stad op land- en kwartierdagen, het maken van oorlog en vrede en het invoeren van nieuwe belastingen, waren toegekend.
Eenige dagen na de aanneming van dit reglement legden de den 2en Februari gekozen Provisioneele volksvertegenwoordigers hun ambt neer met de verklaring dat zij waren teleurgesteld in hunne verwachting van samenwerking, hier en elders in de republiek, tot doorvoering der beginselen waarop in het begin van dit jaar de omwenteling was tot stand gekomen *  , tengevolge waarvan zij gedeeltelijk den 28en en gedeeltelijk den 31en December werden vervangen door 12 Representanten van het Volk van Harderwijk. Dit nieuw bestuur bleef, met afwijking van de desbetreffende bepalingen van het reglement, in zijn geheel in functie tot 20 Maart 1797. Het presidium verwisselde bij toerbeurten om de twee maanden, doch de eerstaangewezen voorzitter bleef leider der vergaderingen tot 20 Maart 1796. *  De titel van het bestuur veranderde 11 Januari 1796 in Wethouders en Raden.
Het plan van een provinciaal volksbestuur werd door de stemgerechtigden te Harderwijk den 16en September 1796 verworpen, aangezien zij den bestaanden regeeringsvorm wenschten te behouden tot tijde en wijle de verwachte algemeene constitutie daarin verandering zou brengen. * 
In Maart 1797 had de eerste verkiezing volgens het reglement van 5 December 1795 plaats. Eerst kozen de stemgerechtigde ingezetenen in plaats van de aftredende leden 4 nieuwe burgergecommitteerden, waarna dit voltallig college met afgevaardigden van den burgerkrijgsraad en gecommitteerden uit de hoofddirectie der wijkvergaderingen, den 20en Maart den Raad ontsloeg en door nieuwe leden verving. Van de gekozenen namen er slechts 4 dadelijk en 1 later de benoeming aan; de anderen bedankten, welk voorbeeld den 21en April door nog één lid werd gevolgd, doch 4 dagen later koos men in hunne plaats 6 en den 18en Mei nog 2 leden, zoodat de Raad toen eerst weder voltallig was. *  Hierbij wordt opgemerkt, dat men de vergaderingen der burgers en de verkiezingen niet meer in de burgerzaal hield. De stad en haar schependom (Tonsel en Hierden) waren den 7en December 1796 in 5 wijken verdeeld. De bewoners dezer wijken vergaderden en stemden in afzonderlijke door den Raad aangewezen lokalen, volgens een den 2en Januari 1797 aangenomen reglement. De titel Wethouders en Raden veranderde den 25en April 1797 in Raad der gemeente. * 
Den 22en Januari 1798 had te 's Gravenhage een staatsgreep plaats. Een Nationale Vergadering wierp zich op als het eenig Wetgevend lichaam van de eene en ondeelbare Bataafsche republiek. Zij decreteerde dat de gewestelijke besturen voortaan slechts administratieve colleges zouden zijn, ondergeschikt en verantwoordelijk aan het centraal bestuur. Verder continueerde zij o.a. alle gemeentebesturen in hunne bevoegdheden totdat eene geregelde en met het algemeen belang strookende maatregel daarin verandering zou brengen, benoemde 29 Januari d.a.v. een Uitvoerend Bewind en droeg dit op de provinciale en plaatselijke besturen te ontbinden en te reorganiseeren. Tevens gelastte zij aan de plaatselijke besturen het Uitvoerend Bewind te erkennen en zijn orders te gehoorzamen. Aan de zelfstandigheid van de gemeentebesturen was dus een einde gekomen.
Tengevolge van deze gebeurtenissen en besluiten ontsloeg de Constitueerende vergadering den 29 Januari de departementale besturen en liet deze door agenten van het Uitvoerend Bewind vervangen door Intermediair administratieve besturen *  . Een commissie uit dit bestuur in Gelderland, ontsloeg daarop den 6en April den Raad en de Burgercommissie te Harderwijk en stelde op hunne plaats een gemeentebestuur, dat voorloopig uit 6 leden bestond. De secretaris, Mr. J. J. Elsevier, behield zijn ambt, doch de Burgercommissie werd opgeheven. Eerste voorzitter van dit nieuw bestuur was het lid J. H. Wiesell. Richters waren de vice-voorzitter en het op hem volgend lid. Alle ambten werden los verklaard, doch de gemeenteraad kreeg het recht de stadsofficianten te benoemen, terug. * 
Al deze maatregelen waren evenwel van voorloopigen aard. Zij waren genomen om verwarring in de verschillende aan het Centraal gezag ondergeschikt gemaakte gewestelijke- en plaatselijke besturen te voorkomen totdat de reeds lang verwachte constitutie zou zijn aangenomen. Deze wet of staatsregeling werd den 23en April door het volk goedgekeurd en bekrachtigd en den 1en Mei 1798 geproclameerd. Door haar werden de beginselen der omwenteling van 1795 tot een geheel gebracht en geregeld voorgedragen en de veranderingen in de vroegere orde van zaken, welke tengevolge der heerschende begrippen reeds waren ingevoerd, verkregen door haar een staatsrechterlijken grondslag. Zij droeg aan het Uitvoerend Bewind op bij elk departementaal bestuur één en voor alle gemeentebesturen in één departement hoogstens drie commissarissen te benoemen, die moesten toezien en zorgen dat de wetten behoorlijk werden uitgevoerd. Zij regelde verder de centrale-, gewestelijke- en plaatselijke besturen en hunne bevoegdheden, verplichtingen en onderlinge verhoudingen, ontnam aan de gemeentebesturen de bevoegdheden en rechten die aan het einde van dit hoofdstuk afzonderlijk worden besproken en bepaalde aangaande de samenstelling van deze besturen dat het aantal en de jaarwedden der leden en de tijd en wijze hunner verkiezing, door het Vertegenwoordigend Lichaam, op voordracht van het Uitvoerend Bewind zouden worden gereglementeerd, dat van elk gemeentebestuur jaarlijks een derde gedeelte zou aftreden in eene, de eerste keer door het lot en verder naar ouderdom van dienst aangewezen volgorde, dat de aftredende leden éénmaal dadelijk en daarna 3 jaren na hunne aftreding herkiesbaar zouden zijn. * 
Naar aanleiding van deze wettelijke regeling verving het Intermediair administratief bestuur van Gelderland, dat bij besluit van 15 Juni 1798 (no. 9) door het Uitvoerend Bewind was gereorganiseerd, bij resoluties van 3 en 19 Juli 1798 den president en 3 gewone raadsleden van Harderwijk en continueerde het 2 andere bestuursleden benevens den secretaris Elsevier, krachtens eene van het Uitvoerend Bewind bekomen machtiging dd. 19 Juni 1798 (nr. 28). Dit nieuw bestuur koos tot zijn eersten president het lid J. B. Heydendaal en verdeelde evenals vroeger, de commissies van werkmeesters, weidemeesters, enz. De secretaris Mr. Elsevier kreeg, op zijn verzoek, den 6en Juli eervol ontslag. In zijn plaats koos het gewestelijk bestuur den 19en Juli uit een door het gemeentebestuur opgemaakte voordracht, F. M. Raeber. * 
In den 1en titel van de staatsregeling was het grondgebied van de Bataafsche republiek verdeeld in 8 departementen. Het 2e was het departement van den Ouden IJssel met de hoofdplaats Zwolle. Elk departement zou zoo spoedig mogelijk ten dienste der verkiezingen van departementale- en gemeentebesturen, worden verdeeld in 7, zooveel mogelijk gelijk bevolkte ringen en elke ring in gemeenten. Bovendien moest de geheele republiek worden gesplitst in grondvergaderingen en districten, geschikt tot algemeene verkiezingen en werkzaamheden des volks. Volgens den 2en titel (art. XVIII) bestond elke grondvergadering uit ongeveer 500 ingezetenen, die woonden in naast elkander gelegen wijken, buurten of huizen en vormden 40 grondvergaderingen één district. De verdeeling in grondvergaderingen en districten kwam tot stand bij decreet van het Vertegenwoordigend Lichaam dd. 13 Mei 1799. Harderwijk met 7 grondvergaderingen werd hoofdplaats van het 28e district, dat verder bestond uit de gemeenten Nunspeet, Ermelo, Putten, Doornspijk, Heerde, Epe, Oenen, Vaassen, Nijbroek, Apeldoorn en Beekbergen. Het in de staatsregeling aangekondigd reglement voor de gemeentebesturen en de verdeeling der gemeenten in departementen en ringen werden door de 2e Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam gearresteerd 3 April (nr. 17) en door het Uitvoerend Bewind gepubliceerd 9 Juni 1800. Harderwijk kreeg een plaats in den 5en ring van het departement van den Ouden IJssel. Volgens het reglement, moest in de gemeenten met 6 tot 9 grondvergaderingen elke grondvergadering één raadslid kiezen. Het gemeentebestuur van Harderwijk zou dus bestaan uit 7 leden. Het reglement bevestigde de reeds in de staatsregeling voorkomende vereischten om tot lid van een gemeentebestuur verkiesbaar te zijn, de wijze van aftreding zijner leden en, ingeval van plichtsverzuim, hun schorsing door het departementaal bestuur en ontslag door het Uitvoerend Bewind.
Het Uitvoerend Bewind zou jaarlijks op den 2en Dinsdag in October de grondvergaderingen oproepen tot vervulling van de opengevallen raadszetels. Op den laatsten Dinsdag in October moesten de aftredende raadsleden hun zetels aan de nieuw gekozen leden afstaan. In hunne eerste bijeenkomst moesten de leden een president kiezen.Hij behield deze functie 3 maanden, was direct herkiesbaar, doch daarna eerst weder 6 maanden na zijne aftreding. De Raad koos zelf een secretaris, wiens verplichtingen en werkzaamheden ook in het reglement zijn opgenomen, benevens de secretarieambtenaren en boden, doch de aanstelling van andere officianten en hunne bezoldiging moesten de hierna genoemde gevolmachtigden van de stemhebbende burgers goedkeuren en, indien deze de benoeming weigerden, beslistte het departementaal bestuur. Het gemeentebestuur riep het volk op volgens de wet, bepaalde uur en plaats van de te houden grondvergaderingen en zorgde voor de inschrijving van de stembevoegde burgers in een stemregister. Op den genoemden 2en Dinsdag in October kozen de grondvergaderingen ook plaatsvervangende raadsleden en een gelijk aantal (te Harderwijk dus 7) gevolmachtigden van de stemmende burgers. Over de bevoegdheden van deze gevolmachtigden is hooger reeds het een en ander gezegd. Er kan nog worden bijgevoegd, dat zij toezicht hielden op het beheer der geldmiddelen en jaarlijks op een door het departementaal bestuur te bepalen dag in Mei, aanwezig moesten zijn bij de rekening en verantwoording van de rentmeesters. Zij kregen dus bevoegdheden die de in 1798 niet herkozen burgergecommitteerden en de vroegere gemeenslieden hadden bezeten. Bij het reglement, dat eigenlijk instructie heet, was als bijlage A gevoegd een reglement op de verkiezing der gemeentebesturen en van de gevolmachtigde burgers, dat echter eerst den 20en October
1800 werd aangenomen en gepubliceerd. De artikelen van dit reglement behoeven hier niet afzonderlijk te worden besproken. In verband met hetgeen hooger gezegd is wordt alleen vermeld dat artikel 32 voorschreef dat de voorzitter en secretaris van de kiezersvergadering onmiddellijk na afloop eener verkiezing den uitslag ervan aan de municipaliteit en aan het departementaal bestuur moesten bekend maken . en dat dit bestuur het Uitvoerend Bewind er bericht van zou zenden. Ter voldoening van de in het reglement voor de gemeentebesturen aan den Raad opgelegde verplichting werden te Harderwijk aan de 7 grondvergaderingen ieder een apart lokaal of plaats van samenkomst aangewezen. * 
Bij de nadere verdeeling van de departementen en ringen in gemeenten, welke het Uitvoerend Bewind den 22en Januari 1801 publiceerde, behield Harderwijk haar plaats in den 5en ring van het departement van den Ouden IJssel en de geringe veranderingen in de instructie en het reglement van 9 Juni 1800 door het Wetgevend Lichaam den 6en Februari 1801 gearresteerd en gepubliceerd zijn te onbelangrijk om er hier bij stil te staan, te meer omdat de centrale regeering op voordracht van het Uitvoerend Bewind, besloot de staatsregeling door eene nieuwe wet te vervangen.
Deze nieuwe constitutie door het volk in de eerste dagen van October 1801 goedgekeurd en bekrachtigd, werd den 16en October door het Uitvoerend Bewind afgekondigd. Ingesteld werd een Staatsbewind met een algemeenen secretaris en Secretarissen van Staat voor de binnenlandsche zaken, financien en andere takken van het centraal bestuur. De artikelen 63 en 71-75 schreven voor, dat in elk departement een commissie van ingezetenen de inr ichting van zijn bestuur ontwerpen en ter onderzoek aan het Staatsbewind zenden moest waarna het ter goedkeuring aan de stemgerechtigden zou worden aangeboden; dat de departementale besturen, na de aanneming van het ontwerp-reglement, zoo spoedig mogelijk de gemeentebesturen moesten inr ichten op zoodanigen voet als de steden en dorpen hun zouden voorstellen, mits hun voordracht gegrond was op het beginsel van volkskeuze en eene geregelde afwisseling; dat de gemeenten de vrije beschikking hadden over hare huishoudelijke belangen en daarover plaatselijke voorschriften mochten maken. De inr ichting van de gemeentebesturen werd dus weder aan de plaatselijke keuze overgelaten, doch de departementale besturen konden haar goed- of afkeuren.
Het ontwerp-reglement van Gelderland werd, nadat het den 29en April aan de gemeenten ter goedkeuring was gezonden en deze er in hadden toegestemd (te Harderwijk had de stemming plaats van 17 tot 24 Mei *  door het Wetgevend Lichaam bij besluit van 3 Juni 1802 (nr. 64) gearresteerd en den volgenden dag gepubliceerd. Aan de hand van de staatsregeling bepaalt het ten aanzien van de gemeenten o.a. dat het departementaal bestuur zou voorzien in de eerste keuze van de gemeentebesturen; dat deze aan het departementaal bestuur zouden voorstellen op welke wijze in het vervolg de keuze van- en de vervulling der vacatures in hun college zouden geschieden en dat van elk gemeentebestuur alle 3 jaren een gedeelte moest aftreden, doch dat de aftredende leden telkens weder herkiesbaar waren.
De magistraat van Harderwijk zou bestaan uit 8 leden. *  Ter voldoening aan artikel 22 van de staatsregeling verdeelde het Wetgevend Lichaam den 18en Februari 1803 het Bataafsch gemeenebest in departementen, ringen en gemeenten, waarbij Harderwijk geplaatst werd in den 2en ring van het kwartier Veluwe in het departement Gelderland.
