Uw zoekacties: Stadsbestuur Elburg, 1320-1813

1001 Stadsbestuur Elburg, 1320-1813 ( Streekarchivariaat Noordwest-Veluwe )

In onze collectie bevinden zich de archieven van de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet en Oldebroek. De stukken gaan terug tot 1231. Ook kun je via dit venster zoeken in andere archieven die bij ons beheerd worden of overgedragen zijn, zoals kerkelijke archieven, het archief van je sportvereniging of bedrijfsarchieven zoals dat van de Veluvine verffabriek.

 
 

Kom je er niet uit? Kijk dan eens bij onze themapagina’s of de onderzoekstips. Uiteraard kun je ook altijd contact opnemen via het contactformulier. Onze deskundige medewerkers gaan je dan helpen met jouw vraagstuk.

beacon
 
 
Voorwoord
De beide hierna volgende inventarissen zijn in één deel veerenigd, aangezien, gelijk in de inleiding tot den inventaris van het oud-archief van den zeepolder Oosterwolde nader is uiteengezet, een nauwe samenhang tusschen het stads- en het polderbestuur heeft bestaan, en buitendien het grootste en oudste gedeelte van het polderarchief in eigendom aan de gemeente Elburg toebehoort.
Den gebruikers zij nog medegedeeld, dat het geheele oud-archief van Elburg, alsmede dat van den polder Oosterwolde, aan het Rijksarchief in Gelderland te Arnhem in bewaring zijn gegeven.
Inleiding
Hoewel de literatuur over de geschiedenis der stad Elburg niet zeer uitgebreid is, kan toch ter inleiding van dezen inventaris vooral worden verwezen naar het verdienstelijke, in 1885 te Utrecht verdedigde, proefschrift van Mr. P.A.N.S. VAN MEURS, "Geschiedenis en rechtsontwikkeling van Elburg". Deze schrijver gaf hier de rechtsbronnen van Elburg uit, welke tot 1636 hebben gegolden, doch heeft zijn werk voorzien van een inleiding, waarin de geschiedenis der stad beknopt is weergegeven tot aan de tot stand koming van het tweede keurboek (c. 1460).
Zoowel in de inleiding als in de rechtsbronnen vindt men verschillende gegevens over de inrichting van het stadsbestuur enz. Een ouder en veel minder uitvoerig, maar in zijn soort toch ook niet onverdienstelijk proefschrift is dat van den lateren burgemeester der stad Mr. A.W. VAN OLDENBARNEVELD, "De Elburgo ejusque statutis municipalibus" (Harderwijk, 1758).
Het stelt zich vooral ten doel te betoogen, dat de stad aanmerkelijk ouder moet zijn, dan sommige historici, onder wie hij vooral SLICHTENHORST noemt, wel meenen. Het gebied der stad Elburg heeft oudtijds tot het ambt Doornspijk behoord, en is, waarschijnlijk in de eerste helft der 13de eeuw-de oudste stadrechtbrief is verloren gegaan, waardoor de juiste datum niet bekend is-daaruit gelicht, om verder een zelfstandig bestaan te voeren.
Men bedenke hierbij dat de stad later tweemaal landwaarts in is verlegd, doordat de zee ter plaatse een groot deel van de kust heeft afgeslagen. In de 14de eeuw wist men nog, dat de stad oorspronkelijk den naam Doornspijk had gedragen, en gebruikte toen ook nog het oude zegel * 
Of hier werkelijk een burcht heeft gestaan, en dit de reden was, waarom men van de "stad van der Elborch" sprak, is niet meer uit te maken. Het aan den zeekant gelegen deel der stad, dat o.a. het oude stadhuis *  bevat, heeft waarschijnlijk nog tot het oude stadsgebied behoord, en is niet door de uitleggingen ontstaan.
Het stadsbestuur bestond aanvankelijk uit schepenen, terwijl de landsheer een richter als hoofd van dit bestuur aanstelde. In latere tijden wordt deze vertegenwoordiger van de Hooge Overheid scholtis genoemd. Evenals in andere steden heeft de magistraat dezen ambtenaar van zijne plaats weten te verdringen.
Te Elburg was zijn taak omstreeks 1570 alleen nog van rechterlijken aard, d.w.z. hij was in crimineele zaken belast met het vooronderzoek en vervulde dus de plaats van het Openbaar Ministerie. Het vonnis werd echter door den magistraat uitgesproken en geëxecuteerd. Deze scholtis had alleen binnen de stad Elburg gezag.
Een buitenambt, gelijk men dat bij verschillende andere steden kende, bestond hier niet:
het ambt Doornspijk, dat immers het buitenambt zou hebben moeten zijn, was een onderdeel van het drostambt Veluwe en had als zoodanig een eigen scholt, die hulpofficier van den drost was. Hieruit is te verklaren, dat de Elburgsche scholtis later geheel op den achtergrond is gekomen, waarmede hij zijne positie in de stad verloor, en zijn ambt tot een zuiver ereambt werd.
Men vond te Elburg oudtijds twaalf schepenen, van wie er telkens twee voor twee maanden met de werkzaamheden waren belast. De raad zal vermoedelijk evenals elders door de afgetreden oud-schepenen zijn gevormd.
Eene vertegenwoordiging van de burgerij is te zien in het college der gemeenslieden of gezworen gemeente, dat door de verschillende gilden verkozen werd.
Veel invloed hebben de gemeenslieden nooit bezeten. Burgemeesters vindt men volgens VAN MEURS het eerst in het jaar 1368.
In de 18de eeuw bestond de stadsregeering gewoonlijk uit acht schepenen en raden, onder wie twee burgemeesters; het aantal gemeenslieden bedroeg twaalf.
Een secretaris stond het stadsbestuur ter zijde.
De ordinaris-keurdag was 14 Januari (Pontiani).
Evenals elders is het college van den magistraat in 1795 door eene municipaliteit en in 1798 door een gemeentebestuur vervangen. Eene beschrijving van de omwenteling, alsmede van de patriotsche moeielijkheden in de voorafgaande jaren vindt men in de levensschets van Mr. H.H. VITRINGA, o.a. secretaris der stad Elburg, voorkomend in het Gedenkschrift van Mr. C.L. VITRINGA, deel I, (1857).
Het oudst bekende stadszegel *  waarvan o.a. in de collecties van het Rijksarchief in Gelderland twee zwaar beschadigde exemplaren voorkomen, vertoont een burcht met drie torens. In één geval, nl. bij een schepenbrief van 1305 in het archief der Commanderij van St. Jan te Arnhem, is een contrazegel gebruikt, dat een leeuw met enkelen staart vertoont.
Noch van het zegel noch van dit contrazegel is een volledig randschrift bewaard, maar het is wel mogelijk om deze aan de hand van de nog voorhanden gegevens te reconstrueeren. Dat van het zegel luidt dan: S.Civitatis de Elborg, dat van het contrazegel: Secret. Doorenspidh. Uit dit laatste blijkt dus, dat wij in het contrazegel nog het oude wapen van Doornspijk vinden,
In 1361 voor het eerst vindt men een leeuw in het stadszegel, die echter een kroon draagt en een gespleten staart vertoont. Bovendien bevindt zich in den schildvoet een ster en boven het schild een E. Het randschrift luidt: SIGILLVM OPIDI ELBVRGENSIS *  .
Volgens VAN MEURS heeft de stad in de 16de eeuw weder een zegel met een burcht aangenomen, terwijl in het tegenwoordige wapen der gemeente Elburg beide voorstellingen vereenigd zijn.
Dit vertoont in zilver een poortgebouw met twee torens van rood, gedakt van blauw en gevaand van zilver, met gouden poortkozijn en valdeur, en vóór de poortopening een liggenden, omgewenden leeuw, eveneens van goud.
De rijkdom van het Elburgsche archief is den oudheidkundigen reeds lang bekend.
In de dissertatie van VAN OLDENBARNEVELD bovengenoemd zijn verscheidene stukken uit het archief aangehaald.
Dat hij, gelijk hij in de voorrede mededeelt, zoo gemakkelijk toegang tot de archieven zijner geboortestad verkreeg, zal wel verklaard moeten worden uit het feit, dat zijn vader er het burgemeestersambt bekleedde. Later heeft het stedelijk archief de belangstelling gehad van diens opvolger, den bekenden W.A. VAN SPAEN (burgemeester 1769-1795), die er vele afschriften maakte en verscheidene stukken in zijn "Inleiding tot de historie van Gelderland" afdrukte. Naar Mr. VAN MEURS schrijft, werden door VAN SPAEN, onder medewerking van VAN OLDENBARNEVELD (Jr.) en den lateren stadssecretaris D. HOEFHAMER de stukken eenigzins geclassificeerd, en in "Laaden" (houten kistjes met schuifdeksels) geborgen.
Van den inhoud dezer 27 laden vervaardigde de Geldersche historieschrijver en hoogleeraar Mr. PIETER BONDAM een nog aanwezigen inventaris
N.B. (zie hierna Inv. nos. 396, 397).
Hierin werden de stukken een voor een beschreven, in de volgorde, gelijk zij werden aangetroffen, d.w.z. vrijwel zonder systeem. Wel waren in iedere lade de stukken, die op soortgelijke onderwerpen betrekking hadden, bijv. gruit, militaria, enz. tezamen gebracht *  .
In 1800 werd door den toenmaligen secretaris D. HOEFHAMER eene groote hoeveelheid archivalia ontdekt, die na lezing en vernietiging van het onbruikbare in 13 nieuwe laden geborgen werden.
Tevens maakte hij een summieren inventaris van de verschillende, in het stadsarchief, dat toen nog de administratieve en rechterlijke stukken beide bevatte, aanwezige deelen en dossiers.
De 40 laden werden hierbij slechts als zoodanig vermeld.
Curiositeitshalve zij hier nog medegedeeld, dat het stadsbestuur hem den 23sten December 1801 voor deze werkzaamheid eene gratificatie van 130 gulden toekende * 
Een inventaris van de 13 nieuwe laden in den trant van dien van Mr. P. BONDAM is nooit tot stand gekomen. Onder de latere geschiedschrijvers heeft vooral Mr. Is. An. NIJHOFF voor zijne "Gedenkwaardigheden" verscheidene Elburgsche stukken gebruikt, echter alleen uit de eerste 27 laden.
Mr. VAN MEURS ontleende bij de bewerking zijner dissertatie veel aan het archief, en hij vestigde de aandacht van den Rijksarchivaris in Gelderland, Mr. J.F. BIJLEVELD, op den verwaarloosden toestand, waarin het zich toen weder bevond. Toen nu juist in dezen tijd tot de overbrenging van de rechterlijke archieven naar de Rijksarchiefdepots was besloten, is dit gedeelte voor Elburg niet ter plaatse uitgezocht, aangezien er niemand, genoegzaam bekend met het oude schrift, voor dit werk kon gevonden worden.
De scheiding is toen te Arnhem tot stand gebracht, waarna in 1885 de Rijksarchivaris aan den burgemeester, Mr. H.Th. GREGORY, voorstelde de 40 laden aan het Rijksarchief in Gelderland in bruikleen te geven.
In October van hetzelfde jaar werd hiertoe door den gemeenteraad besloten *  Men noemde deze collectie de charterverzameling, doch in de laden bevonden zich, behalve charters, een groot aantal losse stukken, onder welke bijzonder veel brieven. In de jaren 1886 en 1887 is deze verzameling door den commies-chartermeester Mr. J.J.S. baron SLOET geïnventariseerd, d.w.z. van alle stukken werden op fiches beschrijvingen, van oorkonden en brieven in regestvorm, vervaardigd en deze chronologisch geplaatst.
Een tweetal, zij het gebrekkige, indices van persoons- en plaatsnamen kwam eerst jaren later door andere hand tot stand. In de berging der stukken was geene verandering gebracht; alleen waren de charters in zakjes geplaatst.
In dezelfde jaren heeft men het te Elburg achtergebleven gedeelte in orde gebracht en gecatalogiseerd, gelijk het gemeente-verslag over 1887 het noemt.
De hieraan verbonden conclusie, dat "het archief thans volkomen aan de eischen voldoet *  , was in latere jaren door nieuwe verwaarloozing te niet gedaan. Behalve uit het z.g. nieuw-archief bestond deze verzameling ook nog uit een vrij belangrijk oud-archief.
Dit laatste werd in 1927 ter inventarisatie naar Arnhem overgebracht.
Het bevatte o.a. eene groote brievencollectie, alle stadsrekeningen (in den loop der tijden, vooral wat de oudere betreft, sterk verwaarloosd), enkele gildearchiefjes, en stukken afkomstig van de vroegere Weeskamer.
Een inventaris in den zin, waarin men dezen tegenwoordig opvat, kon de arbeid van Mr. SLOET niet worden genoemd. Voor eene nieuwe inventarisatie moest deze arbeid opnieuw worden verricht, terwijl hierin natuurlijk ook het te Elburg achtergebleven gedeelte moest worden betrokken.
Hieruit is de volgende inventaris ontstaan. Door deze inventarisatie is o.a. uit de charterverzameling het archief van het voormalige St. Agnietenconvent, voorzoover nog aanwezig, gereconstrueerd, welk archief geheel verspreid was geraakt.
Het grootste nut der collectie-SLOET heeft hierin gelegen, dat zij het mogelijk maakte, brieven en bijlagen, welke soms ver van elkaar en in verschillende laden waren terecht gekomen, weder te vereenigen.
Het is duidelijk, dat de berging en de nummering der laden na dezen nieuwen inventaris niet in stand kon worden gehouden. Eene concordantie van oude en nieuwe nummering is niet vervaardigd, omdat dit niet noodzakelijk scheen.
