Uw zoekacties: Generale Financiële Raad van de Nederlandse Hervormde Kerk

1509 Generale Financiële Raad van de Nederlandse Hervormde Kerk ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Generale Financiële Raad
1509 Generale Financiële Raad van de Nederlandse Hervormde Kerk
Inleiding
Generale Financiële Raad
Organisatie: Het Utrechts Archief
De Generale Financiële Raad was een in 1951 geïnstitutioneerd zelfstandig orgaan binnen de Nederlandse Hervormde Kerk en was verantwoordelijk voor de financiën van de landelijke, provinciale en regionale organen van de kerk alsmede aan die organen gelieerde instellingen en stichtingen. De Raad verrichtte haar werkzaamheden in nauw overleg met (het moderamen van) de Generale Synode maar ook met de Algemene Kerkvoogdijraad en de Generale Diaconale Raad van de Nederlandse Hervormde Kerk.
De middelen die noodzakelijk waren voor het werk van de landelijke organen, de Generale Synode en haar organen van bijstand (raden, commissies, stichtingen), de provinciale kerkvergaderingen, de provinciale kantoren en de classicale vergaderingen werden verkregen uit een viertal bronnen:
1. De quota. Alle hervormde gemeenten, diaconieën, organen van bijstand, lokale kassen, fondsen en stichtingen betaalden jaarlijks een verplichte, door de Raad vastgestelde bijdrage, het zo genaamde 'quorum'. De hervormde gemeenten inden deze bedragen van hun leden (lidmaten) en droegen deze aan de Raad af. Een belangrijke taak van de Raad was het, via de 'buitendienst' geven van voorlichting hierover.
2. De collecten. Aan alle hervormde gemeenten werd gevraagd om rond Pasen en de jaarwisseling een collecte te houden voor het landelijke kerkelijke werk, waarbij de Raad de informatie verzorgde. De planning of begroting hiervoor wordt het collecteplan genoemd. Ten aanzien van de opbrengst bestaat een restitutieregeling, waarbij onder voorwaarden hervormde gemeenten een bedrag in relatie tot het quorum kunnen terugkrijgen. De Raad was belast met het organiseren, innen en verrekenen van deze bedragen.
3. De generale kas. Om lokale gemeenten te hulp te komen was in 1863 een Fonds ter voorziening in de geestelijke behoeften van de gemeenten opgericht. Daarnaast was er sinds 1900 de Generale kas voor de geestelijke belangen, eveneens een steunfonds voor de plaatselijke hervormde gemeenten. Beide werden in 1951 samengevoegd en onder beheer van de Raad gebracht onder de naam Generale Kas. De Raad kon hieruit hulp en subsidie verlenen bij bijzondere omstandigheden zoals de bouw of restauratie van kerken, nieuwe predikantsplaatsen, gemeentevorming en het pastoraat. Ook konden uit dit fonds bovenplaatselijke activiteiten worden gefinancierd zoals theologische opleidingen, de arbeid onder Nederlanders in het buitenland en enkele interkerkelijke organen. De inkomsten voor deze kas werden verkregen door een jaarlijkse bijdrage van de lidmaten, aangevuld met afdrachten van gemeenten met een bepaald percentage van bijdragen van doopleden.
4. Incidentele inkomsten uit legaten, erfstellingen en acties zoals kerkbouw acties.
De Raad beheerde de hiervoor genoemde generale middelen ofwel de Kas voor het algemene kerkenwerk . In 1954 heeft de Raad het zogenaamde Grootboek van de Nederlandse Hervormde Kerk in het leven geroepen. Enerzijds konden hervormde gemeenten geld beleggen door inschrijvingen in het Grootboek, anderzijds konden hervormde gemeenten die geld nodig hadden, bijvoorbeeld voor kerkbouw, bij dit Grootboek aankloppen voor een lening. Het Grootboek is in 1970 omgezet in de Stichting Kerkelijk Grootboek.
In 1957 heeft de Raad een zogenaamde Centrale kasgeldrekening in het leven geroepen, met als doel het bevorderen van het rendement van liquide middelen van de hervormde kerkelijke organen. Deze kasgeldrekening werd beheerd door het Grootboek. In 1970 waren bij de Raad een twintigtal medewerkers werkzaam en bij de administrateur (inclusief loonadministratie en Kerkelijk Grootboek) zestien.
De Raad trad namens de Nederlandse Hervormde Kerk op bij alle rechtshandelingen als juridische eigenaar van de onroerende goederen van voornoemde kerk en daarnaast als rechtspersoon namens haar in alle vermogensrechtelijke zaken, met name nalatenschappen, schenkingen en dergelijke. Ten aanzien van kerkelijke stichtingen had de Raad de taak het goedkeuren van statuten van aan de kerk gelieerde stichtingen.
De begrotingen van alle landelijke, provinciale en regionale organen, raden, commissies alsmede hervormde kerkelijke stichtingen en (gesubsidieerde) instellingen behoefden de goedkeuring van de Raad en werden jaarlijks in een centraal budget (algemene begroting) door de Raad in overleg met het moderamen (dagelijks bestuur) van de Generale Synode vastgesteld. De Raad heeft daarnaast enige tijd een Centrale Loonadministratie van de Nederlandse Hervormde Kerk verzorgd.
De financiële administratie van de Nederlandse Hervormde Kerk was sinds de 19e eeuw belegd bij de questor-generaal. Dit was een aparte functionaris, benoemd door de Generale Synode, na 1951 op voordracht van de Raad. In de jaren zestigwerd geadviseerd om naast de questor een administrateur aan te stellen hetgeen ook gebeurde. De laatste werd verantwoordelijk voor de registratie, de controle en de verslaglegging van de onder de verantwoordelijkheid van de Raad vallende kassen en fondsen, inclusief het bureau van de Raad. De questor werd verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg voor de bewaring van onder de Raad berustende gelden en geldswaardige papieren, daartoe gemandateerd door de Raad.
Ook de administrateur werd benoemd door de Generale Synode op voordracht van de Raad en was bovendien lid van de Raad. De administrateur was verantwoording schuldig aan de Raad en diende daartoe een aparte jaarrekening in bij de Raad. Bij de administrateur was een administratiekantoor gevestigd, dat service bood aan die organen die hun administratie (boekhouding en jaarstukken) niet zelf wilden of konden verzorgen. Veel interne en externe instellingen, zoals stichtingen en fondsen, maakten hiervan gebruik. Ook het administratiekantoor was verantwoording aan de Raad schuldig en had een eigen jaarrekening. In 1973 werd voorgesteld de figuur van questor-generaal uit de kerkorde te schrappen. Sinds die tijd stelde hij nog wel samen met de administrateur een gecombineerde jaarrekening samen tot hij na 1980 uit beeld verdwijnt.
In 1993 werd het zogenaamde 'instituut' administrateur opgeheven en geïntegreerd in de Raad.
De Raad had een zogenaamde buitendienst die in het begin hoofdzakelijk tot taak had geld te werven bij gemeenten voor financiering van bovenplaatselijke organen en steunverlening aan gemeenten alsmede het geven van voorlichting over de kerkelijke financiën. Vanaf omstreeks 1974 verschoof de taak meer van het geldwerven naar het onderhouden van contacten en voorlichting, het stimuleren van gemeenten om zich aan te sluiten bij de landelijke ledenregistratie en het treffen van schuldregelingen.
Overeenkomstig de kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk, uitgewerkt in ordinantie 16, werden de eerste leden van de Raad in de vergadering van de Generale Synode van 16 april 1951 benoemd. De Raad bestond uit elf leden, door de Generale Synode benoemd, waarvan twee op voordracht van de Algemene Kerkvoogdijraad, twee op voordracht van de Generale Diaconale Raad en zeven op voordracht van het breed moderamen (dagelijks bestuur) van de Generale Synode. De eerste vergadering van de Raad (algemeen bestuur) vond plaats op 23 april 1951. Naast de plenaire vergaderingen van de Raad fungeerde sinds omstreeks 1960 een dagelijks bestuur: het moderamen. In de jaren negentig namen de vergaderingen van het moderamen toe ten opzichte van die van de Raad.
De Raad is medio 1999 opgeheven en opgegaan in de (nieuwe) Generale Raad voor Facilitaire Zaken van het samenwerkingsorgaan van de Samen-op-Weg kerken.
Archief en inventarisatie
Addendum
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1951-1999
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de Generale Financiële Raad van de Nederlandse Hervormde Kerk (1774) 1951-1999 (2003)
Auteur:
F. Schoonheim
Datering toegang:
2012
Datering bewerking:
2013
Notabene:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen
Openbaarheid:
Op het archief is een openbaarheidsbeperking van 50 jaar van toepassing ingevolge het Kerkelijk Archiefbesluit.
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
24 m
Bijzonderheden:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen