Uw zoekacties: Maatschappij tot nut van het algemeen, departement Utrecht

733 Maatschappij tot nut van het algemeen, departement Utrecht ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Departement Utrecht van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen
733 Maatschappij tot nut van het algemeen, departement Utrecht
Inleiding
Departement Utrecht van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen
Organisatie: Het Utrechts Archief
Grondleggers van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen waren Jan Nieuwenhuyzen (1724-1806), Doopsgezind predikant te Monnikendam, en zijn zoon Martinus (1760-1793), student en promovendus in de medicijnen te Franeker. Eind 1784 richtten deze twee te Edam het Genootschap van Kunsten en Wetenschappen tot Nut van 't Algemeen op. Het Genootschap werd per 9 augustus 1787 opgeheven en kwam weer tot leven als Maatschappij tot Nut van 't Algemeen met Amsterdam als hoofdzetel. Nog steeds is het centraal bureau van de Maatschappij te Amsterdam gevestigd.
Na 1784 ontstonden in diverse steden departementen, aanvankelijk van het Genootschap en na 9 augustus 1787 van de Maatschappij. De departementen zijn autonoom en benoemen de twaalf leden van het hoofdbestuur te Amsterdam. In 1934, toen de Maatschappij 150 jaar bestond, telde zij ruim 300 departementen. *  .
Utrecht moet één van de oudste departementen zijn geweest. Het streven van vader en zoon Nieuwenhuyzen om "Kunsten en Wetenschappen onder den gemeenen Burger voort te planten, om dus denzelven te beschaaven en te algemeenen nutte te verbeeteren" sloeg in Utrecht aan. Op 15 december 1786 werd het departement Utrecht van de Maatschappij opgericht. Het bestuur bestond uit de initiatiefnemers. De Doopsgezinde predikant Johannes Albertus Hoekstra werd voorzitter. De Lutherse predikant Jan Hendrik Fortmeijer werd secretaris. Penningmeester werd de "Leermeester in het Fundatiehuis", Dirk de West. De Remonstrantse predikant Jan Konijnenberg tenslotte werd medewerkend lid. Op 23 februari 1787 vindt, met toestemming van burgemeesteren en vroedschap, in de Stadsmuziekzaal op de Mariaplaats de eerste vergadering van het departement Utrecht plaats. De predikant Hoekstra hield als voorzitter een toespraak. In de notulen van de bestuursvergaderingen staat geschreven dat de voorzitter zich zo goed van zijn taak kweet "dat, na het eindigen der Redevoering verscheiden der deftigste toehoorderen zich tot leden van het zelve aangaven". Verder staat genotuleerd: "Het muziek, het geene vriendlijkst door eenige voornaame meesters en kunstenaars, op verzoek van bestuurderen, voor, tusschen en na de Redevoering gegeeven wierd, zettede deeze plechtigheid mede eenen groote luister bij". *  .
De geschiedenis van het wel en wee van het departement Utrecht is tot op heden nog niet beschreven.
Om de op- en neergang van het departement Utrecht te illustreren volgen hier enige cijfers. In 1821 telde het departement circa 378 leden. *  . In het verenigingsjaar 1874-1875 bedroeg dit aantal 278. In het jaar 1900-1901 was dit aantal geslonken tot 155 en in het jaar 1936-1937 bedroeg het aantal leden nog maar 63. *  .
Eén van de voornaamste doeleinden van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, tegen het einde van de 18e eeuw en tijdens de 19e eeuw, was de modernisering van het onderwijs. Naar de beginselen van de Christelijke godsdienst moest het algemeen volksgeluk worden bevorderd. Het werd een streven naar een openbaar en neutraal onderwijs.
Het departement Utrecht ontwikkelde veel aktiviteiten. Op initiatief van het departement werd op 3 mei 1917 de Volksuniversiteit van Utrecht opgericht. *  .
Reeds in 1797 moet de Leesbibliotheek zijn opgericht. *  . Zij was gevestigd in de voormalige Oud-Katholieke school aan de Mariaplaats. In 1918 werd het boekenbestand aan de Openbare Leeszaal in bruikleen afgestaan. *  . Van 1844 tot omstreeks 1930 bestond de Commissie ter beoordeling van loffelijke bedrijven. *  . Diploma's, geldbeloningen of medailles werden uitgereikt aan mensen die hun medemensen met levensgevaar van de verdrinkingsdood gered hadden. Beloond werden ook mensen voor langdurige en trouwe dienst bij dezelfde werkgever.
Voor het verspreiden van lektuur huurde het departement Utrecht van de gemeente in 1922 kiosken op het Janskerkhof en bij de Noorderbrug. Deze verspreidingspunten werden respectievelijk in 1939 en 1942 opgeheven. *  . De aktiviteiten van het departement Utrecht op onderwijsgebied in de 19e eeuw zijn erg vaag. Mogelijk dat de daarop betrekking hebbende archiefbescheiden verloren zijn gegaan.
Wel is heel wat archiefmateriaal van de fröbelscholen vanaf 1928 bewaard gebleven. In 1928, wanneer de gemeente door gebrek aan financiële middelen de openbare fröbelscholen sluit, zetten het departement Utrecht en de Afdeling Utrecht van Volksonderwijs deze aktiviteit voort. In juni 1928 openen beide instellingen gezamenlijk een fröbelschool in het Ondiep *  . Pas op 4 juli 1932 wordt de "Stichting tot beheer van fröbelscholen, welke zijn opgericht op initiatief van het departement Utrecht der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en de Afdeling Utrecht van Volksonderwijs", in het leven geroepen. *  . Op 1 februari 1949 worden de scholen van deze stichting door de gemeente overgenomen. *  . Het betrof de fröbelscholen op de volgende adressen: Abstederdijk 32, Draaiweg 29, Ondiep 63, Pieterskerkhof 10, Poortstraat 73, Royaards v.d. Hamkade 18, Vleutenseweg 270, Vondellaan 30 en Vosmaerstraat 1.
In 1916/17 neemt het departement Utrecht het initiatief tot de bouw van kleine middenstandswoningen. Pas in 1922 verstrekt de gemeente een bouwkrediet. De 1e twee complexen van de Nutswoningbouw kwamen in 1924 gereed. *  . Beide complexen omvatten 150 woningen in de Palembangstraat, Medanstraat, Van Riebeekstraat, Soerabayastraat en Kanaalstraat. Daarna kwamen nog de volgende complexen tot stand: het 3e complex met 48 woningen in de Semarangstraat, Ternatestraat en Bantamstraat; het 4e complex met 90 woningen in de Bandoengstraat, Ternatestraat en aan de Bleekerskade; het 5e complex met 17 woningen in de Bandoengstraat en aan de Bleekerskade; het 6e complex met 60 woningen in de Van Heutzstraat en de Ternatestraat. *  .
In 1931 waren de zes complexen van de Nutswoningbouw afgebouwd. Per 1 juli 1962 werd het woningbezit van het departement Utrecht door de gemeente Utrecht overgenomen. *  .
De Nutsspaarbank werd in 1819 opgericht. Oorspronkelijk was de spaarbank gevestigd in het gebouw Achter de Dom 22. *  . Eind 1978 ging de Nutsspaarbank op in de Centrumbank.
De Nutshulpbank, in 1852 opgericht, was er om neringdoenden te helpen bij het opzetten, voortzetten of uitbreiden van hun zaak. Er werd echter geen geld voor het afdoen van schulden verstrekt. *  . De bank diende ter bestrijding van de woeker en ter voorkoming van armoede. Zij bestaat overigens nog.
Archief en inventarisatie

Kenmerken