De ingekomen stukken, die tot ééne groote collectie zijn gebracht, zijn gemakkelijk terug te vinden. Ook het terugvinden der charters zal geen moeielijkheid opleveren.
Verder is in den ouden inventaris-BONDAM aangeteekend, waarheen de daar genoemde stukken bij de nieuwe inventarisatie zijn overgebracht. Buitendien wordt het onderzoek door een uitvoerige regestenlijst vergemakkelijkt. In deze lijst zijn de brieven opgenomen tot aan het tractaat van Venlo, na welks datum, 7 September 1543, de hoeveelheid te uitgebreid wordt, en de oorkonden tot 1578, het jaar, waarin de eerste Staatsgezinde stadhouder van Gelderland optreedt.
In een aanhangsel is de inventaris van het archief der Weesmeesters opgenomen.
Het college van de weesmeesters schijnt kort vóór 1585 te zijn ingesteld.
In de ordonnantie van het weeshuis (19/29 Maart 1585) *  wordt althans medegedeeld, dat zij "nu indertijd onlanghsleden hierbinnen (te Elburg dus) instituiert" zijn, en vervolgens wordt medegedeeld, dat de magistraat op hun verzoek de ordonnanties van gelijke huizen te Utrecht, Amersfoort en Harderwijk heeft laten nagaan. In dezen tijd ook zijn de inkomsten van het Schipluidengilde *  aan het weeshuis toegekend. Uit de ordonnantie op het weeshuis blijkt weinig of niets omtrent den verderen werkkring der weesmeesters. Een ordonnantie op de weeskamer, die blijkens een extract, beschreven in Inv. no. 1814 moet hebben bestaan, is noch hier, noch in het archief van den magistraat aangetroffen.
De weesmeesters hadden, ook afgezien van het bestuur van het weeshuis, niet volkomen dezelfde functiën als hunne gelijknamige collega's in de westelijke provinciën. De magistraat der stad was Opperweesmeester, en had als zoodanig de benoeming van voogden aan zich gehouden *  , terwijl de weesmeesters zich alleen met het afhooren van de door de verschillende voogden gevoerde administratie zagen belast. Met het bestuuur van het weeshuis hadden de weesmeesters ook het beheer over de aan die instelling afgestane gelden van het Schipluidengilde. Hunne vergaderzaal in het weeshuis werd de Weeskamer genoemd, en daar bewaarden zij hun archief.
Ten gevolge van de strenge bepalingen, bij de overdracht *  der schipluidenfondsen gesteld, kwamen in den loop der tijden zeer weinig weezen in het weeshuis, en de weesmeesters wendden, naar het schijnt, de rijke inkomsten grootendeels voor eigen genoegen aan.
In 1796 stond het gilde al zijn eigendommen aan de stad af ter besteding voor onderwijs en weezenverpleging, terwijl in 1809 de magistraat het bekende "convenant" sloot met den admiraal Van KINSBERGEN over het besteden dier inkomsten ten behoeve van de door dezen gestichte inrichtingen van onderwijs * 
In dezen tijd gaf men den weesmeesters ook wel den naam Scholarchen. Het nog bestaande Instituut bevindt zich ter plaatse, waar vroeger het weeshuis stond.
Het archief der weesmeesters is zeer onvolledig bewaard. Blijkens een rapport van 30 mei 1795 *  omtrent de bij den terugtocht der troepen van den hertog van York geleden schaden in Januari 1795 zijn in het weeshuis de deuren opengebroken, de kasten der weeskamer aan stukken geslagen en al de daarin zijnde papieren verscheurd.
Het archief is niet een weeskamerarchief in den zin van art. 19 der Archiefwet, en van het ter uitvoering daarvan vastgestelde Kon. besluit van 19 april 1929, Staatsblad no. 171. Het is om deze reden niet aan het Rijksarchief overgedragen, maar bij het Elburgsche gemeente-archief bewaard, en in een aanhangsel bij den inventaris van dat archief beschreven.
Dit laatste vindt zijn oorzaak in het feit, dat het weesmeestersarchief zoowel van rechterlijken als van administratieven aard moet worden geacht.
Afkortingen:
Inv. = Inventaris
Reg. = Regestenlijst

Kenmerken

Datering:
1320-1813
Inventaristitel:
De oude archieven van de gemeente Elburg en van den Zeepolder Oosterwolde
Omvang:
29,5 m
Auteur inventaris:
Dr. A.J. van de Ven
Inventarisatiedatum:
1932
Openbaarheid:
Openbaar
Aantal beschrijvingen:
2084
Vestiging:
Elburg