Uw zoekacties: Kantongerecht te Tiel 1980-1989

3294 Kantongerecht te Tiel 1980-1989 ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. De kantongerechten in het algemeen
3294 Kantongerecht te Tiel 1980-1989
Inleiding
2. De kantongerechten in het algemeen
Organisatie: Gelders Archief
2.1 Ontstaan en rechterlijke indeling
Op 1 oktober 1838 traden een aantal wetten (de wetten van 22 december 1828, Stb. 68, 71, 73-75, 78 en 79-82, welke werden gewijzigd bij wet van 28 april 1835, Stb.10) in werking waardoor de vredegerechten, die ontstaan waren in de Franse tijd, werden opgeheven en vervangen door kantongerechten. De plaats van de vrederechter werd ingenomen door de kantonrechter. Bij afzonderlijke wetten werd het rechtsgebied van die gerechten vastgesteld. Het aantal kantongerechten werd ten aanzien van het aantal vredegerechten van 220 teruggebracht tot 150.
In 1877 (de wetten van 9 april 1877, Stb. 74-78, inwerkingtreding 15 mei 1877) werd deze indeling voor het eerst gewijzigd en in 1933 (de wetten van 17 november 1933, Stb. 601-606, inwerkingtreding 1 januari 1934) werd deze indeling voor de tweede maal gewijzigd.
Bij Wet van 10 augustus 1951 (Stb. 347) werd de rechterlijke indeling opnieuw vastgesteld. In principe werd hierbij uitgegaan van de provinciale grenzen, maar waar nodig voor een goede rechtsbedeling werd daarvan afgeweken. Deze afwijkingen zijn in de wet expliciet aangegeven. Een overzicht van alle wijzigingswetten op de Wet van 10 augustus 1951 is te vinden in de meeste tekstuitgaven van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (R.O.), Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), Wetboek van Strafvordering (Sv) enz.
2.2. Taak en competentie
De absolute competentie geeft aan welke soort rechter bevoegd is, terwijl de relatieve competentie aangeeft welke bepaalde rechter van die soort bevoegd is. Bij de absolute competentie wordt onderscheid gemaakt tussen strafzaken en burgerlijke zaken.
In artikel 44 van de Wet R.O. wordt de bevoegdheid van de kantonrechter in strafzaken omschreven. Hier staat dat de kantonrechter alle overtredingen berecht, zover deze niet aan een andere rechter zijn opgedragen. Voorts vonnist hij over het misdrijf van stroperij (een volledige opsomming van de bevoegdheid van de kantonrechter is te vinden in Van Brakel, Van der Kemp, 5e druk en Van Brakel en Jonker). Hoger beroep is mogelijk tegen vonnissen inzake feiten die met een andere straf waren bedreigd dan een geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden (zie voor een overzicht van de strafbare feiten Werkboek rechterlijke archieven 1838-1940, onder redactie van R. Huijbrecht; met bijdragen van: J.Bos... [et al.]. ’s-Gravenhage: Rijksarchiefdienst.-Ill., pag. 11-13).
In burgerlijke zaken was de competentie van de kantonrechter een uitzonderingsbevoegdheid. De gewone rechter in eerste aanleg was de arrondissementsrechter. De kantonrechter was bevoegd van onder andere de volgende vorderingen kennis te nemen: louter personele rechtsvorderingen onder de ƒ 200,- en rechtsvorderingen betreffende huur en pachtzaken (zie voor een overzicht van de burgerlijke zaken Werkboek rechterlijke archieven 1838-1940, onder redactie van R. Huijbrecht; met bijdragen van: J.Bos... [et al.]. ’s-Gravenhage: Rijksarchiefdienst.-Ill., pag. 13-15).
De hoogte van de personele vorderingen werd gewijzigd bij Wet van 30 september 1970 (Stb.435) in ƒ500,- zonder mogelijkheid van hoger beroep en tot ƒ1.500,- met een mogelijkheid van hoger beroep. Enkele jaren later werden deze bedragen weer aangepast bij Wet van 19 oktober 1977 (Stb.578) in respectievelijk ƒ1.500,- en ƒ3.000,- en bij Wet van 20 april 1983 (Stb.182) in respectievelijk ƒ3.000,- en ƒ5.000,-.
De kantonrechter verricht krachtens artikelen van wetboeken en bijzondere wetten ook vele buitengerechtelijke handelingen, onder andere: het toezicht op het beheer van voogden/curators, beëdiging van diverse ambtenaren en adviseren op gratieverzoeken (zie voor een overzicht van de buitengerechtelijke zaken Werkboek rechterlijke archieven 1838-1940, onder redactie van R. Huijbrecht; met bijdragen van: J.Bos... [et al.]. ’s-Gravenhage: Rijksarchiefdienst.-Ill., pag. 16).
Ook bij de relatieve competentie van de kantonrechter wordt onderscheid gemaakt tussen strafzaken en burgerlijke zaken. De bevoegdheid van de kantonrechter in strafzaken is afgeleid van die van het Openbaar Ministerie. Hierdoor geldt de gelijkelijke bevoegdheid van de kantonrechter van het kanton waar de overtreding is begaan, die van het kanton waar de verdachte woont en die van het kanton waar de verdachte wordt gevonden (aangehouden). Bij gelijktijdige bemoeiing heeft de eerder in de volgorde geplaatste kantonrechter voorrang.
In burgerlijke zaken geldt de regel dat de kantonrechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. Bij vorderingen inzake onroerende goederen is de kantonrechter van het kanton waarin het goed gelegen is bevoegd.

Bij vorderingen inzake onroerende goederen is de kantonrechter van het kanton waarin het goed gelegen is bevoegd.
Bij vorderingen inzake aanneming van werk tot ƒ200,- zijn de kantonrechter van gedaagden woonplaats en de kantonrechter van de plaats waar het werk gewoonlijk werd verricht gelijktijdig bevoegd. De vordering van ƒ200,- is vastgesteld bij Wet van 2 mei 1937 (Stb. 801). De hoogte van de vorderingen werd gewijzigd bij Wet van 30 september 1970 (Stb.435) in ƒ500,-. Enkele jaren later werd dit bedrag weer aangepast bij Wet van 19 oktober 1977 (Stb.578) in ƒ1.500,- en bij Wet van 20 april 1983 (Stb.182) in ƒ2.500,-.
In niet-contentieuze rekestprocedures was vaak de kantonrechter bevoegd in wiens kanton degene ten behoeve van wie een beschikking wordt gevraagd, woonachtig is.
De relatieve bevoegdheid van de kantonrechter in buitengerechtelijke zaken valt niet in een algemene regel te vatten.
2.3. Functionarissen en hun taak
Kantonrechters
Kantonrechters worden sinds 1877 na een voordracht van de rechtbank voor hun leven (voordien een periode van vijf jaar) benoemd door de Kroon, en ontslagen bij het bereiken van de zeventigjarige leeftijd. De vereisten zijn het Nederlanderschap, een leeftijd van minstens 25 jaar en een doctoraat in de rechtswetenschap of meestertitel in de rechten bij een Nederlandse universiteit (het laatste sinds 1877).
De kantonrechter was aanvankelijk een alleensprekende rechter. In 1933 (ingevolge de Crisispachtwet van1932, Stb. 301) kwam hierin, wat pachtzaken betreft, verandering in door de instelling van een kamer voor crisis-pachtzaken bij elk kantongerecht. De kantonrechter werd voorzitter van deze kamer, die verder bestond uit twee niet tot de rechterlijke macht behorende personen, deskundig ten aanzien van de verhoudingen op landbouwgebied, benoemd door de Kroon.
Ingevolge de Pachtwet 1937 (Stb. 205) werd bij elk kantongerecht een pachtkamer ingesteld met dezelfde structuur, maar dan met deskundigen ten aanzien van de verhoudingen op pachtgebied, benoemd door de Kroon voor vijf jaar.
Bij verhindering of ontstentenis van de kantonrechter (en er is geen andere kantonrechter in het kanton) treedt een plaatsvervanger naar rang van benoeming op. De vereisten voor de betrekking van plaatsvervanger zijn anders dan die voor de kantonrechter in vaste dienst.
Voor hen gelden de eisen van Nederlanderschap en een minimumleeftijd van 23 jaar. Zij worden telkens, na voordracht van de kantonrechter, door de Koning(in) voor vijf jaar benoemd en zijn bij aftreden weer benoembaar. Bij het bereiken van de zeventigjarige leeftijd worden zij door de Koning(in) ontslagen.
Griffier
De griffier (en sinds 1877 de substituut-griffier) werd benoemd door de Kroon. Tot 1877 waren de eisen van benoembaarheid van de griffier het Nederlanderschap en de leeftijd van tenminste 23 jaar (meerderjarigheid). Bij de wetswijziging van 1877 werd een doctoraat in de rechtswetenschappen vereist. Bij afwezigheid van de griffier werd tot wederopzegging toe, een waarnemend-griffier benoemd en beëdigd door de kantonrechter. De waarnemend-griffier moet minstens 23 jaar oud zijn en ingezetene zijn van het kanton.
De taken van de griffiers zijn in diverse wetten geregeld (onder andere de Wet R.O., het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafvordering en het Reglement I). De hoofdtaak bestaat eruit van het begin tot het einde van de terechtzitting aanwezig te zijn en de pen te voeren. Hij maakt de processen-verbaal van de zitting alsmede de minuutvonnissen. Ook maakt hij akten en beschikkingen. Tot de overige taken behoren het beheer van de griffie, bestaande onder andere uit het open houden van de griffie gedurende de voorgeschreven uren, het beheer van de gelden, ook die ter griffie gedeponeerd, het bewaren van de minuten, registers en stukken behorende tot het kantongerecht (zie voor een opsomming van opgedragen activiteiten van de griffier: Van Brakel en Jonker). Met name dient genoemd te worden het bijhouden van een repertoire (zie ook Huijbrecht, blz. 18-20), waarin dagelijks de dagtekening en aard van de gemaakte akten, processen-verbaal en vonnissen in civiele zaken, met de namen der partijen, worden genoteerd.
Griffieambtenaren
Deze worden aangesteld door de minister van justitie (sinds 1910, voordien door de griffier) en verrichten werkzaamheden ten behoeve van de inwendige dienst van het kantongerecht en de griffie.

Deurwaarders
Deze worden benoemd door de minister van justitie (eerder door de rechtbank) en moeten naast het uitbrengen van exploten en dergelijke ook dienst doen ter terechtzitting.

Het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie (O.M.) maakt geen deel uit van het kantongerecht. Tot 1877 werd opgetreden namens het O.M. bij het kantongerecht door de burgemeester van de gemeente waarin het kantongerecht zitting heeft, of door de commissaris van politie of, met toestemming van de procureur-generaal bij het gerechtshof, door een bijzonder persoon.
Vanaf 1877 (de wet van 9 april 1877, Stb. 73) werd de functie van ambtenaar van het O.M. bij het kantongerecht ingesteld. Deze ambtenaar voert namens het O.M. het woord op de strafzittingen van het kantongerecht.
2.4. Procedures

Strafzaken
De procedure begint met een dagvaarding vanwege het O.M. waarin een opgave van het ten laste gelegde feit en ook van de tijd en plaats waarop het feit gepleegd zou zijn en de omstandigheden waaronder. De ambtenaar van het O.M. verzoekt de kantonrechter dag en uur voor de terechtzitting te bepalen, waarop de griffier de zaak inschrijft op de rol. Overigens hoeft de zitting niet per se gehouden te worden bij de kantongerechten. Verdachte kan, wanneer enkel een geldboete is geëist, deze alsnog betalen (transactie) plus de dagvaardingskosten.
Sinds de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering in 1926 kan de procedure ook beginnen met een oproeping (dat wil zeggen zonder deurwaarder c.a.), mits er sprake is van ontdekking op heterdaad door een opsporingsambtenaar en mits zulks niet is uitgesloten door de minister van justitie (zie voor een opsomming van uitgesloten strafbare feiten Van Brakel en Van Brakel en Jonker).
Bij niet verschijnen van de gedaagde wordt verstek verleend en het onderzoek ter terechtzitting zonder verdachte uitgevoerd. Tegen een bij verstek gewezen vonnis is verzet mogelijk.
Bij wel verschijnen van de verdachte of zijn (schriftelijke) gevolmachtigde wordt het onderzoek ter terechtzitting geopend met het identiteitsverhoor van verdachte. Direct daarna kan door verdachte een verweer worden ingesteld op grond van nietigheid van de dagvaarding, niet-ontvankelijkheid van de ambtenaar van het O.M. of onbevoegdheid van de kantonrechter. Tevens wordt beoordeeld of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. Na uitspraak van de kantonrechter, eventueel op te schorten door ontijdig verklaren van het verweer, gaat bij niet honoreren van het verweer de procedure verder met de voordracht door het O.M.: het voorlezen van de dagvaarding. Vervolgens leest de griffier het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar voor. Dan vindt eventueel getuigenverhoor plaats, worden stukken van overtuiging overgelegd en wordt de verdachte ondervraagd. Vervolgens krijgt de ambtenaar van het O.M. het woord voor zijn requisitoir, waarop de verdachte kan antwoorden, waarop wederom de ambtenaar van het O.M. kan antwoorden, tot tenslotte verdachte het laatste woord krijgt, waarna het onderzoek wordt gesloten. De uitspraak volgt direct of binnen 14 dagen.
De uitspraak moet een beslissing geven over het wel of niet bewezen zijn van de feiten, de strafrechtelijke kwalificatie van de feiten, het wel of niet bewezen zijn van de schuld van verdachte aan die feiten en de toepassing van de bij de wet bepaalde straf.
Indien een schriftelijk vonnis wordt gewezen, moet dit vonnis met redenen omkleed zijn en moet naast bovengenoemde elementen van de uitspraak bevatten: de personalia van de veroordeelde, de tenlastelegging (onder verwijzing naar de dagvaarding) met alle verlichtende en –verzwarende omstandigheden, de inhoud de bewijsmiddelen, voor zover deze hebben bijgedragen tot het bewijs, de wettelijke gronden voor de opgelegde straf, de uitspraak op de vordering van de beledigde partij en de naam van de vonnissende kantonrechter.
Ook kan worden volstaan met een mondeling vonnis, tenzij verdachte of het O.M. een schriftelijk vonnis wil of de kantonrechter dat zelf als nodig oordeelt. Het mondeling vonnis wordt aangetekend in het proces-verbaal der terechtzitting op een door de minister van justitie voorgeschreven wijze (bij besluit van 21 juli 1922, Nederlandse Staatscourant nr. 141). Het vonnis moet op een openbare terechtzitting worden uitgesproken, c.q. worden voorgelezen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting moet bevatten de ter terechtzitting in acht genomen vormen, datgene wat tijdens de zaak ter terechtzitting geschiedt en de zakelijke inhoud van de verklaringen van getuigen, deskundigen en verdachte.
In 1935 (door toevoeging van artikel 398 aan het Wetboek van Strafvordering bij wet van 29 november 1935, Stb. 685) werd het zogenaamde stempelvonnis mogelijk: er is dan geen proces-verbaal van de terechtzitting nodig, maar aantekening van de opgelegde bestraffing op het dubbel van de dagvaarding, evenals de eventuele afstand van appel of cassatie. Het stempelvonnis is alleen toegestaan indien:
  1. tegen verdachte verstek is verleend of
  2. door verdachte niets ter verdediging is aangevoerd
en indien:
  1. geen getuigen of deskundigen zijn gehoord,
  2. geen beledigde partij zich in het geding heeft gevoegd,
  3. geen aanvulling van de tenlastelegging heeft plaatsgevonden,
  4. een mondeling vonnis is gewezen en
  5. enkel een geldboete of berisping is opgelegd of teruggave aan de ouders/voogd is gelast.

Burgerlijke zaken bij dagvaarding
De procedure bij burgerlijke zaken begint met een dagvaarding door eiser van gedaagde. Aanmelding van de zaak bij de kantonrechter en plaatsing op de rol is wel gebruikelijk, maar niet noodzakelijk, aangezien de griffier geen verplichting heeft tot het bijhouden van een rol. Het is mogelijk de zaak aan te melden op de zitting waartegen gedagvaard is. Bij verstek van gedaagde wordt de eis toegewezen, tenzij deze onrechtmatig of ongegrond is. Bij verstek van de eiser wordt gedaagde ontslagen van de eis/vordering en de eiser in de kosten veroordeeld.
Procureurstelling is niet verplicht: de bedoeling van de wetgever is een snelle, mondelinge procedure (“zonder beteekening van eenige schriftelijke dingtalen”, artikel 99 oud Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) met zo mogelijk een uitspraak op dezelfde zitting. In de praktijk wordt veelal dezelfde procesgang als voor de rechtbank gevolgd met schriftelijke conclusies (van eis, verweer, repliek, dupliek) en wordt de zaak over meer terechtzittingen uitgerekt door verdaging.
Bij een interlocutoir vonnis (ook wel tussenvonnis genoemd) kan getuigenbewijs worden opgedragen, gerechtelijke plaatsopneming worden ingelast, enz. De terechtzittingen zijn in beginsel openbaar, tenzij belangen van partijen anders vorderen. Het vonnis dient altijd op een openbare terechtzitting uitgesproken te worden, ook na behandeling met gesloten deuren. Bij het vonnis moet onderscheiden worden het uitgesproken deel en de expeditie/afschriften. Het vonnis wordt gebracht op het proces-verbaal van de terechtzitting (audiëntieblad).
Het uitgesproken gedeelte bevat de namen en de woonplaatsen van partijen, de gronden van de uitspraak zowel wat betreft de feiten als het rechtspunt, de uitspraak (dictum) en de naam van de kantonrecht er. De expeditie bevat daarnaast de conclusies van partijen, de vermelding dat het vonnis in het openbaar is uitgesproken en de datum van de uitspraak.
Het proces-verbaal bevat het verslag van de terechtzitting, de zakelijke inhoud van eis en verweer, verklaringen van getuigen en deskundigen en de uitspraak. In zaken waarvan hoger beroep kan worden ingesteld, moet een afzonderlijk proces-verbaal worden opgemaakt van de verklaringen van getuigen en deskundigen.
Bij rekest
arbeidszaken en huurkoopzaken

In 1907 (door toevoeging van de artikelen 125 a-f aan het Wetboek van Rechtsvordering bij wet van 13 juli 1907, Stb. 193) werd voor arbeidszaken een rekestprocedure ingevoerd. Deze procedure begint met een rekest van eiser aan de kantonrechter om een dag voor de behandeling van de zaak te bepalen. Dit rekest bevat naam en woonplaats van partijen en mededelingen van de vordering en de gronden ervoor. Het rekest wordt in een daartoe bestemd register ingeschreven. De kantonrechter stelt dag en uur vast en de griffier doet daarvan mededeling aan partijen bij briefdienst, welke kennisgeving de kracht heeft van een dagvaarding. Verder verloopt de procedure als boven na dagvaarding. In 1936 (door toevoeging van de artikelen 125g-j aan het Wetboek van Rv. bij wet van 23 april 1936, Stb. 202) wordt een rekestprocedure voor huurkoopzaken ingevoerd. De procedure verloopt gelijk aan die van de hierboven genoemde arbeidszaken.

Overige rekestzaken
Hier zijn geen algemene regels te geven. De verschillende regelingen die de kantonrechter bevoegdheid verlenen, bevatten vaak ook de procedurele voorschriften omtrent vorm en inhoud van het rekest, horen van belanghebbenden (bijvoorbeeld in voogdijzaken) en dergelijke.

kamer voor crisis-pachtzaken / pachtkamerDe Crisispachtwet van 1932 (Stb. 301) regelt de procedure van een crisis-pachtzaak. De pachter die vermindering of kwijtschelding van een pachttermijn wil, moet daartoe een verzoekschrift indienen bij het kantongerecht. De behandeling geschiedt door de kamer voor crisis-pachtzaken, die partijen bij aangetekende brief oproept en hoort. Zo spoedig mogelijk wordt een met redenen omklede beslissing genomen die schriftelijk aan partijen en eventuele andere belanghebbenden wordt medegedeeld.
De kamer kan ook een minnelijke regeling beproeven.
De Pachtwet 1937 (Stb. 205), regelt eveneens de procedure van een pachtzaak. De eisende partij moet een verzoekschrift indienen bij de Pachtkamer van het kantongerecht conform de procedure voor arbeidszaken (zie hiervoor). De procedure verloopt verder ook analoog aan die van arbeidszaken. Voor pachtzaken is beroep mogelijk op de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem.
3. Het kantongerecht te Tiel
4. Het archief van het kantongerecht te Tiel
5. Geraadpleegde bronnen en literaruur
Bijlage 1: verklarende woordenlijst

Kenmerken

Datering:
1980-1989
Auteur:
G.W.J. Bouwman en I.M. van Engelenburg - Kovrizhnykh