Hooger is gezegd, dat het departementaal bestuur de eerste keuze van de magistraatsleden zou doen. Uit krachte van dien, benoemde het den 1en October 1802 te Harderwijk een nieuw bestuur van 8 leden en installeerde deze den 8en November d.a.v. Op denzelfden dag kozen de benoemden tot hun president het lid A. Schilders, tot zijn plaatsvervanger F. H. A. P. van Erckelens en tot gemeentesecretaris Mr. J. C. F. de Vries. *  De president of voorzitter was, volgens resolutie van 17 December 1802, tevens schout. * 
Ter voldoening aan artikel 105 van het departementaal reglement droeg het gemeentebestuur, in zijne vergadering van 11 Februari 1803, aan 2 leden en den secretaris op een stadsregeeringsreglement te concipiëeren. Het opgesteld ontwerp werd, nadat het op verlangenvan het departementaal bestuur eenigszins was gewijzigd, goedgekeurd en den 29en Juni 1804 gepubliceerd. * 
Overeenkomstig het departementaal reglement regelt het de verkiezing van 8 Schepenen en Raden, de vervulling van vacatures die langer dan 6 maanden zouden duren en de aftreding, telkens van 2 leden, in de jaren 1806, 1809, 1812 en 1815. De oude keurdag op 25 Januari, werd weder hersteld en de voorzitter herkreeg den titel van burgemeester. Den 26en November kozen de in de grondvergaderingen daarvoor aangewezen kiezers de in het reglement bedoelde 8 gecommitteerden uit de stemgerechtigde burgers. * 
De nieuwe staatsregeling welke den 26en April 1805 werd gepubliceerd. stelde de Uitvoerende macht in handen van een Raadpensionaris als vertegenwoordiger van Hun Hoog Mogenden in alle zaken het gouvernement van den Staat betreffende. Hij werd bijgestaan o.a. door de hooger genoemde Secretarissen van Staat voor de departementen van algemeen bestuur. *  Deze constitutie bevat ten aanzien van de gemeentebesturen nagenoeg dezelfde voorschriften als de wet van 1801. De departementale besturen, bij artikel 62 voorloopig in hunne inr ichting en gezag gehandhaafd, werden den 19en Juli 1805 door Hun Hoog Mogenden gereorganiseerd. De gemeentebesturen en hunne verkiezing bleven voorloopig op den bestaanden voet ingericht, doch de departementale besturen waren bevoegd dienaangaande de noodige algemeene bepalingen voor te dragen, met inachtneming van de constitutioneele wet en de uit krachte van dien gemaakte besluiten en verordeningen. O.a. werd bij de staatsbesluiten van 25 September 1805 (nr. 7) en 15 November 1805 (nr. 8) geordonneerd, dat van dringende vacatures in gemeentebesturen kennis behoorde te worden gegeven aan het departementaal bestuur en door dit college aan den Raadpensionaris teneinde in de opengevallen zetels te voorzien en dat de departementale besturen ook van de gewone en op vaste tijden bepaalde aftreding der leden van gemeentebesturen bericht moesten ontvangen. * 
Den 20en December 1805 werd een algemeen reglement voor de gemeentebesturen gearresteerd, dat, volgens resolutie van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken van 3 Januari 1806, vooral ten aanzien van de financien, zonder uitstel in werking moest treden. Het bevat een algemeen stelsel van belastingen en bevestigt de bevoegdheden van de gecommitteerden der stemgerechtigde burgers i.h.b. ten aanzien van de jaarlijksche rekening en verantwoording van de ontvangsten en uitgaven en het onbezwaard behouden van de vaste goederen der gemeenten. Geschillen die hierover ontstonden waren onderworpen aan de uitspraak van het departementaal bestuur.
Den 5en Juni 1806 maakte de Bataafsche republiek plaats voor het koninkrijk Holland tengevolge waarvan den 7en Augustus d.a.v. weder eene nieuwe constitutie werd afgekondigd. Zij handhaafde de verdeeling van het Rijk in departementen, ringen en gemeenten en liet de regeling van het stemrecht en de wijze waarop het zou worden uitgeoefend over aan de wet. De kroon van Holland werd opgedragen aan Lodewijk Napoleon en zijn wettige mannelijke afstammelingen. De koning had bij uitsluiting en zonder restrictie, de volledige uitvoering der regeering en de macht om de uitvoering der wetten van den Staat te verzekeren, waarin hij werd bijgestaan door Ministers van Staat en andere dignitarissen. De gemeentebesturen waren bevoegd hunne huishoudelijke belangen te regelen op den voet en de wijze bij de wet bepaald.
Naar aanleiding van de circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken d.d. 8 Augustus 1806, noodigde het departementaal bestuur van Gelderland den 26en Augustus d.a.v. het gemeentebestuur van Harderwijk uit om vóór of op 1 November in te zenden een project-reglement van bestuur, dat gegrond moest zijn op het algemeen reglement van 20 December 1805. De gemeenteraad droeg de uitvoering van deze aanschrijving op aan eene Commissie, die daarop een regeeringsreglement ontwierp, dat men den 31en October 1806 verzond. * 
Van dit ontwerp is in het gemeentearchief geen exemplaar te vinden. Ook is het mij niet gebleken dat het werd goed- of afgekeurd, wèl, dat naar aanleiding van het koninklijk besluit van 27 October 1806 (nr. 12) Harderwijk bericht kreeg, dat de periodieke aftreding der leden van plaatselijke besturen voorloopig was opgeschort en dat vacatures onvervuld moesten blijven, doch dat men in dringende gevallen zich met een voordracht kon wenden tot het departementaal bestuur. *  Deze provisioneele regeling bevestigde de Koning bij decreet van 30 Januari 1807 (nr. 33.) Zijne Majesteit verlangde dat de gemeentebesturen op denzelfden voet zouden blijven voortbestaan, totdat zij overeenkomstig de constitutioneele wetten opnieuw zouden zijn georganiseerd. *  De verwachte suppletoire wet is, ter voldoening aan Zijner Majesteits besluit van 7 April (nr. 1) gepubliceerd 13 April 1807. Zij verdeelde het Rijk in 10 departementen, die nader zouden worden onderverdeeld in kwartieren en gemeenten. In elk departement werd het bestuur opgedragen aan een Landdrost, met Assessoren en een Secretarisgeneraal. Onder den landdrost stonden kwartierdrosten. Landdrost en assessoren behartigden de zaken van politie en gedeeltelijk ook de justitie.
De plaatselijke besturen waaraan de administratieve politie werd overgelaten, waren verplicht de orders en bevelen van den landdrost betrekkelijk zaken, waarover aan hem en zijn assessoren de beschikking en het toezicht was opgedragen, te respecteeren en te doen respecteeren, zoomede hen en den drost in hun kwartier te dienen van bericht, consideratien en advies op alle te dien einde in hunne handen gestelde stukken. De kwartierdrosten hadden het oppertoezicht op het bestuur van alle in hun ambtskring gelegen gemeenten en assisteerden, indien zij zulks noodig achtten en dan als voorzitter, in de vergaderingen der gemeentebesturen. De gemeenten werden in twee klassen verdeeld. Tot de eerste klasse behoorden de steden met meer dan 5000 inwoners. Het bestuur in de gemeenten der tweede klasse, waartoe Harderwijk behoorde, bleef ingericht op den bestaanden voet, voorhehoudens de veranderingen die de Koning noodzakelijk mocht achten. De jaarlijksche rekening en verantwoording van de rentmeesters moest den kwartierdrost worden aangeboden, die haar onderzocht en, indien hij er termen voor vond, aan den landdrost zond. Op een nader te bepalen dag zouden de departementale besturen worden ontbonden en de landdrosten c.s. hun ambten aanvaarden. *  Deze suppletoire wet en eene regeling der werkzaamheden van deze nieuwe bestuursambtenaren, ingediend 13 Februari 1807 heeft de Koning bij decreet van 29 April 1807 (nr. 3) bekrachtigd.
Tevens verdeelde Zijne Majesteit de departementen in kwartieren en gemeenten waarbij Harderwijk een plaats kreeg in het eerste kwartier van het departement Gelderland. De landdrosten, assessoren en kwartierdrosten kregen hunne benoeming bij Kon. decreet van 8 Mei 1807 (nr. 40).
Den 20en van Grasmaand 1809 werd weder eene nieuwe wet gepubliceerd. Zij verdeelde, door toevoeging van Oost-Friesland, het Rijk in 11 departementen en in kwartieren en gemeenten die de Koning nader zou bepalen en rangschikken. Ten aanzien van de gemeentebesturen wordt hierin gezegd, dat zij bestaan uit een burgemeester, benevens wethouders en vroedschappen; dat de burgemeester alleen belast en verantwoordelijk is voor de uitvoering van alle aan hem gezonden wetten en bevelen en de personeele politie; dat burgemeester en wethouders te zamen de plaatselijke belangen en geldmiddelen behartigen en beheeren en dat zij het oppertoezicht over de comptabiliteit moeten houden. De Koning zou later de wijze waarop burgemeester en wethouders plaatselijke keuren en reglementen konden maken en de bevoegdheden van de vroedschappen regelen. *  Deze schikking bleef evenwel onuitgevoerd.
Den 3en Juli 1810 deed Lodewijk Napoléon afstand van den troon, waarna de Keizer den 9en Juli Holland inlijfde bij Frankrijk. Deze vereeniging had tengevolge, dat in 1810 en 1811 hier te lande fransche wetten aangaande het gemeentewezen executoir zijp verklaard. Met de vervanging der bestaande staatsinstellingen door de fransche werd de hertog van Plaisance, als gouverneur-generaal of Prins-algemeen stedehouder van den Keizer, belast. De hertog moest zijn taak volbrengen vóór 1 Januari 1811.
Den 18en October 1810 verscheen het keizerlijk decreet nr. 6043, bevattende een algemeen reglement ter organisatie der hollandsche departementen van het fransche keizerrijk. Préfecten, Raden van préfecture en Onderpréfecten vervingen de Landdrosten, Assessoren en Kwartierdrosten. Het bestuur der gemeenten werd opgedragen aan burgemeesters, die in steden met meer dan 5000 inwoners door den Keizer en in plaatsen met een lager bevolkingscijfer, door de Préfecten werden benoemd. Het decreet verdeelde het grondgebied van Holland (zonder het gedeelte gelegen aan den linker Rijnoever, dat reeds 24 April 1810 bij Frankrijk was ingelijfd) in 7 departementen. Het derde in de rij, genaamd L'Issel Superieur, bestond uit het voormalig gewest Gelderland, waarvan een klein stuk bij het departement der Monden van den Rijn was gevoegd. Het had Arnhem tot hoofdplaats en was verdeeld in de arrondissementen Arnhem, Zutphen en Tiel. *  Naar aanleiding van artikel 30 verdeelde de Prins- algemeen stedehouder den 7en December 1810 de arrondissementen in kantons, waarbij hij Harderwijk aanwees als hoofdplaats van het gelijknamig kanton, waarin ook de gemeenten Ermelo en Nunspeet gelegen waren *  en besloot hij 25 December 1810 (nr. 5) dat de gemeenteraden na 1 Januari 1811 hunne functies moesten blijven bedienen, totdat de Keizer anders had geordonneerd. Intusschen veranderde hij de titels burgemeester in maire, wethouder in adjunct-maire, vroedschap in conseil-municipal en secretaris in griffier. *  De omschrijving der departementen in arrondissementen en van de arrondissementen in kantons en gemeenten heeft de Keizer bij decreet van 21 October 1811 (nr. 7378) definitief vastgesteld. * 
