Uw zoekacties: Familie Booth

759 Familie Booth ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Cornelis Booth
N.B. Arts, oudheidminnaar en burgemeester (Utrecht 20-10-1605-Utrecht 15-7-1678).
759 Familie Booth
Inleiding
Cornelis Booth
N.B. Arts, oudheidminnaar en burgemeester (Utrecht 20-10-1605-Utrecht 15-7-1678).
NB:
Arts, oudheidminnaar en burgemeester (Utrecht 20-10-1605-Utrecht 15-7-1678).
Organisatie: Het Utrechts Archief
Oudste zoon van Everard Booth, predikant te Utrecht, en Alidt Ruysch. Gehuwd 1) te Utrecht op 26-5-1629 met Amelia van Waveren, genaamd van Oort (dochter Aletta, de andere 3 kinderen stierven op jonge leeftijd) en 2) te Utrecht op 10-12-1637 met Digna van Wijckersloot (zoons Everard, Willem en Adriaan, dochters Amelia en Sophia, de andere 9 kinderen stierven op jonge leeftijd). * 
Het geslacht Booth is afkomstig uit Dordrecht en heeft zich later gesplitst in een Haagse en een Utrechtse tak. Cornelis Booth heeft voortdurend naspeuringen gedaan naar zijn voorgeslacht en vervaardigde in dat kader vele genealogieën. * 
Een onwettige schakel probeerde hij daarbij te verdonkeremanen en zelfs verzocht hij het Utrechtse gerecht in 1651 om een attestatie waarin zijn afstamming van ridder Jan van Almonde Willemsoon (ca. 1400) werd bevestigd. *  Dit alles mede ter zekerstelling van zijn maatschappelijke positie.
Grootvader Cornelis Booth Janszoon was de reformatie toegedaan en leefde om die reden enige tijd in ballingschap. Hij had een houthandel en schijnt volgens kleinzoon Cornelis 'door publycke calamiteyten, ende domestyque ongevallen, in middelen en aensien van der voorouderen luyster ende waerdicheyt wel eenichsints gedeclineert ende verswackt, doch niet vervallen te sijn'. * 
Vader Everard overleed in 1610 en moeder Alidt volgde in 1616. Cornelis werd zo op tienjarige leeftijd wees, samen met zijn zusje Henrica en zijn broertje Abraham. De familie heeft hen echter goed opgevangen. Cornelis bezocht de Hieronymusschool ter stede en ging in 1622 met een loffelijke attestatie van rector Aemilius *  medicijnen studeren in Leiden.
Hij was een serieus student en in het bezit van een ruime boekerij. Een catalogus van zijn hand - een hand die uit duizenden te herkennen is - telde in 1627 al 500 werken op het terrein van de medische wetenschap en verder over de klassieke oudheid, theologie, filosofie en natuurwetenschappen. *  Hij sloot zijn studie in 1628 af met een promotie aan de universiteit van Caen, nadat hij een disputatie over slijmvliesontsteking had verdedigd. De medische faculteit van Caen was destijds bij vele studenten uit de Noordelijke Nederlanden in trek. * 
Na zijn promotie vestigde de kersverse doctor medicinae zich als arts in zijn geboortestad. Hij telde onder zijn patiënten vele aanzienlijken, maar ook huispersoneel en ambachtslieden. Lang heeft hij hiervan echter niet zijn hoofdberoep gemaakt. Nadat hij in 1632 tot schepen was gekozen beperkte hij zijn praktijk tot vrienden en verwanten. * 
Hij woonde aanvankelijk in bij zijn oom Adriaan *  , later bewoonde hij het huis De Kruiwagen, Oudegracht 255 *  , vervolgens het huis Janskerkhof 2 *  en tenslotte het huis Boothstraat 6. In 1658 had Booth een groot perceel grond ten noorden van het Janskerkhof gekocht uit de boedel van Maarten van Sijpestein, nadat het stadsbestuur had laten weten hier een straat te willen aanleggen. De straat werd naar hem Boothstraat genoemd, zelf vestigde hij zich ook op een van de nieuwe percelen. * 
Via zijn beide huwelijken raakte hij geparenteerd aan de aanzienlijke geslachten Van Nellesteyn en Van Wijckersloot, zeer bevorderlijk voor de bestuurlijke carrière die hij ambieerde.
