Uw zoekacties: Nederlands verbond van jeugdbonden voor ernstig christendom

260 Nederlands verbond van jeugdbonden voor ernstig christendom ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Voorwoord
Historische schets
260 Nederlands verbond van jeugdbonden voor ernstig christendom
Inleiding
Historische schets
Organisatie: Het Utrechts Archief
In 1921 werd in Lunteren opgericht de "Nederlandsche Jongelieden Bond voor Ernstig Christendom". Deze bond sloot zich aan bij de wereldbond voor Ernstig Christendom. Met het oog op een goed begrip van de toenmalige Nederlandse bond, dient eerst de geschiedenis van deze wereldbond aan de orde te komen.
Deze ontstond in de Verenigde staten. Het begin ervan laat zich localiseren in 1882 in de Williston-gemeente in Portland in de staat Maine. De voorganger van deze gemeente, Clark, richtte zijn aandacht in het bijzonder op de jeugd van zijn gemeente. Door middel van jeugdwerk probeerde hij deze jonge mensen tot een actief godsdienstige levenshouding te brengen. Maar via de geëikte vormen van de debatingclub, zendingsgroep en muziekclub mocht dit niet gelukken. In de gemeentelijke bidstonden bleken jongens noch meisjes tot een persoonlijke getuigenis te komen .Het waren altijd oudere gemeenteleden die het woord namen. Maar juist het afleggen van zo'n getuigenis in de kring van gemeenteleden achtte Clark een initiatief van betekenis. Zijns inziens kon dit met name voor de religieuze ontwikkeling van jonge mensen een belangrijke stimulans zijn. * 
In de winterperiode 1880/1881 veranderde Clark van werkwijze. Hij ging in de Congregational Church in Williston aparte opwekkingsbijeenkomsten voor jonge mensen beleggen. Volgens zijn informatie bekenden nu velen de Heer. Maar eerder had Clark ervaren, dat een dergelijke bekentenis veelal niet van lange duur was. Om die reden besloot hij de betreffende jonge mensen te vragen om tot een vaste kring toe te treden. Daartoe ontwierp hij statuten en een huishoudelijk reglement. Deze stukken legde hij op een volgende bijeenkomst de aanwezigen ter ondertekening voor. In totaal plaatsten 57 jonge mensen hun handtekening. Daarmee was "Willingston Young People's Society of Christian Endeavor" opgericht. Het lidmaatschap was niet vrijblijvend. Het verplichtte tot actieve aanwezigheid op de wekelijks te houden gebedssamenkomsten en bovendien tot deelname aan één der in het reglement genoemde werkgroepjes. In alle bijeenkomsten werd van de leden verwacht "vlijt en toewijding aan de zaak van Christus en de kerk op basis van een persoonlijke gemeenschap met Christus". Met andere woorden het ging om Christian Endeavor. * 
Vanwege Clark's bezielende leiding was er al gauw sprake van een volijverige groep. Van de zijde van de ouders kwamen er geen expliciete reacties. Zij lieten het kennelijk in goed vertrouwen over aan de jonge voorganger. Voorlopig kreeg de opgerichte vereniging nog weinig bekendheid. Maar Clark schreef in de zomer van 1881 enkele artikelen in Christelijke bladen. Hij gaf hierin een schets van de wijze waarop een gemeente haar jeugd godsdienstig zou kunnen leiden. Deze artikelen trokken de aandacht van predikanten in de Verenigde Staten en Engeland. Zijn initiatief vond nu ook in beperkte mate navolging. Eind 1881 bleken er (in de Verenigde Staten) nog drie gelijksoortige verenigingen tot stand gekomen te zijn. De volgende vijf jaren vond er een verdere langzame uitbreiding plaats, daarna kwam er meer vaart in. Wat de Verenigde Staten betreft kwam dit mede, omdat een groot aantal bestaande verenigingen voor jonge mensen werd getransformeerd tot jeugdbonden voor Christian Endeavor, afgekort C.E. Daarmee was de C.E. buiten het gebied van de Congregational Churches gekomen en had deze ook aanhang gevonden bij Baptisten, Methodisten en Presbyterianen. Dat leidde overigens ook tot kritiek van deze kerken. Clark werd verweten, dat hij door zijn werk de relatie van jonge mensen met hun kerk verzwakte. * 
In 1882 waren er in de Verenigde Staten zo'n 20 plaatselijke C.E.-bonden. In dat jaar werd een eerste gezamenlijke conferentie gehouden en tevens besloten dit jaarlijks te doen. In 1884 telde de beweging voor Christian Endeavor 150 plaatselijke bonden waaronder een aantal buiten de Verenigde Staten. De grote uitbreiding daar voltrok zich in de engelssprekende gebieden en/of gebieden met engelssprekende zendelingen. Voor Europa lag dit anders: in vrijwel alle Europese landen was de C.E. na 1900 meer of minder vertegenwoordigd.
De groei van de beweging bracht voor de initiator ervan tal van werkzaamheden met zich mee, met name een zich uitbreidende correspondentie met buitenlandse initiatiefnemers. Clark zag zich hiervoor genoodzaakt zijn werk als predikant te beëindigen. Hij ging zich nu geheel wijden aan zijn beweging. In 1888 maakte hij een reis naar Engeland. Daar was het jaar ervoor, in Crewe, de eerste plaatselijke C.E.-bond opgericht. In 1894 kwam het wereldverbond tot stand. Boston werd als standplaats gekozen. In die stad werd in 1895 ook de eerst wereldconferentie gehouden. Op de wereldconferentie van 1906 te Genève werd een Europese Unie opgericht. Daarin waren de besturen van alle landelijke C.E.-bonden in Europa vertegenwoordigd. * 
De beweging voor "Christian Endeavor" bleef ook in Nederland niet onopgemerkt. De eerste signalen erover bereikten ons land via Duitsland. Daar was in 1895 te Kassel een eerste conferentie gehouden. Een tiental plaatselijke bonden was er aanwezig geweest en had een Duitse bond opgericht, de "Jugendbund für Entschiedenes Christentum". Deze bond gaf jaarlijks een rooster uit voor dagelijkse bijbellezing. In 1905 werd dit rooster door mejuffrouw Swaving te Ellecom in het Nederlands vertaald en daarop uitgegeven bij de drukkerij van de bekendste weesinrichting "Neerbosch". De vertaling droeg als titel "Van week tot week". *  In 1908 deed ds. A.J. Roozemeyer, hervormd predikant te Sluis, in no. 49 van de Nederlandsche Kerkbode, enkele mededelingen over de "Young People's Society of Christian Endeavor". In zijn artikel riep hij de gemeenten op om de jonge lidmaten niet los te laten maar te leiden tot actieve dienst. *  Enkele maanden later richtten hij en ds. N.A. de Gaay Fortman, gereformeerd predikant te Amsterdam, een schrijven aan "h.h. predikanten, evangelisten en enkele andere personen".
Eraan voorafgegaan was de toezending van enige geschriften in het Engels over "Christian Endeavor". In het genoemde schrijven werd de geadresseerden verzocht te berichten, of zij ook voor ons land "wilden medegaan met het over de gehele wereld veldwinnende streven van Christendom in actieve dienst". *  Nog in datzelfde jaar werd door de bemoeiing van enkele vooraanstaande personen een bijeenkomst belegd in Amsterdam. Deze personen waren ds. A.J. Roozemeyer, ds. J. Groeneweg, prof. I. van Dam, ds. Waardenburg te Rijpkerk en ds. de Gaay Fortman te Sluis. Clark, de leider van de wereldbond, zou op deze bijeenkomst spreken. De organisatoren hoopten dat dit voor Nederland het begin zou worden van een beweging van "Christian Endeavor". Zij mochten veronderstellen, dat er wel enige ontvankelijkheid voor bestond. Om dit laatste te kunnen toelichten dient in het kort te worden ingegaan op het toenmalige verschijnsel van de christelijke religieuze opwekkingsbewegingen.
Die bewegingen tekenden zich in noordelijk Nederland af tussen 1900 en 1914. De oorsprong ervan lag in Groot Brittannië, t.w. in de mijnstreken van Wales. Het waren daar Evan Roberts en zijn helpers die rond 1900 talrijke mensen tot bekering brachten. Dat gebeurde bij meerdaagse evangelisatie-acties. Vanuit ons land werd aan zo'n bijeenkomst deelgenomen door Joh. de Heer en T. van Essen, beide medewerkers van de actieve Rotterdamse evangelisatie "Jeruël". Na hun deelname in Wales introduceerden zij de aldaar ontdekte vorm van evangelisatie in ons land. Vanuit Rotterdam werden in sommige plaatsen meerdaagse samenkomsten belegd. In een, veelal gehuurde, zaal werd dan 's ochtends een bidstond gehouden en 's middags een bijbelconferentie. In de avonden volgde dan een massale bijeenkomst in een kerk. Deze avondbijeenkomsten waren uitdrukkelijk voor leden van alle kerkgenootschappen: gelovigen, onbekeerden, onverschilligen en nieuwsgierigen. De verkondiging was dan krachtig en ingrijpend en werd afgewisseld door samenzang. Tenslotte was er dan een zogenaamde na-samenkomst voor degenen die zich wilden bekeren.
Te zelfder tijd kreeg o.a. het Rotterdamse "Jeruël" contact met de vader van de Duitse tentzending J. Vetter. Deze overtuigde De Heer en Van Essen van het nut voor Nederland van een tent bij de evangelisatie. Theaters en concertzalen werden door Vetter minder geschikt geacht. Gegeven het verwachte publiek zouden deze een te hoge drempel hebben. Voor een kerk kon dit eveneens gelden. Bovendien viel kerkruimte voor evangelisatie-bijeenkomsten niet altijd te krijgen. Tijdens verschillende opwekkingsbijeenkomsten werden nu gelden verzameld om ook in Nederland tot aankoop van een tent te komen. Tenslotte lukte het doordat iemand in 1906 een tent gratis aanbood. Er kwam een officieel comité en vervolgens een vereniging "De Nederlandse Tentzending". Nog datzelfde jaar werd de tent in gebruik genomen. Bij het tienjarig bestaan bleek dat de tent 43 keer was gebruikt in 31 plaatsen. Het orgaan van de vereniging was getiteld "Maranatha", later "Nieuwe Wegen". Een stimulerende rol bij de tentzending speelde prof. dr. I. van Dijk en ds. E.B. Couvé uit Amerongen. De laatste had in kerkelijk Nederland uit Duitsland de zogenaamde Gemeenschapsbeweging geïntroduceerd. * 
Zoals reeds vermeld, prof. dr. I. van Dijk behoorde tot de groep die in 1908 ds. Clark uitnodigde voor een spreekbeurt in Amsterdam. De betreffende bijeenkomst werd gehouden op de 13de november in "Salvatory". Een groot aantal mensen had gehoor gegeven aan de oproep van het organiserend comité. In het archief van de in 1921 opgerichte "Nederlandse Jongeliedenbond voor Ernstig Christendom" bleek een ooggetuigeverslag aanwezig. Het maakte deel uit van het eerste jaarverslag van deze jongeliedenbond. De verslaggever was de toenmalige secretaris de heer W.H. Tielrooy. Hij schrijft:
"Ook ik had een extra reisje naar Den Helder gemaakt op de man te zien en te horen wiens werk voor God mij imponeerde en in wiens streven ik ook iets zag voor ons Vaderland. "Voor Christus en de Kerk" en dan de kerk niet opgevat in den engen zin zooals helaas zoovelen dit doen, maar naar onze Christelijke Geloofsbelijdenis, waarin wij het uitspreken te geloven in: Eene, heilige, algemene Christelijke Kerk. Zulk een werk onder en voor de jeugd had mijn volle sympathie.
Maar er was meer.
De geestelijke opwaking te Wales in Engeland was door dienstknechten des Heeren ook naar ons land overgedragen. In verscheidenen plaatsen van ons Vaderland en ook in Den Helder werden de slapenden wakker geschud en in de wonderlijke stroming des H. Geestes geleid. Over het algemeen ging deze strooming des H. Geestes de deur der kerken en Chr. Vereenigingen voorbij. Door vele toonaangevenden werd deze beweging als een "surrogaat van het Leger des Heils" bekritiseerd, terwijl anderen de schouders ophaalden voor die geestelijke opwinding zooals men het woord "opwekking" veelal verdraaide. Hadden de tegenstanders dan recht in hun critiek? Neen, voorwaar. De ernstige hongerende en dorstige ziel naar de vrede die alle verstand te boven gaat, die, getroffen door de dikwijls aangrijpende prediking van zoo vele uitnemende predikanten, vroegen: "Wat moet ik doen om zalig te worden", bleven dikwijls bij deze vraag stilstaan en zagen hopeloos uit naar volle verlossing.
Toen kwam de prediking van Wales. Toen kwam de aandrang tot overgave en dienen van God. Velen deden besliste keuze en kreeg hun dienen van God kleur en beteekenis in hun leven.
Een zeer belangrijke schaduwzijde trad nu naar voren. Door de stille tegenstand van vele kerken en kringen door gemis aan geestelijke verpleging en verzorging geraakten velen weder hun eerste liefde kwijt en doofde de vlam. Anderen zochten en vonden opname in sectarische kringen, terwijl enkelen ernaar streefden, getrouw aan de kring waarin zij thuis behoorden in die kring nieuw leven te brengen. Toen daarna de Nederlandsche Tentzending haar eerste zegetocht door ons land deed en overal de bazuin van Ezechiëls Wachter deed hooren: "God heeft geen lust in den door des goddeloozen maar dáárin dat hij zich bekeere van zijnen weg en leve", werd het wel een weinig beter, maar over het algemeen werd de geestelijke verzorging overgelaten aan personen en kringen die allen lang niet altijd sympathiek stonden tegenover dit werk. Wel poogde ds. Couvé van Amerongen de gemeenschapsbeweging die in Duitschland zoo gezegend werkt ook hier in Holland bekend te maken maar ook deze poging verliep in de absolute Hollandsche onverschilligheid tegenover alles wat nieuw is, het starre conservatisme van Koning Radbout en de door de hel aangestookte concurrentievrees." * 
Tielrooy had een positieve waardering voor de verschillende opwekkingsbewegingen. Hij constateerde dat de kerken terughoudend bleven. Daarom kon volgens hem de geestelijke nazorg niet op gang komen. In het onderhavige jaarverslag ging hij vervolgens uitvoerig in op hetgeen volgde op de rede van ds. Clark op die 13de november 1908:
"De rede was geëindigd, een korte pauze volgde waarna gelegenheid werd gegeven tot het stellen van vragen, enz. ... Maar toen brak de storm los. De agent van het Nederlandsch Jongelings Verbond den heer Schmall was de kampvechter. Het was of het leven van dit Verbond thans op het spel stond. Met kracht en klem betoogde hij dat deze Amerikaanse vinding in Holland absoluut overbodig was. Het Nederlandsch Jongelings Verbond verborg niet alleen alles in zich wat door spreker werd begeerd en voorgestaan maar was van oneindig veel meer waarde voor de Chr. Jongelingsschap. Zulk een werk hier toegepast zou slechts afbreken instede van opbouwen en daarom werd den gevreesden indringer niet onduidelijk te kennen gegeven dat hij de deur maar moest voorbijgaan. Nimmer zal ik vergeten de brutale en ongemanierde wijze waarop dezen kampvechter zijn zoogenaamde tegenstander afmaakte.
Een daverend applaus van de vele geestverwanten die blijkbaar opgekomen waren om iedere actie in de geest zoals dr. Clark die bepleitte in de geboorte te smoren was de belooning van deze heldendaad. Het resultaat was dan ook dat de moed bij de enkelingen die met dit streven sympathiseerden tot het vriespunt was gedaald. De jongelingsvereenigingen kregen dien avond het alleenrecht om tot zegen te zijn voor de jeugd. Niemand mocht de handen uitsteken naar die duizenden jongelingen uit veelal Christelijke gezinnen die langzaam maar zeker afdreven met de groote stroom die van God afvoert. Niemand had het recht hen te vermanen en te helpen, en te leiden tot en Bron van de hoogste blijdschap dan alleen ... de bestaande Chr. Jongelingsverenigingen ... En de jonge dochters dan? Nu ja, die blijven toch thuis; waar ze ook behooren: bovendien hebben zij hun naaikransje enz. Daar behoefde zulk een beweging niet voor op touw gezet te worden." * 
De beweging van Clark werd door Tielrooy geplaatst in het kader van de opwekkingsbewegingen. "Christian Endeavor" richtte zich daarbij specifiek op de jeugd en kende wèl een intensieve nazorg. Een initiatief tot oprichting ervan in ons land werd volgens hem nu ongedaan gemaakt door een actie van het NJV. Dit verbond zou die avond het alleenrecht hebben opgeëist om tot zegen te zijn voor de jeugd. De secretaris rondde zijn terugblik af met de volgende opmerkingen:
"Als de tijen verloopen verzet men de bakens. Ook op geestelijk gebied heeft dit goed Hollandsche spreekwoord zin. De vele wereldsche genoegens trekken hoe langer hoe meer onze jongelingen en jonge dochters van den dienst des Heeren af. De richting waarin de jeugd door de hedendaagsche sport wordt geleid voert ongemerkt op den breeden weg en maakt hen afkerig van de Chr. kringen waar ieder, bekeerden en onbekeerden, zich vroeger in thuis gevoelden; evenzoo de dieper denkenden onder hen vinden geen voldoening in het rhetoriceeren en theologiseeren van onze theologen zonder baard en vinden soms eenige voldoening in Theosophische- en andere jeugdkringen. Dit alles voert onvermijdelijk tot een sterke teruggang in ledental van vele Chr. Jongelings- en Jongedochters- verenigingen." * 
Zoals vaker in die tijd werd de sport gezien als de grote verleider van de jeugd. De deelname eraan begon inderdaad in die tijd op gang te komen. Beduchtheid bestond er ook voor de aantrekkingskracht op de jeugd van sectarische religieuze groeperingen.
In juli 1910 had de eerder vermelde "Vereeniging der Nederlandsche Tentzending" de tent opgezet in Den Helder. De ervan uitgaande evangelisatie-actie bracht een aantal jonge mensen tot bekering. Tielrooy had er kennelijk contact mee. Hij en zijn vrouw hielden met deze jonge mensen wekelijkse bijeenkomsten "teneinde hun keuze te bevestigen, door geestelijke voeding te verstrekken en voor sectarische stromingen te behoeden". Er werd gewerkt overeenkomstig de methode van de "Christian Endeavor" beweging. Deze was bekend voor publicaties van de Duitse bond.
In juli 1911 maakte het echtpaar Clark een rondreis door Europa. Clark had een ontmoeting met Tielrooy en spoorde hem aan met zijn werk voor jonge mensen door te gaan. In october van hetzelfde jaar werd vervolgens in Den Helder officieel opgericht de (plaatselijke) "Jongeliedenbond voor Ernstig Christendom". Door het kiezen van deze naam bleven de initialen van "Christian Endeavor" behouden. In november eropvolgend verscheen, door Tielrooy uit het Duits vertaald, de "Wet van den Jongeliedenbond voor Ernstig Christendom". * 
In de statuten voor een plaatselijke afdeling werden drie soorten leden onderscheiden:
- vriendschappelijke of aspirant leden
- actieve leden en
- ere-leden.
Actieve leden waren jonge mensen die schriftelijk de gelofte hadden ondertekend. Zij waren daarmee ook gerechtigd het E.C. insigne te dragen. Verder stonden er in de zogenaamde wet o.a. beschreven de plichten van de actieve leden. Deze plichten waren:
- het dagelijks lezen van de bijbel,
- het bijwonen van wekelijkse bijbelbesprekingen met bidstond,
- het bezoeken van de maandelijkse wijdingsstonde,
- het deelnemen aan het werk van één der vaste commissies.
Van deze gedrukte wet zond Tielrooy exemplaren "naar alle delen van ons land, naar Christelijke bladen en predikanten van alle kerkgenootschappen en meende dat dit de weg was om tot het begeerde doel te geraken". *  Maar hij werd daarin teleurgesteld. "De predikanten, een enkele uitgezonderd, hadden er blijkbaar niets mede op en de couranten, vooral "De Nederlander" en "De Nederlandsche Kerkbode", namen een scherpe positie tegenover mij in", aldus het eerder geciteerde verslag van de eerst algemene vergadering te Lunteren. * 
In 1913 nodigde Tielrooy uit Ernest Sauvin, de secretaris van het Europees verbond, en pastor Blecker, de algemeen secretaris van het Duitse verbond. Zij gaven op een bijeenkomst in "Casino" in Den Helder uiteenzettingen over de beginselen van "Christian Endeavor". Bij die gelegenheid trad de heer Storm, hoofd van de plaatselijke christelijke school, op als vertaler. Ook nadien bleven Tielrooy en Storm samenwerken. Storm werd op een tentzending in 1915 in Den Helder gedoopt. Maar hij kon door persoonlijke omstandigheden alleen actief zijn in de eigen woonplaats. De heren J. Veen en A. de Munck stonden hem hierbij terzijde. De laatste was een jonge onderwijzer, hij vertrok later naar Heemstede voor een opleiding tot evangelist.
Geheel los van de door Tielrooy genomen initiatieven was er een begin gemaakt in Rotterdam. Daar had Rudolf Seimer, komend uit Duitsland, reeds in 1913 een E.C.-groep tot stand gebracht binnen de eerder genoemde Rotterdamse evangelisatie "Jeruël". Maar met het uitbreken van de eerste wereldoorlog vertrok Seimer naar het front en dat betekende het einde van dit initiatief. Pas in 1920 kwam een nieuwe groep tot stand, waarvan de heren A. Zijlman en H. Makkreel de oprichters waren. Zij werden aangemoedigd door de uit Nederland afkomstige heer C.J. Vervloet, lid van het hoofdbestuur van de Duitse bond. Via deze Vervloet werd ook dr. A.C. Smitt lid van de groep in Rotterdam, later werd hij er ere-voorzitter van.
Omstreeks 1920 kwam er een groep tot stand in Zaandam. Initiatiefneemster was Jet Buter, een vriendin van de dochter van Tielrooy. Zij had zich in 1919 tot het geloof bekeerd. Op Texel kwam een jongerengroep bijeen onder leiding van D. Kikkert, een hoofdonderwijzeres. Maar met haar vertrek stagneerden de werkzaamheden. In Den Haag bestond een E.C.-afdeling met Duitse meisjes als leden onder leiding van W. Jonker. In 1920 kreeg deze afdeling bezoek van Pfarrer Etling, een vertegenwoordiger van de Duitse Bond. Naar aanleiding van dit bezoek werd door dr. Smitt en dr. Obermann een openbare bijeenkomst belegd. Tijdens dit samentreffen werd besloten een landelijke organisatie voor het E.C.-werk in Nederland op te richten.
Volgens bewaard gebleven notulen werd daartoe in october 1920 een vergadering gehouden ten huize van de eerder genoemde Smitt. Aanwezig waren: dr. Smitt, W. Jonker Jr., C.J. Vervloet, H. Makkreel en W. Tielrooy. *  Niet ieder van deze aanwezigen leek geheel overtuigd van de noodzaak een Nederlandse bond op te richten. Bijvoorbeeld dr. Smitt zou graag eerst een enkele vraag beantwoord zien. Hij had gesproken met kerkelijke mensen en ook met mensen uit vrije kring. Die vroegen zich af wat nu wel het verschil was tussen de reeds lang in groten getale bestaande jongelingenverenigingen en de E.C. Wat zou hij zulke mensen moeten antwoorden? Zou Holland voor deze nieuwe beweging nu wel een geschikte voedingsbodem zijn? Met deze vraag rondde Smitt zijn inbreng af. Bij de beantwoording wees Vervloet erop, dat in de Verenigde Staten en Duitsland eenzelfde vraag was gesteld in de tijd van de opkomst van de E.C. Maar was desondanks niet met glans bewezen, dat de E.C-beweging er geheel op zijn plaats was? Er was volgens Vervloet dan ook een duidelijk verschil tussen de E.C. en de door de heer Smitt genoemde verenigingen. Deze laatste zouden als doel hebben het intellectueel opvoeden van de leden en dezen beginselvast maken met het oog op hun deelname aan het maatschappelijk leven. De religieuze kant kreeg daarbij wel aandacht maar bovenal om de jonge mensen strijders te maken van een kerk, leer of richting. Volgens Vervloet zou de E.C. uitsluitend beogen de jeugd te winnen voor Christus en dit als haar grootste taak beschouwen. * 
Tielrooy lichtte nog toe, dat ds. Rozemeyer en veel van diens collega's de E.C. een warm hart toedroegen. Maar hij gaf ook te kennen niet veel meer te verwachten van officieel kerkelijke zijde. Hij herinnerde nog aan het mislukt initiatief van 1908, genomen door predikanten en professoren. Naar zijn zeggen had lange ervaring hem geleerd, dat "alleen Gods Geest een E.C.-beweging in Nederland groot kan maken en hij verwacht het dan ook alleen van hem." * 
Niettegenstaande twijfel en onzekerheid werd een voorlopig hoofdbestuur gevormd. Het was als volgt samengesteld:
dr. A. Smitt: president
W. Tielrooy: eerste secretaris
W. Jonker tweede secretaris
A. Petermeyer: penningmeester
W. Oberman: bestuurslid
H. Makkreel: bestuurslid
Vanwege zijn jeugdige leeftijd werd Makkreel gezien als representant van de jeugd. In deze vergadering werd besloten:
-: een maandblaadje uit te geven met als titel "Maandelijkse hulp",
-: de uit het Duits vertaalde thema-boekjes te blijven verspreiden,
-: elke afdeling het recht te geven een lid naar de jaarvergadering af te vaardigen,
-: contributie te heffen en
-: statuten en huishoudelijk regelement te ontwerpen.
De heer Vervloet werd gevraagd bij de uitvoering van dit laatste besluit als adviseur op te treden vanwege zijn langdurige ervaring met het E.C.-werk in Duitsland.
Ook een tweede vergadering, in april 1921, werd gehouden ten huize van dr. Smitt. Daar werd besloten een dagelijks bestuur te vormen en de ontwerp-statuten en het ontwerp-huishoudelijk reglement, ter bespreking, naar de afdelingen te zenden. Een aardig detail is, dat het voorstel om de 2 of 3 daagse zomervergadering bij Kees Boeke in Bilthoven te houden, werd afgewezen. "Daardoor zou toch aan den E.C.-bond een bijzondere richting toegeschreven worden", zo was het motief van deze afwijzing. * 
Het voorlopig hoofdbestuur bereidde een eerste algemene vergadering voor. Deze vergadering werd gehouden in augustus 1921 te Lunteren. Aanwezig waren de afdelingen Den Haag, Den Helder, Rotterdam, Texel en Zaandam. Zij sloten zich aaneen onder de naam "Nederlandsche Jongeliedenbond voor Ernstig Christendom". Statuten werden vastgesteld en ook werd besloten koninklijke goedkeuring aan te vragen.
Het volgende hoofdbestuur werd gekozen:
dr. A. Smitt: voorzitter
C. Vervloet: vice-voorzitter
W. Tielrooy: generaal secretaris
A. Petermeyer: penningmeester
M. Makkreel: bestuurslid
P. Storm: bestuurslid
W. Jonker: bestuurslid
Als adviseur werd benoemd pastor Schürmann, directeur van het Centraal Bureau van de Duitse Jeugdbond voor Ernstig Christendom. De eerder genoemde mejuffrouw C. Swaving te Ellecom en de bekende Joh. de Heer werden ere-leden.
De bond bleef gevestigd te Den Helder. Het aantal jeugdleden zal in het betreffende jaar tussen de 50 en 100 zijn geweest. * 
In een in 1923 verschenen handleiding van de nu officieel bestaande bond waren de statuten opgenomen. Het statutaire doel was de jeugd door een oprechte bekering voor Christus te winnen en jeugdigen die tot een beslissing waren gekomen op te voeden tot een zelfstandig geloofsleven en tot een mede-arbeiden in "Gods Koninkrijk". Daartoe werden de volgende middelen dienstig geacht:
- het aankweken van een getrouwe gebedsomgang met Christus,
- het aansporen tot en leiding geven aan het dagelijks lezen van
Gods Woord,
- het handhaven van de toetredingsgelofte,
- het houden van wekelijkse gebedssamenkomsten en maandelijkse wijdingsstonden,
- het aankweken van een actief Christendom in dienst van de kerkelijke gemeenschap of kring, waartoe de jeugdige behoort,
- het ieder lid opleggen van een bepaalde taak op het gebied der dienende liefde.
Wat het lidmaatschap betreft werd in deze statuten onderscheid gemaakt in vriendschappelijke en actieve leden.
Als vriendschappelijke leden konden worden aangenomen jongelieden van beiderlei kunnen, die de leeftijd van 16 jaar hadden bereikt, instemming betuigden met de voorschriften van de bond en de gelofte wilden afleggen. Na een proeftijd van drie maanden kon dan, na ondertekening van de gelofte, het zogenaamd actief lidmaatschap volgen. *  Daarvoor moest de leeftijd van 17 jaar zijn bereikt. Een actief lid kreeg het bondsinsigne met het monogram bestaande uit de hoofdletters C. en E. Dat insigne bleef eigendom van de bond en moest bij uittreden uit de bond worden teruggegeven, aldus artikel 10 van deze statuten. * 
Het bestuur van de E.C.-bond bestond in 1933 uit de volgende personen:
W. Jonker Jr. Den Haag: voorzitter
G.B. van Prattenburg: Driebergen: tweede voorzitter
J. Kits Jr. Overschie: reizend secretaris
G.C. van Niftrik: Utrecht: secretaris
Mej. J.B. Nijland: Alkmaar: penningmeesteresse
G.Vogler: Rotterdam: lid
F. Hoogenraad: Rijswijk (Z.H.): lid
In 1922 was G. van Niftrik toegetreden tot de in dat jaar heropgerichte E.C.-afdeling in Arnhem na bedankt te hebben als lid van het N.J.V. In november ondertekende hij de belofte. Als actief lid van zijn afdeling richtte hij in 1923 een brief aan de redacteur van de "Maandelijksche Hulp voor Jongelieden". In deze brief bracht hij naar voren, dat het blaadje niet voldeed noch als hulp voor de jeugd noch als evangelisatie-blad. *  Hij deed ook verschillende suggesties voor de inhoud en stelde voor deze te behandelen in de komende jaarvergadering in Amerongen. Het was het eerste optreden van Van Niftrik in bondsverband. In 1924 werd hij redacteur van de "Maandelijksche Hulp", in 1926 tweede secretaris en archivaris van het verbond en in 1930 secretaris na het vertrek van Tielrooy. In 1936 studeerde Van Niftrik af als theoloog om in 1939 te promoveren. Al deze jaren had hij een belangrijk aandeel in het besturen van de Nederlandsche E.C., in de totstandkoming van publicaties, het beleggen van conferenties en het onderhouden van contacten zowel met de Europese bond als met de wereldbond.
De twijfel die kenbaar werd gemaakt bij de oprichting van de Nederlandsche E.C. heeft deze nooit verlaten. Een werkelijke expansie mocht vóór 1940 niet gelukken. Het aantal functionerende afdelingen was nooit groter dan 10 en het totaal aantal actieve leden bleef schommelen tussen 200 en 300, overwegend meisjes. Meer dan de helft van deze leden behoorde tot de zogenaamde Duitse afdelingen. Die waren gevestigd in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Leiden, Haarlem, Bussum en Arnhem. Deze afdelingen bestonden uit Duitse, veelal als dienstbode in ons land werkzame meisjes. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag werd er leiding aan gegeven door Duitse diaconessen uit Liebenzell of Hensoltshöhe. Voor 1926 was er sprake van om deze Duitse afdelingen te formeren tot een aparte bond. Maar dit stuitte op grote weerstand bij de Nederlandse leden van het hoofdbestuur. Een dergelijke afsplitsing zou immers de Nederlandse E.C. te staan komen op een groot verlies van leden en daarmee ook aan inkomsten. Deze kwestie leidde mede tot de statutenwijziging in 1933. * 
De naam werd toen gewijzigd in "Nederlandsch Verbond van Jeugdbonden voor Ernstig Christendom". Volgens artikel 9 konden tot dit E.C.-verbond toetreden plaatselijke bonden en federatieve verbonden. Zo'n federatief verbond kon dit doen als rechtspersoon, met behoud van zelfstandigheid. Dit gaf de Duitse afdelingen binnen de E.C. de mogelijkheid een eigen landelijke organisatie te vormen. Het landelijk bestuur van de E.C. zou dan geen zeggenschap hebben over de bezittingen van zo'n organisatie. Dat was van belang, aangezien de Duitse afdelingen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag over eigen "Heime" beschikten. Overigens was ditzelfde artikel 9 ook bedoeld als uitnodiging aan bestaande Christelijke jeugdorganisaties om zich als geheel bij de E.C. aan te sluiten. Bij geen van deze organisaties is dit overwogen. Het mocht de E.C. niet gelukken de gewenste positie van koepel of platform te verwerven.
Van het Duitse E.C.-werk in Nederland bleef in de oorlogsjaren zo goed als niets meer over. Vele Duitse meisjes die lid waren, keerden naar Duitsland terug.
In de bezettingsjaren was de bond weliswaar niet verboden, maar leidde een kwijnend bestaan. De uitgave van het E.C. blaadje moest wegens papier-schaarste worden stopgezet.
Op 9 october 1945 kon de eerste na-oorlogse hoofdbestuursvergadering worden gehouden. In de periode er op volgend werd geprobeerd tot samenwerking te komen met de organisatie "Jong Nederland voor Christus" en "Jeugdgemeenschapsbond". * 

Kenmerken

Datering:
1887-1980
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van het Nederlands verbond van jeugdbonden voor ernstig christendom (E.C.) 1887-1980
Auteur:
W. Hoebink
Datering toegang:
1992
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
1,6 m zuurvrije dozen