Uw zoekacties: Munsterabdij te Roermond, 1220-1797

14.D039 Munsterabdij te Roermond, 1220-1797 ( Historisch Centrum Limburg, te Maastricht )

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historische inleiding
Geschiedenis van het archief
Verantwoording van de inventaris
Gebruikershandleiding
Inventaris
Regesten
16 1223 jauari 28
"Datum Laterani per manum Guidonis capellani domini pape , V Kalendas Februarii indictione XII incarnationis dominice anno MCCXXIII pontificatus vero domini Honorii pape tercii anno septimo"

Paus Honorius (III) neemt op verzoek van de abdis en de zusters van het klooster van de H. Moeder Gods en Maagd Maria te Roermond in bescherming, bepalend, dat de monastieke levensregel van de H. Benedictus en het statuut van de Cisterciënser broeders aldaar aangenomen tot in lengte van dagen zal worden gevolgd. Bovendien neemt hij in bescherming alle goederen te weten de plaats waar het klooster gelegen is en veertig er bij liggende percelen [" areae"], een hof ["curtis"] in Herten, een hof ["curtis"] in Dulkene (Dülken), Kr. Kempen, Rhl.), bezittingen in Werdene (Stevensweert) in Betenrode (onbekend), mogelijk Venray), in Wettene (Wetten, Kr. Geldern Rhl.), huizen in Roermond, molens in Rura (Roer), alle met hun aanhorigheden, en andere goederen, rechten en privileges. Niemand mag van de opbrengst op de bezittingen, die zij hadden vóór het generaal concilie, noch ook van de ontginningen, die zij met eigen handen en op eigen kosten bebouwd hebben of van de tuinen, boomgaarden en visserijen of van het voedsel van hun dieren van hen tienden eisen. Het is hun geoorloofd vrije personen, die de wereld ontvluchten, in het klooster op te nemen. Hij verbiedt de zusters na afgelegde belofte het klooster zonder toestemming der abdis te verlaten, maar wanneer zij dit verlaat mag niemand hen weerhouden zonder algemene schriftelijke toestemming. Goederen van het klooster mogen niet weggegeven of vervreemd worden zonder toestemming van de meerderheid van het kapittel. Niemand mag hen dwingen voor kerkelijke of wereldlijke rechtbanken te verschijnen of dergelijke bijeenkomsten in het klooster te houden, en niemand mag een abdissenverkiezijn bemoeilijken.
19 1224 juni 16
"Datum Traiecti anno dominice incarnationis millesimo ducentesimo vicesimo quarto sexto decimo Kalendas Julii"

Gerard, graaf van Gelre, verklaart, dat hij liever wilde, dat zijn moeder Richadis, die buiten het land in de Cisterciënser orde wilde treden, in eigen land in die orde ging leven, en hij en zijn echtgenote Margaretha, samen met hun zoon Otto, derhalve Richardis met broeders en monialen van de Cisterciënser orde met ere in hun stad Roermond hebben binnengeleid en de kloosterkerk [ëcclesia"] van de H. Maria, aldaar op hun landgoed ["predium"] gebouwd, met veertig er omheen liggende percelen ["areae"] en drie percelen, die een zekere Hermannus, met de Gans"genaamd, er bij heeft gevoegd, tot redding van hun zielen en die van hun ouders en voorouders aan God en de H. Maria hebben opgedragen, die goederen overdragend aan Richardis in dat klooster abdis en het convent om ten eeuwigen dage te bezitten. Daarenboven het patronaatsrecht van de kerken te Gelre, nl. Nieuwkerk en Aldekerk (Kr. Geldern, Rhl.), met de gehele tienden en bossen en andere aanhorigheden; eveneens het patronaatsrecht van de kerk te Wettene (Wetten, kr.Geldern Rhl.) en van die te Rhode (Venray) met dezelfde aanhorigheden.Hij beslist, dat de tienden van deze kerken moeten blijven zoals zij nu zijn en de bossen zonder zijn toestemming niet gerooid noch ontgonnen mogen worden, en aan de genoemde kerken broeders van genoemd klooster als vicarii benoemd moeten worden. Bovendien schenkt hij een mark voor het licht in de kerk uit de gruit jaarlijks te betalen, en zoveel gruit als het klooster nodig heeft voor bier, bovendien vier solidi uit een half tijnsgoed ["mansus"] in Hamme (Herten). Verder een molen te Rura (Roer-Herten) en het vierde gedeelte van een morgen bij de hof ["curia"] Muckenbruke (Muggenbroek-Roermond).
42 1240 maart 1
"Anno Domini MCC quadragesima Kalendas Marcii"

