Uw zoekacties: De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel

Hss_Van_Buchel_Monumenta De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
Inventaris -
3 Monumenta Quaedam (Tresoar)
Inleiding
Inleiding
Samuel Muller
Pathuis
De samenstelling van Monumenta quaedam
Een tweedelig handschrift
Materiële beschrijving
Datering
Provenance
Hss_Van_Buchel_Monumenta De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel
Inventaris -
3 Monumenta Quaedam (Tresoar)
Inleiding
Provenance
Organisatie: Het Utrechts Archief
Het handschrift werd na Buchelius’ dood in 1641 door Cornelis Booth in zijn nalatenschap gevonden. In de door Booth opgestelde catalogus van Buchelius’ handschriften komt voor ‘in quarto, Acta presbyterii’, in de marge staat: ‘Onder neeff [Mr. Johan] van Nellesteyn’ *  (UB hs. 1831). Een aantekening achterin het handschrift nr. EVC 1323a zelf staat de volgende aanwijzing over de herkomst: ‘Behoort an[no] 1796 aan U. van Burmania; present van den hr. H. Cannegieter, oud-professor (honorarius) te Franiquer’. Hoe deze hoogleraar aan het boek gekomen is, weten we niet. Maar het levensverhaal van die twee heren maakt wel iets duidelijk over het verdere verloop.
Hermanus Cannegieter (1723-1804) was sinds 1750 hoogleraar rechten, taal-, oudheid- en geschiedkunde in Franeker. In 1795, na het uitroepen van de Bataafse republiek werd hij door de patriotten uit zijn functie ontheven, maar werd in 1802 herbenoemd ondanks zijn hoge leeftijd. *  Ulbo van Burmania (1737-1816) was tot 1795 grietman van Leeuwarderadeel. Er zijn brieven van hem bewaard gebleven uit 1762-1763, toen hij in dienst van Maria Louise en later van Willem V was. *  Hij was een van de eerste leden van de Maatschappij der Nederlandsche Letteren te Leiden in 1766 en zond een deel van zijn dichtwerk ‘Onbestendigheid van het Ondermaansche’ in.
In 1795 probeerde hij de bestuurlijke hervormingen tegen te houden, maar hij werd uit zijn ambt ontslagen en in 1798 zelfs gearresteerd. Sindsdien woonde hij ambteloos en kinderloos met zijn vrouw in Anjum op de Holdingastate. Hij was de laatste eigenaar van dit huis waar zijn familie sinds 1729 woonde. Inmiddels waren zijn schulden zo hoog opgelopen dat hij al zijn grondgebied verkocht en aan de kost probeerde te komen als schoolmeester. * 
‘Volgens de signatuur’, aldus Barteld de Vries, ‘was de Monumenta (nr. 3373 van de nieuwe inventaris), eigendom van jhr. Idzert Frans van Eysinga (1794-1870)’. Het is waarschijnlijk dat Burmania het handschrift de laatste twintig jaar van zijn leven in zijn bezit gehouden heeft, en dat het na zijn dood aan Idzert van Eysinga gekomen is. Toen Burmania overleed, was Eysinga pas 22 jaar oud. Het is mogelijk dat hij het pas veel later verworven heeft.
De familie Van Eysinga was een van de bekendste adellijke geslachten in Friesland. De familie Vegilin van Claerbergen kwam pas in 1641 naar Friesland maar heeft drie eeuwen een belangrijke rol op bestuurlijk terrein vervuld. Door het huwelijk van Schelto van Eysinga met Catharina Vegilin van Claerbergen in 1750 werden de familiearchieven grotendeels samengevoegd. Belangrijke figuren waren Frans Julius Johan van Eysinga en zijn zoon Idzert Frans. Frans liet het Eysingahuis te Leeuwarden bouwen, waar hij zijn verzameling kunstvoorwerpen bijeenbracht. Zijn zoon Idzert (1794-1870) woonde in het Burmaniahuis in Leeuwarden. Idzerts zoon, die ook weer Frans Julius Johan (1818-1901) heette, was o.a. secretaris van de Ridderschap van Friesland. Hij heeft het Vegilin-archief, dat tijdens zijn leven was samengevoegd met dat van de Eysinga’s, ondergebracht in het Eysingahuis.
In 1858 had hij het plan een groot aantal handschriften te verkopen. ‘Of de opsteller van de lijst, de Leeuwarder archivaris Wopke Eekhoff, de Eysinga’s ervan heeft overtuigd om niets te verkopen, is niet uitgesloten’, meent De Vries (p. 25). Het Eysingahuis werd in 1879 gekocht door het Friesch Genootschap dat hier twee jaar later het Fries Museum opende.
Inventaris
Dankwoord en verantwoording

Kenmerken

Categorie:
  • Zonder categorie