Deze carrière begon in 1632, toen hij voor de eerste maal tot schepen werd gekozen. Booth had geen juridische opleiding en stortte zich met zijn gebruikelijke energieke nauwgezetheid op de beschikbare vakliteratuur. Twee jaar later werd hij gekozen tot lid van de vroedschap. Daaruit vloeiden vele gewichtige betrekkingen voort: burgerhopman (1638), gecommitteerde tot de academie (1640), kameraar (1640) en heemraad (1658) van de Lekdijk Bovendams, raad-extraordinaris in het Hof van Utrecht (1648) en thesaurier van de stad (1662). Hoogtepunt in zijn loopbaan was het burgemeesterschap, dat hij bekleedde van 1656-1658, en waardoor hij ook deel uitmaakte van de Utrechtse Staten, lid werd van het college van Gedeputeerde Staten en optrad als gedeputeerde ter Generaliteit. Door het overlijden van de heer van Rijnesteijn kreeg hij van mei-september 1658 als eerste burgemeester tevens het schoutambt in bewaring. * 
In tegenstelling tot zijn wat rekkelijker vader *  was Booth een steile calvinist en een vurig aanhanger van ds. Gijsbert Voet (de paus van Utrecht), met wie hij ook persoonlijk bevriend was. In 1644 droeg Voetius mede aan hem een van zijn werken op. *  In de Nederduits-gereformeerde gemeente van Utrecht speelde Booth een belangrijke rol. In 1634 werd hij tot diaken en vanaf 1644 vele malen tot ouderling gekozen. *  Lange jaren was hij dus zowel lid van de vroedschap als van de kerkeraad. In de jaren na 1618 kende Utrecht een vroedschap van streng-calvinistische signatuur en heerste er een grote mate van eenstemmigheid tussen kerkeraad en vroedschap. Booth werd beschouwd als een van de leiders van de rechtzinnige partij en dus van de vroedschap. Tijdens het eerste stadhouderloze tijdperk (1650-1672) groeide de meer op Holland gerichte staatsgezinde en meer rekkelijke factie binnen de vroedschap uit tot een meerderheid. De verhoudingen met de kerkeraad verslechterden zienderogen. In maart 1660 besloot de vroedschap commissarissen-politiek als toezichthouders naar de kerkeraadsvergaderingen af te vaardigen, in juni 1660 Staatse troepen in de stad toe te laten ter beteugeling van mogelijke oproeren en in juli 1660 de luidruchtige predikanten Teellinck en Van der Velde uit te wijzen. Tegen al deze besluiten keerde zich de rechtzinnige minderheid onder leiding van onder andere Booth. * 
De onrust vond een belangrijke voedingsbodem in de slepende kwestie rond het vruchtgebruik van de kapittelgoederen. Deze waren deels in particulier bezit gebleven en droegen naar het oordeel van de stad veel te weinig bij tot het onderhoud van het groeiende aantal predikanten en schoolmeesters. Vanaf 1645 ontspon zich hierover een venijnige strijd tussen de stad en de Staten, die minder ver wilden gaan. De kerkeraad hield de druk op de ketel. In 1655 besloot de vroedschap tot het opstellen van een uitgebreid exposé, waarin het historisch gelijk van de stad zou moeten worden aangetoond. Een kolfje naar de hand van Booth. Als Vertoogh van het recht dat de magistraet der stadt Utrecht is hebbende, om haere ondersaten geestelijcke goederen besittende, te belasten ...., verscheen dit rapport in 1655 in Middelburg.
Booth vormde de spil in een uitgebreid netwerk van vrienden en verwanten en was als zaakwaarnemer, executeur, voogd e.d. bij vele familiale kwesties betrokken. Via zijn zoons en andere familieleden liet hij zich nauwkeurig op de hoogte houden van de militaire en politieke nieuwtjes. Met zijn geestverwant Ghijsbrecht van der Hoolck onderhield hij een levendige correspondentie, toen die optrad als Utrechts gedeputeerde ter Generaliteit. De politieke kopstukken werden in hun brieven met codegetallen aangeduid. * 
Tijdens de bezetting van Utrecht door de Fransen hield Booth zich wat op de achtergrond. Hij vluchtte niet en schijnt zelfs wat erg haastig het Franse wapen boven de stadspoorten te hebben willen laten aanbrengen. Hij onderhield met sommige Fransen goede betrekkingen en vormde zo geen uitzondering op de regel. Het gaf voedsel aan de spotnaam 'sleuteldragers' waarmee met name de Hollanders de Utrechtse regenten aanduidden, die immers de stad zonder slag of stoot aan de vijand zouden hebben overgedragen. *  Toch hielp zijn meegaande houding hem niet, toen de Fransen ter verzekering van de uitbetaling van een oorlogsschatting bij hun vertrek op 6 november 1673 veertien Utrechters als gijzelaar meenamen. Booth was een van hen. In februari 1674 mochten zij terugkeren.