Henricus, heer van Kuic, verklaart zijn tienden in Herten en in Merheim (Merum) zowel grote als kleine tienden verkocht te hebben aan de abdis en het convent van de H. Maria te Roermond met alle aanhorigheden, de tienden van het voedsel der dieren van zijn bovenhof ["curtis superior"] in Merheim uitgezonderd, voor honderdenzeventig Keulse mark, in aanwezigheid en met medeweten van zijn zoon Albertus en zijn broers, heer Rutger van Herpen, Godefridus, kanunnik te Xanten en Theodericus. Verder de tienden in Uunnenwerde (onbekend), die Rutger van Herten van hem in leen houdt onder die voorwaarde, dat indien Rutger die tienden wil verkopen, voornoemde abdis en convent als eerste gerechtigd zullen zijn tot kopen. Indien zijn voornoemde bovenhof ["curtis superior"] buiten de omgrachting van de versterking ["castrum"],waarin deze nu gelegen is, geplaatst of gebouwd wordt of door verkoop aan een ander daarbuiten komt te liggen, indien één van beide gebeurt, dan zal de hof tot betaling van de kleine tienden gehouden zijn net als de andere hoeven ["domus"] van voornoemd dorp ["villa"] Merhem (Merum), d.w.z. het voorbehoud van de tienden van het voedsel der dieren zal dan vervallen zijn.
Getuigen waren: Cuno, prior van Roermond, Thoma, Jacobus en Gerardus, priesters, meester Fridericus van Kuic, heer Th. van Altena, heer Wilhelmus van Hurne, Jacobus van Mirlar, Sibeto van Assele en Hermannus, diens broer, Johannes van Cruigten, Gunterus, Theodericus, Lambertus, Henricus en Gerardus, schepenen te Roermond
45 1243
"Datum Colonie anno Domini MCCXLIII"

Conrardus, de kerk van Keulen bedienend en aartskanselier voor Italië, zich richtend tot meester H., koster ["thesauririus"] en meester V., kanunniken van de Heilige Apostelen in Keulen, beveelt hen met het pauselijk gezag, hetwelk hem in dit gebied toekomt, dat zij diegenen, - die bezittingen of zaken of huizen van de zusters of huisgenoten van het klooster van Roermond van de Cisterciënser orde binnengedrongen zijn of zich op onrechtmatige wijze van de aan hen nagelaten erfenissen meester gemaakt hebben, hetzij het gewaagd hebben over deze zusters de excommunicatie of het interdict uit te spreken of tienden van de moeizaam bewerkte bezittingen, in hun bezit vóór het Generaal Concilie en met eigen handen of op eigen kosten bebouwd, te ontwringen aan hen zonder respect voor de pauselijke privilegs, - met een openbare excommunicatie met brandende kaarsen moeten treffen, als het leken betreft; betreft het clerici of reguliere kanunniken of kloosterlingen, dan moeten zij hen uit hun ambt en beneficie ontzetten, terwijl geen restitutie mogelijk zal zijn alvorens genoemde zusters volledig genoegdoening is gegeven. Zowel leken als seculiere geestelijken, die vanwege hun gewelddadig optreden in de boei der vervloedking geslagen zijn, verdienen hiervan bevrijd te worden, wanneer zij met een schrijven van de diocesaan bisschop bij het pauselijk gezag komen.
Plaatsen waarin goederen van voornoemde zusters en hun huisgenoten gewelddadig in bezit worden gehouden, moeten zij, zolang als dit duurt, onder interdict houden
52 1246
"Acta sunt hec apud Heynsberg in castro nostro anno Domini MCCXL sexto"

N. (Heinricus), heer van Heynsberg, verklaart dat heer Gozuinus van Milne de tiernden in Venlo verkocht heeft aan abdis en convent van de H. Maria te Roermond voor honderdvijfentwintig Keulse marken en tevens het daarbij behorende patronaatsrecht van zijn bloedverwant Arnoldus van Milne in leen hield en Arnoldus die tienden en dat patronaatsrecht gelijkelijk van de heer van Heynsberg in leen hield, heeft hij aan Arnoldus en Arnoldus aan de heer van Heynsberg van de tienden en het patronaatsrecht afstand gedaan, echter onder het beding dat de heer van Heynsberg tienden en patronaatsrecht zou overdragen aan de abdis en het convent van Roermond, waarvoor heer Gozuinus uit zijn eigen bezit te Milne (Millen) aan de heer van Heynsberg een molen, twaalf stukken zandgrond en twaalf stukken bosgrond, Brul geheten, schonk. de heer van Heynsberg heeft tot glorie van God en de heilige maagd Maria, tot heil van zijn ziel, met instemming van zijn echtgenote, vrouwe Agnes, dochter van wijlen heer Theodericus van Heynsberg en na overleg met zijn leenmannen ["feodales"] en huisdienarten [ "ministeriales"] en met medeweten van al zijn kinderen, de tienden en het patronaatsrecht van de kerk van Venlo gegeven aan de abdis en het convent van Roermond van de Cisterciënser orde.
Getuigen waren: Henricus, proost van Heinsberg, Cuno, prior van Roermond, heer Rutger van Wickerode, heer Godefridus van Wirst, bovengenoemde Arnoldus van Milne, Gerardus van Wrelenberg, Thoma van Were, Lambertus van Lunenbuch, .... Schermus genoemd en Lambertus, diens zoon en vele anderen
75 1266 juli
"Actum et datum anno Domini millesimo ducentesimo sexagesimo sexto mense Julio"

Rutgerus, genaamd van Effelt, verklaart dat hij met instemming van zijn vrouw Hadewigis en van zijn kinderen het land, dat hij in leen houdt van de edele heer ["nobilis vir"] Wilhelmus van Huerne, gelegen in het gebied van Nyele (Maasniel) en dat Mathias, schrijver van de hertog van Gelre, en zijn vrouw Felicitas van hem, Rutgerus, in pacht hielden, aan de abdis en het convent van de H. Maria te Roermond van de Cisterciënser orde verkocht heeft, terwijl de abdis en het convent hem en zijn erfgenamen in zijn huis in Effelt de eerstvolgende zondag na het feest van de H. Remigius elk jaar dertig denariën sturen. Bovendien zal hij en zijn erfgenamen van genoemde goederen bij het overlijden van broeder Godefridus of van een andere broeder van het huis ["domus"] van Roermond, die de goederen dan bezit, een best stuk wijngaard en een erfelijk stuk grond mogen kiezen. Abdis en convent mogen verder met de landerijen doen, wat hun maar goed dunkt. Hij stemt er ook mee in dat abdis en convent drie bunder land bezitten van Hellewigis, weduwe van Heynricus, Hulwecge genaamd, die zich uyitstrekken tot het land, dat Helewigis van hem in pacht heeft.
Getuigen waren: Bernardus, prior van Roermond, meester Daniel, pastoor ["investus"] van Herten, Jordanus, Heynricus, Theodericus, kapelanen van Roermond, Johannes kanunnik van Berghe, Heynricus, ridder van Hudenraede, Giselbertus, ridder van Ophauen, Godefridus van Greefraede en Renerus, schout en schepenen van Roermond, Wernerus, voogd van Berghe, Gerardus, schout van Nyele, en zeer vele andere betrouwbare lieden
78 1267 november
"Datum et actum apud Thoren anno Domini millesimo ducentesimo sexagesimo septimo mense vero Novembri"

Wilhelmus, heer van Huerne, verklaart, dat Rutger van Effelt - toen deze aan de abdis en het klooster van de H. Maria in Roermond van de Cisterciënser orde al het land, dat hij van ons in leen hield, gelegen in het gebied van Nyele (Maasniel) bij de plaats ["vicus"] Asenraede (Asenray) verkocht had, in al zijn volheid en met alle rechten waarmee hij dat land bezat, wat nu in handen is van genoemde abdis en convent en van Helewegis, weduwe van Heynricus Hulwegghe - dat land aan hem Wilhelmus heeft overgedragen ten behoeve van de abdis en het convent, terwijl hij en zijn vrouw Hadewigis en hun kinderen Reynoldus, Heynricus, Bela en Geila afstand deden van al hun rechten. Wilhelmus heeft dat land, na het van een leengoed in een vrij goed ["allodium"] veranderd te hebben, overgedragen aan de abdis en het convent om het eeuwigdurend te bezitten onder die voorwaarde, dat zij jaarlijks in de week na het feest van de H. Remigius Keulse denariën betalen als waarborg, hetgeen gewoonlijk "werscap"noent.
Getuigen waren Daniel, pastoor ["investus"] van Herten, Theodericus, pastoor ["plebanus"] in Thoren, Conradus en Johannes, kapelanen aldaar, Heynricus, priester, kapelaan van de H. Maria in Roermond, Wilhelmus, ridder van Winarde, Gerlacus, opzichter ["villicus"] van Huerne, Marcelius van Thoren, van de Berg ["de Monte"] genaamd, Godefridus genaamd Slaterbeck, broeder Hermannus, lekebroeders ["conversi"] in Roermond en vele andere betrouwbare en vrome lieden
95 1288 mei 22
"Datum anno Domini millesimo ducentesimo octogesimo octavo Sabbato infra octavas Pentecostis"
fridus, aartsbisschop van Keulen en aartskanselier van het Heilig Roomse Rijk voor Italie, overweegt dat, alhoewel hij allen wel moet doen, de menselijke goedgunstigheid toch vooral zich dient uit te strekken tot hen, die in nederigheid en onder de regel van geloof en verbondenheid de Heer dienen. Hij heeft van de in Christus beminde abdis en het convent in Roermond van de Cisterciënzer orde vernomen dat zij halogeen van node hebben en overwegend dat zij dag en nacht God dienend bemiddelaars zijn van Zijn weldaden, verlangt hij dat hun kerk door het volk getrouw wordt bezocht met passende eerbewijzen. Alle in Christus gelovenden, die naar deze kerk komen en hun gaven meebrengen op de navolgende dagen, worden overeenkomstig de wil en de instemming van de bisschop van Luik veertig dagen ["carena"] en een jaar van de hen opgelegde boete kwijtgescholden met de bepaling dat voornoemde aflaat niet door quaestierders van buiten de plaats verleend mag worden; ter gelegenheid van alle plechtigheden van de H. Maagd Maria en wanneer haar beeld in de processie wordt rondgedragen, op de geboortedag van onze Heer Jezus Christus en op de drie daarop volgende dagen nl. op de dag van Stephanus, Johannes en Innocentius, met Pasen en de drie erop volgende dagen, met Pinksteren en drie dagen erna, op de geboortedag van de H. Johannes de Doper, van de apostelen Petrus en Paulus, op de dag van de H. Maria Magdalena, van de H. Laurentius, van de H. Egidius, van de H. Ursula en haar gezellinnen, van de H. Nicolaus, van de H. Agnes, maagd en martelares
96 1289 mei 22
"Actum et datum anno Domini millesimo ducentesimo LXXX nono undecimo Kalendas Iunii"

Reynerus van Weerth, pastoor [ïnvestus"] der pastoorsvergadering van Eycken (Maaseik) deken, en Theodericus van Roermond, kanunnik van het H. Kruis te Luik, zijn door de abdis en het convent van het klooster van Roermond van de Cisterciënzer orde en Heynricus, cantor van de H. Maria te Maastricht en Engelbertus, pastoor [" ïnvestus"] van de kerk te Buenzele (waarschijnlijk Budel) door de inwoners van het dorp Marnheze (Maarheze) gekozen tot scheidslieden in het geschik dat speelde tussen voornoemd klooster en de inwoners van Marnheze (Maarheze) over de zekere weg, waarop genoemde inwoners aanspraak maken om hun vee langs te drijven langs de hof ["curtis"] van Hoechten (heugten), welke het voornoemde klooster als een vrij goed bezat [ "allodium"]. Toen de scheidslieden zich ter plaatse op de hoogte waren gaan stellen van de situatie, bevonden zij dat de gewraakte weg gelegen was binnen de palen en afrastering van de hof ["curtis"] van Hoechden, uitkijkend op de hof ["curtis"] zelf. Na raad ingewonnen te hebben van de schout van Buscoducis ('s Hertogenbosch)_, die daar aanwezig was, en andere rechtschapen lieden, hebben zij de volgende regeling vastgesteld op straffe van twintig Leuvense ponden, waarvan de ene helft aan de heer van de plaats toekomt, de andere helft aan de partij, die zich wel aan de regeling houdt. Abdis en convent moeten een wal of omheining of beide maken en de wal of omheining in de richting van de drassige gronden ["palus"] of het bos beginnen op de plaats, die 'bij de droge eik', welke daar nu staat, genoemd wordt, en van beide kanten, hoger en lager van die plaats of die eik laten lopen tot zover als de vrije eigendom van de hof reikt.
100 1292 februari 25
"Datum feria tercia post Dominicam invocavit anno Domini millesimo ducentesimo nonagesimo secundo"

Lambertus, kapelaan van de gravin van Gelre, Tilmannus, pastoor ["plebanus"] van Nieuwkerk (Kr. Geldern Rhl.), Theodericus, pastoor [ïnventus"] van de kerk van Wetten, broeder Thilmannus, provisor van het nieuwe klooster genaamd 's-Gravendal ["provisor novi claustri dicti vallis comitis"], Godefridus van Tische, Bernardus van Stenhorst, ridders, Henricus, voogd in Gelre, Gewrardus Kok ["Cocus"], schrijver aldaar, Wilhelmus van Virnheym, Johannes van Stralen, Alexander van Muro, schepenen van de stad Gelre, Rutgerus van Halla, Theodericus, Verdunc genaamd, Henricus "super Hage, Rutgerus, genaamd Roggo, Godefridus van Pulwik en Rutgerus van Styga, scheepenen van het land van Gelre, verklaren dat Jacobus, genaamd van de Hof ["de Curte"], vóór hen is gekomen en geheel vrijwillig afstand gedaan heeft van zijn tienden in Salhusen (Saelhuysen) ten behoeve van het convent in Roermond. Zuster Elysabet, abdis van voornoemd convent, heeft Jacobus niet als recht, maar als gunst, drie achtereenvolgende jaren het gebruik van die tienden tegen betaling van twee malder rogge en zes malder haver volgens Gelderse maat, elk jaar op de dag van de H. Maarten in de winter of binnen twee weken daarna. Alexander van Muro, Johannes van Stralen, Wilhelmus van Virnhem, schepenen van de stad Gelre (Geldern), Rutgerus van Halle, Theodericus, genaamd Verdunc, Rutgerus, genaamd Roggo, en Rutgerus van Styga, schepenen van het land van Gelre verklaren, dat Tilmannus, genaamd van het Einde ["de Fine"], van Aldekerk (Kr. Geldern Rhl.) vóór hen is gekomen en afgezien heeft van alle recht, dat hij had op de tienden gelegen bij Aldekerk, ten gunste van zijn broer Ludolphus, provisor van het convent van Roermond.
102 1293 november 12
"Anno Domini millesimo ducentesimo nonagesimo tertio in crastino beati Martini hyemalis"

Giselbertus, abt, en Renerus, prior van het klooster Camp, Heynricus, pastoor ["investus"] van de kerk van Luthe (Leuth), deken van het concilie van Stralen, Mathias, pastoor [investus""] van de kerk van Assele (Asselt) en van Zwalmen ( Swalmen), en meester Lodewicus van Colonia (Keulen), genaamd van Molengassen, doctor decretorum, doen als arbiters uitspraak in het geschil, ontstaan tussen de abdis en het convent van het klooster van de H. Maria in Roermond enerzijds en de edelman heer Theodericus, pastoor ["investus"] of rector van Nieuwkerk (kr. Geldern Rhl.) anderzijds over het recht van het voordragen van een vicaris of kapelaan voor de kerk genaamd Oude Kerk of Kapel van Gelre (Aldekerk Kr. Geldern Rhl.). Zij bepalen dat Sibertus, als kapelaan of vicaris voor genoemd Oudekerk door de vrouwe abdis voorgedragen, deze kapelanie of dit vicariaat verkrijgt vooral daar genoemde heer Thedericus hiermee instemt en de voorgedragene de verschuldigde rechten en gewoonten nakomt. Eveneens bepalen zij dat zodra de kapel of het vicariaat vacant is, Theodericus, pastoor ["investus"] van Nieuwkerk, of wie ook maar dan daar pastoor ["investus"] zal zijn de vicaris of kapelaan voor de genoemde kerk vrijelijk mag voordragen of aanstellen zonder enige tegenspraak van de abdis of het convent.
Eveneens bepalen zij dat voortaan wanneer ook maar genoemde kapelanie vacant is genoemde partijen beurtelings iemand voordragen zo, dat wie ook maar de abdis meent te moeten voordragen, zij deze eerst voordraagt en doorstuurt naar de pastoor [ ïnvestus"] van Nieuwkerk, welke pastoor ["investus"] hem, na de belofte van gehoorzaamheid van hem gekregen te hebben, doorstuurt naar de aartsdiaken. Zo moet voortaan de voordracht beurtelings door genoemde partijen plaatsvinden
119 1312 november 5
"Datum anno Domini millesimo tricentesimo XII in die Malacchie episcopi"

Broeder Danyel, "episcopus Archanensis", als vervanger in deze bisschoppelijke aangelegenheden van het kapittel van Luik, oorkondt dat hij aan alle in Christus gelovenden, die met de navolgende plechtigheden de kerk van het convent van Roermond van de Cisterciënser orde in oprechte boetedoening en geloof bezoeken en aalmoezen schenken, honderdveertig dagen van de hun opgelegde boetedoening kwijtscheldt; met alle plechtigheden van de H. Maria, met de geboorte van Onze Heer Jezus Christus en de drie daarop volgende dagen, met de besnijdenis van de Heer, met Driekoningen, met Pasen en de drie daarop volgende dagen, met Hemelvaart, met Pinksteren en de drie daarop volgende dagen, met de geboorte en onthoofding van Johannes de Doper, met de dag van Petrus en Paulus apostelen en alle apostelen en evangelisten, met de dag van de H. Benedictus en dienss translatio, op de dag van de H. Bernardus, op de dag van de H. Maria Magdalena, van de H. Anna, de H. Laurentius, met de viering van de doornenkroon, met het feest van de H. Egidius, de H. Michael, de H. Remigius, met de dag der wijding en de drie eraan voorafgaande en erop volgende dagen, op de dag der elfduizend maagden, met Allerheiligen, op de dag van Martinus, op de dag van de H. Katherina, op de dag van Nycolaus, de H. Margaretha en de drie daaraan voorafgaande en opvolgende dagen, met de dag van de H. Cecilia, met de dag van Clemens, Barbara, Agata en wanneer de beeltenis van Maria rondgedragen wordt
135 1354 april 28
"Gegheven in 't jair onss Heren dusentdryhondertvyerenendevyfftich des neesten manendaechs nae Sente Georgius daghe des merteleers"

Rechter en schepenen van Wetten oorkonden dat vóór hen zijn gekomen Elbrecht van Honslar en Nesa, zijn wettige echtgenote, die verklaarden dat zij aan Otte van Buren, ridder, heer te Aersen (Arcen) en zijn erfgenamen, hun hof, die ter Sceepdonck genoemd wordt en gelegen is binnen dit ressort, verkocht hebben.
Borgen waren: Loeff van Hanslaer, heer Dederick van Pellant, ridders, Goetswijn van Henslare, Peter zijn zoon, IJwaen van Engelschem en Johan van Raede, jongelieden, welke de verplichting hadden om in geval van niet nakoming in een eerzame herberg te Venlo te verblijven als gasten op kosten van Elbrecht en Nesa, totdat voldaan is.
En elk mag een paard met zich voeren. Recht van leisting
14.D039 Munsterabdij te Roermond, 1220-1797
Inventaris
Regesten
135
1354 april 28
"Gegheven in 't jair onss Heren dusentdryhondertvyerenendevyfftich des neesten manendaechs nae Sente Georgius daghe des merteleers"

Rechter en schepenen van Wetten oorkonden dat vóór hen zijn gekomen Elbrecht van Honslar en Nesa, zijn wettige echtgenote, die verklaarden dat zij aan Otte van Buren, ridder, heer te Aersen (Arcen) en zijn erfgenamen, hun hof, die ter Sceepdonck genoemd wordt en gelegen is binnen dit ressort, verkocht hebben.
Borgen waren: Loeff van Hanslaer, heer Dederick van Pellant, ridders, Goetswijn van Henslare, Peter zijn zoon, IJwaen van Engelschem en Johan van Raede, jongelieden, welke de verplichting hadden om in geval van niet nakoming in een eerzame herberg te Venlo te verblijven als gasten op kosten van Elbrecht en Nesa, totdat voldaan is.
En elk mag een paard met zich voeren. Recht van leisting
Datering:
1354 april 28
Notabene:
Afschrift in Cartularium II fol. 70.. Inv. nr. 2
Opmerking:
Deze acte is als gevidimeerde oorkonde opgenomen in een vidimus de dato 30 januari 1395, zie regest nr. 159. Het stuk zou gezegeld zijn met het gemene schependomszegel, met het zegel van Elbrecht, als voornaamste persoon in deze zaak, en met de zegels van de borgen
Regesten

Kenmerken

Datering:
1220-1797
Auteur:
M.K.J. Smeets en W.E.S.L. Keijser-Schuurman
Inventaris:
Inventaris van het archief van de Munsterabdij te Roermond 1220-1797. Inventarissenreeks RAL 8 (Maastricht 1974)
Omvang m1:
0,2 meter - 65 charters