Uw zoekacties: Vereniging 'Het schoolgesticht der rooms-katholieke behoefig...

824 Vereniging 'Het schoolgesticht der rooms-katholieke behoefige jeugd in de stad Utrecht' ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
"Aan de Zeer Eerwaarde Heeren Roomsch Catholyke Pastoren binnen de stad Utrecht en derzelver vrijheid" deed J. Mulder, toen het enige katholieke lid van het gemeentebestuur, op 14 januari 1806 de brief toekomen, die als aanzet gezien kan worden tot de oprichting van het Schoolgesticht. Volgens Mulder werd het gebrek aan opvoeding van katholieke minvermogenden uiteindelijk "oorzaak eener voorbeeldeloze domheid onder hun, waardoor dan niet alleen eene woestheid in zeden, maar ook een voortdurend gemis van verbetering in beschaafdheid, herstel in beoeffendheid en ontoegankelijkheid tot voorregten, blijft voortduren". Het werd nu tijd daar iets aan te doen en het eenvoudigste middel zou zijn "de gelegentheid tot leeren voor de arme jeugd". Hij stelde voor "een proef voor deeze stad te doen neemen om een eindperk aan die voortdurende ongeletterdheid onzer Roomsche behoeftige jeugd daar te stellen" en hij nodigde de pastoors uit voor een bijeenkomst.
Tijdens deze bijeenkomst werd besloten een commissie in te stellen, waarin iedere pastoor een lid van de eigen parochie zou benoemen. Pastoor J. de Haan van de Dorstige Hartsteeg benoemde J. Mulder. De acht pastoors en acht burgerleden kwamen op 5 februari 1806 ten huize van J. Mulder bijeen om zich te constitueren tot de "commissie ter oprigting der schoolen voor de kinderen der behoeftige lidmaten van de Roomsch Catholyke godsdienst binnen deze stad Utrecht en derzelver vrijheid".
Het doel van de commissie werd door de pastoors in de kerken bekendgemaakt. Daarbij werd tot liefdadige medewerking aangespoord, bestaande uit een jaarlijkse bijdrage die steeds persoonlijk door de "Heren Gecommitteerden" (de leken-commissieleden) zou worden opgehaald.
Toen na een eerste inzameling bleek dat de bijdragen voldoende waren, werd op 14 november 1806 overgegaan tot het opstellen van een reglement.
De commissie werd bij artikel 1 omgezet in een schoolbestuur: "Het schoolbestuur (...) zal benevens alle de pastoren aldaar bestaan uit een lid van ieder derzelver respective Gemeentens, welke in gevalle van een vacature door overlijden als anderzints op voordragt van den pastoor tot welke gemeente de voorganger behoorde onder approbatie der vergadering word aangevuld." De leden van het schoolbestuur werden regenten genoemd.
P.L. Baron van Heilman van Stoutenburg werd als eerste voorzitter gekozen. Na hem wisselde, tot 1844, het voorzitterschap maandelijks in alfabetische volgorde der namen van regenten. Deze onpraktische regeling werd in de vergadering van 3 mei 1844 gewijzigd. Daarna werd, met recht op herbenoeming, de voorzitter jaarlijks bij geheime stemming gekozen. Na pastoor J. Kuppens bekleedde P. van Rijckevorsel van Rijsenburg zo 21 jaar het voorzitterschap. Vanaf 1865 was van rechtswege de deken van de stad voorzitter.
In 1806 werd het gebouw 'de Spinzezaal' in de Boterstraat als Armenschool aangekocht. De eerste hoofdonderwijzer was Hendrik Rigt uit Vogelenzang. De R.C. Armenkamer vergaf het merendeel van de beschikbare schoolplaatsen, al hield iedere regent van de stichting het recht zelf een bepaald aantal kinderen toe te laten.
In 1837 waren er 540 leerlingen, zodat de school te klein werd. Van de Armenkamer werden daarom enige lokalen gehuurd in het Zoudenbalchhuis aan de Donkerstraat. Voor de hier schoolgaande kinderen moest schoolgeld betaald worden, zodat sprake was van een burgerschool. Omdat de gemeente weigerde een vergunning af te geven voor de niet-armenschool, beschouwde het Schoolgesticht de lokalen aan de Donkerstraat als "bijschool".
In 1856 vroeg de Armenkamer de lokalen terug, terwijl de school in de Boterstraat opnieuw te klein werd. Daarom werd het terrein met het gebouw 'De Blauwe Druif' aan de Alendorpsteeg aangekocht. Hier kwamen een burgerschool voor 400 à 500 leerlingen, en een armenschool voor 700 leerlingen. Tevens werd hier een regentenkamer gebouwd.
In 1870 kon nog een school aan de Waterstraat worden geopend.
In de volgende jaren richtten de rooms-katholieke parochies steeds meer eigen scholen op, waardoor de scholen van het Schoolgesticht overbodig werden. De armenschool aan de Alendorpsteeg, sinds 1888 nog enkel meisjesschool, werd in 1903 aan de Dominicusparochie verkocht, en die aan de Waterstraat later aan de aartsbisschop. De opbrengst van de aanwezige fondsen werd gebruikt ter ondersteuning van de scholen van de parochies. In 1920 werd deze ondersteuning overbodig door de uitwerking in de Lager Onderwijswet van de wettelijke gelijkstelling van het bijzonder en het openbaar onderwijs.
De vereniging is als subsidiërende instelling blijven bestaan; bij een statutenwijziging in 1980 werd de naam veranderd in "Het Schoolgesticht ten behoeve van de katholieke jeugd in de stad Utrecht".
Vermoedelijk is het archief van de vereniging in 1978, samen met het archief van de St. Vincentiusvereniging, bij de Gemeentelijke Archiefdienst terechtgekomen. Het had een omvang van 0,60 m1 en besloeg, met forse hiaten, de periode 1806-1922.
Tijdens de bewerking van de inventaris van het archief van de St. Catharinaparochie in 1992 werden enige daarin abusievelijk (bij "nevenfuncties van de pastoor") opgenomen archivalia van het Schoolgesticht van 1922-1977 aangetroffen, die bij de rest van het archief gevoegd werden. Deze stukken hadden een omvang van 0,20 m1.
In juli 1993 is contact opgenomen met de huidige penningmeester van de vereniging, bij wie nog stukken vanaf 1964 bleken te berusten. Op 23 juli 1993 is door de penningmeester een aanvulling op het archief met een omvang van 0,25 m1 aan de Gemeentelijke Archiefdienst geschonken. Als cesuur is 1988 gekozen.
Dubbele stukken en giro-afrekeningen en bankafschriften over de periode 1964-1986 (omvang 0,15 m1) zijn vernietigd. De uiteindelijke omvang van het archief bedraagt 0,90 m1.
september 1993, G. Boer

Kenmerken

Datering:
1806-1988
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de vereniging 'Het schoolgesticht der r.k. behoefige jeugd in de stad Utrecht' (1783) 1806-1988
Auteur:
G. Boer
Datering toegang:
1993
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Schenking (van een niet overheidsarchief)
Omvang:
0,89 m
Categorie: