656 Memories van successie, kantoren in de provincie utrecht 1903-1927 ( Het Utrechts Archief )
656
Memories van successie, kantoren in de provincie utrecht 1903-1927
Inleiding
1806-1811
656 Memories van successie, kantoren in de provincie utrecht 1903-1927
Inleiding
1806-1811
De 'Ordonnantie eener Belasting op het Recht van Successie, alomme in het Bataafsche Gemeenebest in te vorderen' van 4 oktober 1805 regelde dat over het saldo van elke nalatenschap binnen de Republiek een belasting van tien procent geheven zou worden. Onder het saldo werd verstaan de contante waarde van de gehele nalatenschap op het ogenblik van overlijden, onder aftrek van de op dat moment bestaande schulden en de begrafeniskosten. Een nalatenschap binnen de Republiek werd gedefinieerd als de nalatenschap van elke inwoner van de Republiek, de nalatenschap van elke ex inwoner van de Republiek, voor zover die nalatenschap zich binnen de Republiek bevond, en de nalatenschap van elke binnen de Republiek overleden persoon, die blijkbaar geen vaste woonplaats elders had.
Belastingplichtig was een ieder die iets uit de nalatenschap verkreeg voor zijn aandeel. Op deze regels werden een aantal uitzonderingen gemaakt, waarvan de belangrijkste als volgt luiden:
- vererving in rechte neergaande lijn (kinderen van ouders, kleinkinderen van grootouders, enz.) en vererving door ouders van hun kinderen werden vrijgesteld van belasting; overige vererving in de tweede graad (broers van zusters, grootouders van kleinkinderen) werd belast met vijf procent;
- overige vererving in de derde graad (neven/nichten van ooms/tantes en omgekeerd) werd belast met zeven en een half procent;
- wanneer het saldo van de nalatenschap minder dan driehonderd gulden bedroeg, werd de belasting kwijtgescholden.
- vererving in rechte neergaande lijn (kinderen van ouders, kleinkinderen van grootouders, enz.) en vererving door ouders van hun kinderen werden vrijgesteld van belasting; overige vererving in de tweede graad (broers van zusters, grootouders van kleinkinderen) werd belast met vijf procent;
- overige vererving in de derde graad (neven/nichten van ooms/tantes en omgekeerd) werd belast met zeven en een half procent;
- wanneer het saldo van de nalatenschap minder dan driehonderd gulden bedroeg, werd de belasting kwijtgescholden.
De vaststelling van de belasting werd opgedragen aan de zogeheten 'Gequalificeerde tot de directie der invordering van de Belasting op het Regt van Successie', meestal de secretaris van het plaatselijk bestuur. Aangifte diende te geschieden bij de gekwalificeerde ter plaatse van het sterfhuis, dat wil zeggen daar waar de overledene zijn vaste woonplaats had. Indien deze woonplaats buiten de Republiek lag, diende aangifte plaats te vinden waar het merendeel der nagelaten goederen zich bevond.
De Ordonnantie bleef met enige kleine wijzigingen van kracht tot en met 31 december 1811, waarna hij vervangen werd door de Franse wetgeving op dit gebied, met dien verstande dat nalatenschappen opgevallen voor 1812 afgehandeld werden volgens de bepalingen van de Ordonnantie.
laatste wijziging 05-01-2013
71 beschreven archiefstukken
1 gedigitaliseerd
totaal 1 bestand
Inventaris
laatste wijziging 05-01-2013
71 beschreven archiefstukken
1 gedigitaliseerd
totaal 1 bestand
Bijlage
laatste wijziging 05-01-2013
71 beschreven archiefstukken
1 gedigitaliseerd
totaal 1 bestand
Kenmerken
Datering:
1903-1927
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de ontvangers der belasting op het recht van successie in de provincie Utrecht 1903-1927
Auteur:
K. van Vliet
Datering toegang:
2000 / 2004
Datering bewerking:
2011
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Overbrenging van een overheidsarchief
Omvang:
60 microfilms
Rubrieken:
Categorie:
Archiefvormer(s):
laatste wijziging 05-01-2013
71 beschreven archiefstukken
1 gedigitaliseerd
totaal 1 bestand