Uw zoekacties: Vereeniging Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid

1327 Vereeniging Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid ( Het Utrechts Archief )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Vereeniging 'Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid'
Vereeniging ter Bevordering van Nijverheidskunst
1327 Vereeniging Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid
Inleiding
Vereeniging ter Bevordering van Nijverheidskunst
Organisatie: Het Utrechts Archief
Er bestaat onduidelijkheid over de opheffing van de Vereeniging 'Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid' en de oprichting van de 'Vereeniging ter Bevordering van Nijverheidskunst'. Het staat wel vast dat de laatste vereniging voortkwam uit de eerste. De statuten melden: "Oprichters zijn zij, die tien gulden of meer tot de oprichting der vroegere Vereeniging 'Museum voor Kunstnijverheid' hebben bijgedragen". Als oprichtingsdatum wordt in deze statuten 20 mei 1914 genoemd. Vermoedelijk heeft men deze datum aangehouden, omdat de oorspronkelijke vereniging in 1884 werd opgericht voor de periode van 29 jaar en 8 maanden. In een voordracht van B & W aan de gemeenteraad uit 1914 (Gedrukte Verzameling 1914, nr. 27) wordt melding gemaakt van het verstrijken van deze periode; het bestuur van de vereniging had zich echter al gehaast de nodige stappen te nemen om de vereniging opnieuw op te richten. Er werden in 1914 inderdaad nieuwe statuten opgesteld, maar daarin wordt nog de oorspronkelijke naam van de vereniging gebruikt. De nieuwe naam duikt pas op in 1920. Daarom is in deze inventaris toch als beginjaar van de 'Vereeniging ter Bevordering van Nijverheidskunst' 1920 aangehouden.
Volgens de statuten van 1921 had de vereniging tot doel "de voortbrengselen der nijverheid in vorm en versiering te veredelen". Dit doel trachtte men onder meer te bereiken door "het doen geven van daartoe strekkend onderwijs". Het opstellen van nieuwe statuten zal het gevolg zijn geweest van het afstoten van het museum. Men wilde zich voortaan concentreren op het kunstindustrieel onderwijs. De vereniging liet onder haar nieuwe naam een aanbeveling in druk verschijnen voor de oprichting van een 'Middelbare School voor toekomstige beoefenaars der Vorm- en Sierkunst' (Middelbare Kunstschool), een dagschool "waar jongens en meisjes met lust tot artistieken arbeid een grondige algemeene voorbereiding kunnen krijgen, zooals zij die behoeven om later als uitvoerende of scheppende kunstenaars de zoogenoemde gebruikskunst in een harer verschillende takken te beoefenen". De nieuwe school zou volgens het bestuur gevestigd kunnen worden in het Catharijneconvent, dat immers in 1914 aan de (oorspronkelijke) vereniging toegezegd was. In het jaarverslag over 1921 staat echter vermeld: "Terwijl de plannen tot reorganisatie der School na de in het vorig jaarverslag bedoelde besprekingen meer en meer een stadium van rijpheid bereikten, verstoorde de door economische toestanden geboden spaarzame besteding van Rijks- en Gemeentemiddelen elke illusie omtrent de mogelijkheid van uitvoering ervan".
Het bestuur besloot de plannen te laten rusten en de school op de oude voet voort te zetten, mits de gemeente zich bereid verklaarde de lokaliteiten te verbeteren. De onderhandelingen daarover met de gemeente leverden echter geen resultaat op, zodat de school op 10 augustus 1922 werd opgeheven. Op 13 oktober 1923 besloot het bestuur het onderwijs toch te hervatten. Het museumgebouw was niet meer beschikbaar als lesruimte, maar de gemeente had inmiddels vier leslokalen in de openbare lagere school aan de Weistraat (later Mgr. Van de Weteringstraat) ter beschikking gesteld. Er rustte echter geen zegen op de school. Kort nadat de lessen hervat waren, besloot de minister om bezuinigingsredenen de subsidie na april 1924 in te houden. Na vruchteloze onderhandelingen met de gemeente zag het bestuur zich genoodzaakt het onderwijs met ingang van 15 april 1924 te staken. Naar aanleiding van de opheffing van de school besloot de gemeenteraad in 1925 een cursus voor kunstindustrieel onderwijs te verbinden aan de Gemeentelijke Avondschool voor Nijverheidsonderwijs (vóór 1922 Burgeravondschool). Het Departementsbestuur van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel benoemde in 1926 een commissie die de mogelijkheden moest onderzoeken om een nieuwe School voor Kunstnijverheid op te richten; voor zover bekend is het bij een onderzoek gebleven (zie toegang 712-8, inv.nr. 125).
De cursus voor kunstindustrieel onderwijs werd in september 1925 aan de Gemeentelijke Avondschool voor Nijverheidsonderwijs toegevoegd als 'kopafdeling'. Er werd onderwijs gegeven in drie klassen: vaktekenen (bouwkundigen, meubelmakers e.d.), handtekenen (schilders, lithografen, tekenaars e.d.) en boetseren (goud- en zilversmeden, beeldhouwers e.d.). Iedere klas ontving 6 uur per week onderwijs (twee avonden of een avond en een middag). Een combinatie van klassen was mogelijk. De leerlingen moesten minstens 16 jaar oud zijn en met succes een toelatingsexamen hebben afgelegd; leerlingen die in het bezit waren van een einddiploma van een Avondschool voor Nijverheidsonderwijs werden zonder toelatingsexamen aangenomen. In het begin werden de lessen in vaktekenen gegeven in het gebouw van de MTS aan de Croeselaan, de lessen in handtekenen (inclusief naakt model) in het gebouw van de Openbare Lagere School aan de Weistraat (Mgr. Van de Weteringstraat) en de lessen in boetseren in het schoolgebouw van de Gemeentelijke Avondschool aan de (Van Asch) Van Wijckskade. Rond 1930 verhuisden de lessen in handtekenen naar het gebouw van de Openbare Lagere School aan de Leidschedwarsstraat en een jaar later begonnen daar ook de lessen in vaktekenen. Tussen 1935 en 1939 verhuisden de lessen in vak- en handtekenen naar het gebouw van de Openbare Lagere School aan het Janskerkhof (Willem de Zwijgerschool). Vanaf 1972 werd het kunstnijverheidsonderwijs gegeven door de Academie Artibus in Utrecht.
Ondanks het feit dat de mogelijkheden om het verenigingsdoel te bereiken, waren weggevallen, bleef de Vereeniging ter Bevordering van Nijverheidskunst nog jarenlang bestaan. Op 28 november 1957 werd dan toch besloten de vereniging te ontbinden, omdat door de "gewijzigde omstandigheden" de geldende statuten niet meer voldeden en omdat er slechts twee leden (tevens bestuursleden) overgebleven waren. De eigendommen van de ontbonden vereniging werden bestemd voor een stichting met een soortgelijk doel als de vereniging beoogd had. Deze stichting kreeg de naam 'Stichting Kunstbevordering'.
Stichting Kunstbevordering
Archieven en collectie
Literatuur
Bijlage
Concordantie van de inventarisnummers in de inventaris uit 1990 naar de nieuwe inventarisnummers
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
(1855) 1884-1981
Toegangstitel:
Inventaris van de archieven van de Vereeniging Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid te Utrecht en opvolgers (1855) 1884-1981
Auteur:
J.N. van der Meulen
Datering toegang:
1990 / 2010
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Schenking (van een niet overheidsarchief)
Omvang:
6 m zuurvrije dozen
Rubrieken: