Bij de invoering van het Kadaster in 1832 ontvingen de gemeenten, ten behoeve van hun eigen dienst en van het publiek, een volledige set van de kadastrale bescheiden, bestaande uit kopieën van de Kadastrale legger, een exemplaar van de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel, een Verzamelplan en kopieën van de minuutplans, de Gemeenteplans. Later werden hier de Suppletoire Aanwijzende Tafel, de Alfabetische Naamwijzer en het Register no. 71 aan toegevoegd. Deze stukken werden (m.u.v. de OAT) eenmaal per jaar opgestuurd naar het Kadaster om te worden bijgewerkt. Sedert de toepassing van fotokopieer- en lichtdrukapparatuur (vanaf 1950) zijn de gemeentelijke kadastrale bescheiden niet meer bijgewerkt, maar werd volstaan met het, eens per jaar, opsturen van kopieën van leggerartikelen en kaartbladen waarop zich wijzigingen hebben voorgedaan.