Ter uitvoering van de hooger genoemde fransche decreten en besluiten werden te Harderwijk op last en aanschrijving van den Prefect a. den 13en Maart 1811 de den 4en Maart (nr. 16), bij eene gelijktijdige verdeeling van het departement in mairies, door hem aangestelden maire Mr. J. C. F. de Vries en de adjunct-maires Mr. J. Steenwinkel en R. W. H. baron van Broeckhuysen, door het gelijktijdig gedemitteerd gemeentebestuur geïnstalleerd. *  b. de den 18en April 1811 door den Keizer, op eene jaarwedde van 2400 francs, aangestelden commissaris van politie Pieter Albert van Dahne beëedigd *  c. den 8en Mei 1811 de den 19en April door den maire genomineerde en den 1en Mei door den Prefect benoemde 20 municipale raden geïnstalleerd en beëedigd *  en d. den 20en September 1811 opdracht ontvangen de doopboeken en andere acten van den civielen staat van de predikanten en andere bezitters over te nemen. *  Verder benoemde de Préfect den 27en Maart 1811 tot adjunct-maire A. Schilders in de plaats van Mr. J. Steenwinkel die, als zijnde vrederechter, gelijktijdig geen ander ambt mocht bekleeden, den 1en Juni 1812 tot maire Jan Weijer van Overmeer Visscher, in plaats van Mr. De Vries, die, op verzoek, eervol ontslag had bekomen, den 22en Juni 1812 tot adjunct-maire Dr. Joh?. Jac?. van Loenen in plaats van A Schilders, die had bedankt en den 19en Augustus 1812 uit eene door den maire opgemaakte nominatie van 3 personen, tot gemeenteontvanger den oud-rentmeester en provisioneelen ontvanger Hendrik Verbeek, wiens jaarwedde bedroeg 5% van de ontvangsten beneden en 1% van hetgeen hij beurde boven de 20.000 francs. * 
De municipale raad werd ter vergadering geroepen door den maire op order of met machtiging van den Préfect en slechts om over zekere urgente onderwerpen te beraadslagen. De maire was tevens secretaris. Hij of een zijner adjuncten teekenden de besluiten en uitgaande stukken en regelden alles, doch zij stonden onder controle van den préfect en den onder-préfect.
Na de omwenteling in November 1813 bleven de fungeerende gemeentebesturen op denzelfden voet bestaan, totdat de grondwet van 29 Maart 1814 hunne samenstelling en bevoegdheden opnieuw regele. De titels maire en adjunct-maire waren echter den 21en December 1813 veranderd in burgemeester en vice-burgemeester. * 
Tenslotte volgen nog de op blz. 19 toegezegde inlichtingen over de door de Staatsregelingen en daarop steunende reglementen aan de gemeentebesturen onttrokken bevoegdheden.
1.1. Het kerkelijk toezicht
1.2. Het toezicht op het armbestuur
1.3. Het heffen van belastingen
1.4. De rechtspraak
2. Geschiedenis van het archief
3. Ordening en beschrijving van het archief
Records 101 t/m 200
Records 201 t/m 300
Records 301 t/m 400
Records 401 t/m 500
Records 501 t/m 600
Records 601 t/m 700
Records 701 t/m 800
Records 801 t/m 900
Records 901 t/m 1000
Records 1001 t/m 1100
Records 1101 t/m 1200
Records 1201 t/m 1300
Records 1301 t/m 1400
Records 1401 t/m 1500
Records 1501 t/m 1514

Kenmerken

Inventaristitel:
Inventaris van het Oud-archief der stad Harderwijk (1190) 1231-1813. (deel I)
Omvang:
70 m
Auteur inventaris:
P. Berends
Inventarisatiedatum:
1935
Openbaarheid:
Openbaar
Vestiging:
Harderwijk