Bij het nieuwe regeringsreglement van 1674 werd Utrecht min of meer als overwonnen gewest beschouwd. De stadhouder mocht de wet verzetten en deed dat ook. Van de 36 zittende leden van de vroedschap (er waren intussen 4 vacatures ontstaan) keerden slechts 13 - onder wie Booth - in de nieuwe vroedschap terug. Deze bestond nu uit rechtzinnige Oranjegezinden, merendeels afkomstig uit de kerkeraad. *  Booth's 'finest hour' kwam in 1675, toen hij na deze machtswisseling opnieuw tot de hoogste waardigheid van burgemeester werd geroepen. Bij zijn overlijden in 1678 besloot de vroedschap ter condoleantie een delegatie naar het sterfhuis te sturen 'uyt consideratie van sijne besondere merites'. * 
Blijvende betekenis heeft Booth gekregen door zijn geschiedkundige werkzaamheden. Want het verleden van zijn stad en haar illustere families had een leven lang zijn hart. Zijn bezigheden op dit terrein vloeiden overigens niet altijd voort uit puur historische belangstelling. In veel gevallen dienden de door hem verzamelde historische gegevens als bewijsmateriaal voor kwesties waarbij hij ambtshalve was betrokken. Als oudheidminnaar ging zijn bijzondere aandacht onder meer uit naar de stedelijke bibliotheek. In 1640 werd hij benoemd tot bibliothecaris van de academie, nadat hij zich eerder al actief had betoond als lid van de vroedschapscommissie voor de bibliotheek (1637) . Deze inspanningen leidden tot een beter toezicht op de collectie, meer financiële armslag, het beschikbaar komen van een catalogus (in 1670 verschenen) en een 'acquisitieprofiel'. In 1644 werden hem een jaarwedde van fl. 200 en fl. 800 voor reeds verrichte diensten toegekend. * 
Zijn zorgzame hand strekte zich ook uit tot het stedelijk archief. In 1654 werd - waarschijnlijk op zijn voorstel - een archiefcommissie ingesteld. Zelf werd Booth daarin ook benoemd. Dit leidde onder meer tot een verbeterde berging en de vervaardiging van een inventaris. Ook liet de commissie door de tekenaar Johan van Atteveld enkele belangrijke charters afschrijven die daarna ter vidimering aan het Hof van Utrecht werden aangeboden. * 
Booth legde een grote verzameling gedrukte werken en handschriften aan - onder andere afkomstig van Van Buchell - en vervaardigde zelf een grote hoeveelheid aantekeningen, uittreksels en transcripties van stukken betreffende met name de geschiedenis van stad en provincie Utrecht. In zijn functies had hij dan ook gemakkelijk toegang tot de archieven. Het is niet uitgesloten dat sommige stukken daarbij van eigenaar wisselden. *  Tot publiceren kwam hij nauwelijks. Van zijn hand is alleen de Beschrijvinghe der stadt Utrecht, een toelichting bij en stadsplattegrond van Adam van Vianen, die Vondel overigens nog inspireerde tot een lofdicht op Utrecht.
Na zijn dood in 1678 *  is zijn verzameling boeken en handschriften gedurende anderhalve eeuw vrijwel verborgen in het bezit van zijn erfgenamen gebleven. * 
Geschiedenis van het archief
Verantwoording van de inventarisatie
Bijlagen
1. Concordantie van de oude nummers in de voorlopige inventaris van de 'collectie Booth' (onder vermelding van op de stukken aangetroffen nummers) naar de nieuwe inventarisnummers
2. Overzicht door W.A. Wijburg van de door C. Booth in zijn genealogische handschriften gebruikte afkortingen, met bijlagen
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1544-1760
Toegangstitel:
Inventaris van stukken van de familie Booth (1414) 1544-1760
Auteur:
A. Pietersma
Datering toegang:
1994
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Het archiefblok bevat archiefbescheiden met verschillende rechtstitels
Omvang:
2,63 m zuurvrije dozen
Rubrieken:
Thema trefwoorden: