Uw zoekacties: Stichting Bouwmaatschappij A.C. van Deventer te Oosterbeek

3015 Stichting Bouwmaatschappij A.C. van Deventer te Oosterbeek ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Auteursrechten en andere rechten
2. Openbaarheid en citeren
3. Geschiedenis van de archiefvormer
3015 Stichting Bouwmaatschappij A.C. van Deventer te Oosterbeek
Inleiding
3.
Geschiedenis van de archiefvormer
Organisatie: Gelders Archief
Sedert omstreeks 1831 was in Oosterbeek het Departement Oosterbeek van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (kortweg “Het Nut”) actief. (1)
Een groep mensen rondom de sterk sociaal bewogen doopsgezinde predikant Jan Nieuwenhuijzen te Edam, zag reeds in 1784 volksontwikkeling als oplossing voor sociale problemen. Hun particuliere initiatieven liepen op wetgeving vooruit. Het Nut ondernam actie, door onder andere het (2):
- geven van volksonderwijs;
- opleiden van leerkrachten;
- stichten van volksbibliotheken;
- oprichten van spaarbanken.

In 1908 was A.C. van Deventer voorzitter van Het Nut (3). In de bestuursvergadering van 16 december 1908 van die Maatschappij werd gesproken over het bouwen van arbeiderswoningen. Van een plan tot bouw aan de Weverstraat te Oosterbeek kwam niets terecht door gebrek aan geld. In de bestuursvergadering van 20 april 1909 van Het Nut werd een voorstel tot oprichting van een Vereniging, die als doel het bouwen van arbeiderswoningen zou hebben, besproken. Er werd een Commissie van Onderzoek ingesteld, waarvan ook A.C. van Deventer lid was.
De eerste vergadering van de commissie vond plaats op 12 mei 1909. (4) Enkele dagen tevoren was de initiatiefnemer A.C. van Deventer overleden (4a). In deze eerste bijeenkomst werd Mr. A.A. Loopuyt als voorzitter gekozen en tot secretaris I.W. Tielenius Kruythoff. Besloten werd de bouwkundige, Van Steenis uit te nodigen, zodat tekeningen en begrotingen door de commissie zouden kunnen worden beoordeeld en er toezicht op de woningbouw kon worden gehouden.
Als opdracht kreeg de commissie de levensvatbaarheid van een vereniging te onderzoeken en daarover te rapporteren aan Het Nut.
Aan de start van haar werkzaamheden sprak het bestuur zich uit over de noodzaak om huizen te bouwen die dermate lage huren hadden dat de kleine arbeiders die toen in afgekeurde percelen woonden werden geholpen. (6). Als eerste object kwam een perceel aan de Dreyen te Oosterbeek in aanmerking. Daarop zouden dan vier blokken van vier huizen worden gebouwd. Voor dit project zou ruim 40.000 gulden nodig zijn. Op het terrein werd een optie genomen tot 1 oktober 1909. Er werd een circulaire opgesteld om rijke dorpsgenoten te laten deelnemen in een obligatielening (7).
In de vergadering van 22 september 1909 bleek er aan binnengekomen biljetten voor deelneming aan de obligatielening 11.500 gulden en verder nog toezeggingen voor 6.500 gulden binnen te zijn. De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, noch de gemeente Renkum wilde financiële steun geven. Daarom kwam een alternatief aan de Grindweg in beeld (8). Op 29 september 1909 werd definitief duidelijk dat de financiering voor het terrein aan de Dreyen tekort schoot. Er werd definitief afscheid genomen van het terrein.
Voorgesteld werd alvast te beginnen met de realisatie van een beperkte nieuwbouw van twee blokken van vier woningen aan de Grindweg om het beschikbare kapitaal te benutten. Begroot werd dit op 18.016 gulden.
Eigenaar Rijks werd gepolst de grond te verkopen voor maximaal 90 ct per m2 (9).
Rijks bleek echter 100 ct per m2 te willen, hetgeen voor het bestuur van de commissie onaanvaardbaar was. Er kwam een nieuw alternatief in beeld. Er werd een perceel tegen 90 ct per m2 aangeboden aan de Grindweg (10). Omdat dit haalbaar werd geacht kon vestiging van de stichting nu zo spoedig mogelijk volgen (11). Eigenaar Sanders werd daarom medegedeeld dat de stichting het perceel zou kopen (12). In de vergadering van 30 november 1909 werd een concept stichtingsakte, na het aanbrengen van aanpassingen, goedgekeurd. De woningen werden aanbesteed (13).
Het resultaat van de aanbesteding vormde een teleurstelling voor het bestuur, want deze viel hoger uit dan de raming van 16.000 gulden. Negen bedrijven hadden ingeschreven voor bedragen tussen 16.860 en 19.195 gulden. Ook bij de laagste inschrijving zou de wekelijkse huur op 2,25 gulden uitkomen, wat te hoog werd gevonden, de minst bemiddelde arbeiders zouden dit niet kunnen opbrengen (14).
Oorspronkelijk doel was woningen te bouwen tegen een huurprijs van 2,00 gulden per week. Dit bleek dus onhaalbaar. Twee voorstellen werden daarom besproken. Ofwel er moest bezuinigd worden op de woningen, ofwel de huur moest 2,50 per week worden, waarbij gemikt zou worden op de inkomensklasse boven de bedoelde minst bedeelde arbeiders. Volgens het doorschuifprincipe zouden die dan toch indirect worden gediend. Ofwel de locatie aan de Grindweg ging ook niet door en het bestuur ging uitzien naar een goedkoper project. De voorstellen werden in stemming gebracht. De stemmen staakten (15).
In de volgende vergadering werd de knoop doorgehakt. Er vonden stemmingen plaats over de huurprijs, die immers de doelgroep bepaalde. Een huurprijs van 2,00 gulden per week werd weggestemd, daarentegen werd een huurprijs van 2,35 gulden aangenomen. Bezuinigingen op de woningen werden verworpen (16). De secretaris, tevens penningmeester, J.W. Tielenius Kruijthoff en de voorzitter Mr. A.A. Loopuijt traden als gevolg van het meningsverschil beide af (17).
De commissie concludeerde in haar eindrapport dat de levensvatbaarheid van een op te richten vereniging in haar ogen was aangetoond. De commissie adviseerde als vorm te kiezen voor een stichting. Ook dat die stichting zo los mogelijk van de Maatschappij tot Nut zou moeten staan. Dit om geldschieters tegemoet te komen. Een relatie tussen de stichting en Het Nut zou geldschieters mogelijk kunnen afschrikken. Voorgesteld werd verder geldschieters belangrijke invloed te geven op de stichting. Deelnemers moesten het recht krijgen een overwegend aantal bestuursleden aan te wijzen. Tenslotte werd voorgesteld ter nagedachtenis aan de overleden A.C. van Deventer de stichting zijn naam te geven. Het voorstel van de commissie werd door Het Nut overgenomen (3).

Op 11 februari 1910 werd de stichting dan ook opgericht. De commissieleden vormden het voorlopig bestuur van de stichting tot de verkiezing van een definitief bestuur in de eerste obligatiehoudervergadering (3). De statuten van de stichting werden op 11 februari 1910 verleden voor notaris Karseboom te Oosterbeek. De stichting ging heten “Bouwmaatschappij van Deventer Stichting voor woningbouw”.
Op grond van Artikel 3 van de statuten bestond het bestuur uit zeven personen (19). Daarvan werden twee bestuursleden gekozen na voordracht door het departement Oosterbeek der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. De vijf anderen werden gekozen door en uit de houders van aandelen in de door de stichting uit te geven obligatieleningen. Er waren dan ook jaarlijks algemene vergaderingen met de obligatiehouders. De statuten bepaalden verder dat ieder jaar in de maand april één van de bestuursleden aftrad volgens een op te maken rooster. De aftredende was herkiesbaar. Het bestuur benoemde uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en penningmeester. (3).
Later kwam toch de huurprijs weer aan de orde, namelijk nadat duidelijk was geworden dat er een aantal kostenposten (rente, afschrijving, belasting, onderhoud, administratie, risico op leegstand) over het hoofd waren gezien. De huur kwam daarmee op 2,46 gulden per week. Afgerond werd de huur vastgesteld op 2,50 gulden per week, maar dan wel inclusief het watergeld van 0,10 gulden. In mei 1910 werd een advertentie voor verhuur geplaatst. De voorkeur ging uit naar mensen die in slechte woningen in Oosterbeek woonden. Er werd besloten ontwerp-huurvoorwaarden op te stellen. (18)
In de eerste algemene vergadering van obligatiehouders op 20 april 1910 werden twee bestuursleden door de aanwezige obligatiehouders aangewezen. (3).
Het jaarverslag over 1910 meldde dat de eerste vier woningen op 15 juli 1910 en de volgende vier woningen op 15 augustus in gebruik werden genomen.
Er werden in 1911 negen nieuwe kleinere huizen toegevoegd aan het bestand, gebouwd aan de Vogelweg. Doordat deze woningen kleiner waren kon een lagere huur, meer op de doelstelling gericht, worden gevraagd. Er bleken 30 gegadigden voor de 9 woningen te zijn. De woningen werden betrokken op 15 oktober 1911 (20). De naam van de stichting werd in de loop der jaren enkele keren gewijzigd. Zo werd de naam per 7 november 1916: “Bouwmaatschappij van Deventer” Stichting voor Volkshuisvesting” (20a)
Van Steenis, de bouwkundige, trad door ziekte af als bestuurslid. Het Nut vaardigde in zijn plaats H. Gazenbeek (architect) af (21). De huurcommissie gaf in 1922 vergunning tot een geleidelijke huurverhoging als compensatie van de gestegen onderhoudskosten (22).

Er werd in 1924 voor nieuwe huurders een waarborgfonds ingesteld, waartoe gedurende twee jaar 0,25 gulden per week extra werd geheven totdat een bedrag van 25 gulden was opgebouwd. Deze som werd op een Nutsspaarbankboekje op naam geplaatst. Dit om te compenseren dat huurders de woning in slechte staat achterlieten. Bij het verlaten van de woningen werden hieruit de herstelkosten bestreden, de rest (inclusief rente) kregen de huurders terug (23).
Besloten werd in 1926 tot de bouw van nieuwe woningen, te weten zes huizen aan de Stefanieweg, hoek Reuvensweg. Het benodigde geld werd gevonden uit een 5% hypothecaire obligatielening (24).
De zes woningen aan de Stefanieweg waren half augustus 1927 gereed. De huurprijs lag op 5,00 tot 5,50 gulden per week. De stichting bezat toen 59 woningen. Overgegaan werd tot verzekering tegen stormschade, naar aanleiding van de wervelwind dit jaar in de provincie (25).

In 1928 werd besloten tot bouw van 12 arbeiderswoningen, waarvan 6 iets kleiner en goedkoper, aan de Reuvensweg tegenover de bestaande woningen, waar de stichting nog een groot terrein bezat. Hiertoe is een obligatielening van 34.000 gulden, onder hypothecair verband op de te bouwen woningen, uitgezet. (26)
Voor zover het benodigde kapitaal niet in obligaties kon worden geplaatst, fourneerden twee bestuursleden het ontbrekende in de vorm van een eerste hypotheek op de te bouwen woningen. December 1929 en januari 1930 werden de huizen door de huurders betrokken (27). De stichting bezat op dat moment 71 woningen. De huurprijs van de 12 nieuwe woningen bedroeg 4,75-5,50 gulden per week. Het huishoudelijk reglement en huurdersreglement werden in 1930 herzien (28). Door de stichting werd in 1932 voor het eerst een pand verkocht (29). Zes nieuwe huizen werden in 1934 aan de Hilhorstweg te Oosterbeek gebouwd, waarvan er één als winkelhuis was ingericht. Ze werden betrokken in september-oktober (30).
In 1935 werd het 25 jarig bestaan gevierd door de huurders een week huur cadeau te doen en de voorzitter een album met foto’s van de woningen te schenken (31). Daarnaast werden door grote werkloosheid onder de huurders in 1936 voor 40 woningen de huren enigszins verlaagd. De huizen verkeerden in 1936 volgens het jaarverslag allen in zeer goede staat van onderhoud, dankzij het geregeld toezicht vanuit het bestuur (32).
Voor 15 andere woningen werden in 1938 de huren verlaagd. Burgemeester J. van der Molen trad terug als trustee voor het waarnemen der belangen van obligatiehouders van de leningen van 1927, 1929 en 1934. Daarvoor kwam burgemeester J.J. Talsma in de plaats (33,34).

In het jaarverslag over 1940 werd gemeld dat door de lage huren en het goede onderhoud er voor leegkomende huizen er dergelijke mate van interesse was waardoor het bestuur kon kiezen. Materiaal werd tevens in 1940 ingekocht om voorraad te hebben voor de oorlogstijd. (35). In september 1944 brandden zes huizen aan de Vogelweg af. Alle andere huizen hadden na de bevrijding oorlogsschade. Van vele huizen waren alle deuren gestolen, de houten vloeren weggebroken en alle ruiten kapot. Voor de evacuatietijd (september 1944 tot en met de bevrijding in april 1945) werd de totale vergoeding van huurderving ontvangen.
Het bestuur bestond in 1945 uit de voorzitter Mr. Dr. G.L. van Oosten Slingeland, J.J., Hakkert, Mw. A.M. van Oosten Slingeland-Schoehuizen, het technisch bestuurslid H. Gazenbeek en K. de Wit. (36).
In 1946 werd de aanbesteding voor de herbouw van zes huizen aan Vogelweg gedaan, wat mogelijk was door de voltekende lening 1946. Bij andere huizen waren toen nog reparaties aan de gang, die traag verliepen door gebrek aan materialen (37).

De zes huizen aan de Vogelweg waren in 1947 herbouwd op de oude fundamenten en begin september betrokken. Het waren de eerste huizen die na de oorlog in Oosterbeek gereed zijn gekomen. Een winkelpand werd in dat jaar op verzoek van de huurder aan hem verkocht (38).
Het woningenbezit werd in 1949 uitgebreid met 2 huizen door herbouw van een dubbel woonhuis, op een fundament aan de Keerweer. De stichting bezat toen 79 huizen. (39)

Najaar 1952 werd in het bestuur gesproken over uitbreiding van het aantal bestuursleden. De stichting groeide en daaruit voortvloeiend namen de werkzaamheden van de onbezoldigde bestuursleden toe. (40) De statutenwijziging van 13 oktober 1953 effectueerde deze wens. Het aantal bestuursleden wordt van zeven naar zeven tot elf gebracht. Waarvan tenminste twee door het departement Oosterbeek van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen werden gekozen en de ten minste vijf andere leden werden gekozen door en uit de obligatiehouders. Een andere wijziging hield in dat de overdracht van woningen alleen kon plaats hebben aan de bewoners daarvan. Daaromtrent was tot op dat moment niets voorgeschreven. (41). Ook in 1953 werd het huishoudelijk reglement gewijzigd. (42) (43). Een exemplaar van de huishoudelijke reglementen behoort helaas niet tot de archiefbescheiden.
Voor de nieuwbouw aan de Van Ewijkweg werd door Gazenbeek op 13 februari 1954 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum een aanvraag ingediend voor een bouwvolume voor 11 woningen (44). In de jaren van Wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog moest de overheid, door schaarste aan middelen en materialen, bouwvolume toekennen. Dit bouwvolume was dan ook zelf een schaars goed. De stichting kreeg enkele jaren nul op haar rekest.
Het zogenaamde klein bestuur hield één keer per maand zitting en de vertraagde melding van klachten kon schade opleveren aan de huizen. Besloten werd de incasseerder van de huren, dhr. Hulswit, op te dragen om klachten van huurders schriftelijk vast te leggen en aan dhr. Gazenbeek rapport uit te brengen, die de klachten daarna moest onderzoeken (45).
Uiteindelijk werd in 1955 bouwvolume toegewezen, waardoor begonnen kon worden met de bouw van 9, in plaats van de gewenste 11, woningen aan de Van Ewijkweg (46). De negen nieuw gebouwde woningen aan de Van Ewijkweg werden begin 1957 in gebruik genomen. De stichting bezat op dat moment 88 woningen (47, 48). Daarmee was het woningaantal van de stichting toen op het maximum gedurende het bestaan van de stichting.

Medio 1957 werd in het bestuur gesproken over het te wensen overlatende onderhoud van de woningen. Voornamelijk het schilderwerk. Ook dienden de woningen dringend gemoderniseerd te worden: waterclosets, waterleiding op bovenverdiepingen, etc. Omdat in de gemeente Renkum de aanleg van riolering aan de gang was, werd met de op zich door het bestuur nodig geachte WC’s gewacht op aansluiting op de riolering. Besloten werd tot meer aandacht voor onderhoud (48).
De woning aan de Reuvensweg 29 werd in 1957 verkocht, ook een andere woning aan deze weg werd dit jaar verkocht (49, 50). De afwikkeling van de materiële oorlogsschade werd met de ontvangst van middelen van het Rijk afgerond (51).

Met de statutenwijziging van 11 mei 1959 werd de naam gewijzigd in: Stichting Bouw-Maatschappij “A.C. van Deventer” Stichting voor Volkshuisvesting". Deze laatste wijziging kwam voort uit voorschriften aan naamgeving die vanuit het Centraal stichtingenregister werden gesteld. Ook werden de statuten aangepast op het punt van de verkoop van woningen. De huurders werd de eerste gelegenheid tot koop gegeven, maar als zij hiervan geen gebruik wilden of konden maken, dan werd verkoop aan anderen mogelijk (3).
Zeer belangrijk in latere jaren van de stichting is de wijziging van artikel 17. Dat bepaalde wat na opheffing van de stichting de bestemming werd van het na vereffening van baten en schulden vrijkomende kapitaal. Dit was in de statuten tot op dat moment voorzien voor verbetering van de volkshuisvesting in de gemeente Renkum (19) (20a) (41). De wijziging van 1959 hield in dat het kapitaal door het bestuur naar haar oordeel uitgedeeld en verdeeld zou worden onder “instellingen van cultureel, sociaal en hygiënisch nut waaronder kruisverenigingen en andere staande in de gemeente Renkum” (52).

In 1960 werd door 2 leden van het bestuur de vraag naar voren gebracht of het woord bouwmaatschappij voor de stichting nog wel relevant was. Voorlopig was er geen zicht op de bouw van woningen. Er was nu meer sprake van het functioneren als beheersmaatschappij. Kon gezien dit feit niet beter tot (verdere) verkoop van de huizen worden overgegaan vroegen zij zich af (53). Dit was het eerste geluid vanuit het bestuur in deze richting en er zouden er nog volgen. Van een officiële herdenking van het 50 jarig jubileum in 1960 werd afgezien. Er werd alleen een bericht in de krant geplaatst en er verscheen een jubileumboekje (53). Het jaarverslag 1960 meldde hierover aanvullend dat de huurders een week huur geschonken kregen. Verder dat er in 1960 nog een tweede huis verkocht werd aan de huurders. De stichting bezat toen nog 84 woningen (54). In 1961 werd andermaal een woning door de huurders gekocht en in 1962 werden vier woningen door de huurders gekocht (55, 56).
In 1963 vonden flinke veranderingen in het bestuur plaats. De voorzitter, Mr. Dr. G.L. van Oosten Slingeland nam na 53 jaar afscheid en werd opgevolgd door Mr. F.O. Leusink. J.F. de With, die secretaris-penningmeester was, en 16 jaar in het bestuur zat werden vervangen door de secretaris Mr. A.H. Trijbits en de penningmeester H. Breijinck.

De aanleg van riolering in de gemeente Renkum stelde de Stichting, die 79 woningen moest aansluiten, in het verslagjaar 1963 voor grote financiële zorgen. Onderzocht werd of subsidie voor woonverbetering kon worden verkregen. Er werd door de rioleringskosten wel minder uitgegeven aan onderhoud (zuinigheid). Het bestuur bestudeerde dan ook de mogelijkheden om in de komende jaren een aanvang te maken met vervanging van het deel van het woningbezit, dat daarvoor het meest in aanmerking kwam (57). Speciaal met het oog op de vele problemen in het onderhoudsbeleid werd in 1964 het bestuur uitgebreid met M. Bobeldijk, oud adjunct-directeur van de Dienst Gemeentewerken Renkum. Er werden in 1964 in totaal 13 woningen op het gemeenteriool aangesloten. Daarbij werd dan ook verbetering in het sanitair van de woningen doorgevoerd, waarvoor subsidie was toegezegd maar die nog niet was ontvangen. Door de rioleringskosten werd weer op onderhoud bespaard (58). Ook in 1965 ging de aansluiting op het rioleringsnet verder. Eind van dat jaar waren 46 van de 78 woningen aangesloten. Vanwege de reservering van onderhoudsgelden voor deze aansluiting op de riolering was de staat van onderhoud van de woningen nog steeds niet optimaal (59).

In 1966 werd door het bestuur besloten de oudere woningen te koop aan te bieden aan de huurders. Het jaarverslag 1967 gaf aan dat de enquête die onder de bewoners van werd gehouden ertoe heeft geleid dat eind 1967 aan de bewoners 22 woningen werden overgedragen. Het daarbij vrijkomende geld hoopte het bestuur te besteden aan verbetering van de resterende 52 woningen en voor bescheiden nieuwbouw (60).
In 1969 was sprake van een nadelig exploitatieoverschot door de hoge kosten van onderhoud in vergelijking tot de huuropbrengsten. Er werden nogmaals 30 woningen verkocht. De stichting hoopte door bescheiden nieuwbouw, mogelijk uit de baten van de verkoop en het wegvallen van de hoge onderhoudskosten van de verkochte woningen, aan de doelstelling van nieuwbouw van goedkope arbeiderswoningen te kunnen blijven voldoen (61).

Er werd in 1970 voor een nieuwbouwproject overleg gepleegd met de Gemeente Renkum. Op basis hiervan had het bestuur van de stichting de hoop binnen enkele jaren hiermee te kunnen starten. In 1970 waren namelijk de onderhoudskosten hoger dan de huuropbrengsten (62).
In 1971 en 1972 werd het restant van de oudere woningen verkocht. De stichting hield nog 15 woningen in haar bezit. Het betrof de zes in 1946 herbouwde woningen aan de Vogelweg en de negen in 1956 gebouwde woningen aan de Van Ewijkweg. In 1972 was er voor het eerst in jaren weer een exploitatieoverschot. Nieuwbouw bleef de wens van het bestuur van de stichting, maar de bouwkosten waren hoog (63). De resterende 15 woningen zouden de eerstkomende jaren worden aangehouden. In de 70-er jaren kwamen de werkzaamheden in het bestuur meer en meer stil te liggen. De penningmeester hield de zaken minimaal draaiende. Er werd weinig vergaderd en dan veelal alleen nog door het dagelijks bestuur (64).
De notulen van de vergadering van het dagelijks bestuur in het najaar van 1974 maken duidelijk dat er een vergoeding werd vastgesteld van 500 gulden per jaar voor toezicht op het resterend woningbezit. Verder zouden de voorzitter en de penningmeester met een planoloog en een vertegenwoordiger van de Centrale Woning Stichting van Renkum en eventueel wethouder Hoeve gaan spreken over bouwmogelijkheden en met name voor woningen voor financieel zwakke bejaarden. Daarna diende het bestuur zich te bezinnen op verdere mogelijkheden voor de stichting (65). Denkbaar werd geacht dat de stichting een klein aantal woningen zou bouwen, voor een sluitende exploitatie daarvan een kapitaal in reserve zou houden en verder zou gaan met het afstoten van het verouderde woningbestand om exploitatieverliezen op nieuwe woningen op te vangen. Was dit niet haalbaar, dan zou eventueel ook met afstoten van het woningbestand, een batig saldo bestemd moeten worden in overeenstemming met de statuten (66). Bedoeld wordt hier het vereffenen van het kapitaal aan goede doelen.
In de daarop volgende vergadering van het dagelijks bestuur werd de bittere pil geslikt. Allereerst werd gemeld dat voorzitter en penningmeester destijds een gesprek hadden met wethouder Hoeve over de plannen van de stichting tot nieuwbouw voor financieel zwakke bejaarden. De wethouder deelde mee dat er geen subsidie mogelijk was, omdat de stichting geen stichting in de zin van de woningwet was. Bovendien was er in de gemeente geen grond voor dergelijke woningen. De Centrale Woning Stichting, noch het gemeentelijk grondbedrijf hadden animo om de nog aanwezige woningen in hun bestand op te nemen. Er kon niets anders dan geconcludeerd worden dat de stichting met het oog op het voorkomen van een toekomstig nadelige exploitatie de nog aanwezige woningen, zo mogelijk aan de bewoners moesten worden overgedragen, tegen een matige koopprijs, alsmede om de stichting te liquideren met inachtneming van de statuten. Dat wilde zeggen dat een batig saldo ten nutte van sociale en culturele doelen moest worden gebracht. Dit zou moeten worden voorgelegd aan obligatiehouders en het algemeen bestuur (67, 68).
In deze crisissituatie liet de volgende vergadering van het dagelijks bestuur drie jaar op zich wachten. In die vergadering in maart 1980 werden dezelfde zetten gedaan en werd dezelfde conclusie getrokken. Wel bleken nu alle obligatieleningen ingelost, zodat in de besluitvorming geen rekening meer met de obligatiehouders behoefde te worden gehouden (69). Pas twee jaar later werd weer vergaderd door het bestuur, waarvan dan feitelijk alleen nog het dagelijks bestuur restte. Daarin werd het uitgesloten geacht dat de stichting nog eens bouwplannen zou verwezenlijken.
Gezien de baten en lasten van het bezit van de resterende 15 woningen lag het in de rede deze af te stoten. Geconcludeerd werd dat de stichting haar doelstelling niet verder kon verwezenlijken. Besloten werd dan ook tot opheffing van de stichting. In het kader van de vereffening werd besloten de woningen aan de huurders te koop aan te bieden, tegen de taxatieprijs die door makelaar Voorhoeve moest worden bepaald. Bij geen belangstelling bij de huurders moest de Centrale Woning Stichting (CWS) worden gepolst (70).
In de volgende vergadering werd teruggekomen op het besluit tot verkoop. Dit omdat gebleken was dat de (veelal oudere) huurders niet wilden kopen, de CWS geen belangstelling had, de woningen ook voor beleggers niet interessant waren en de woningen dus niet konden worden verkocht. Besloten werd daarom om de verkoop op te schorten tot de woningen leeg zouden komen, een beleid van natuurlijk verloop (71).
Uit de notulen van daarop volgende vergaderingen blijkt dat verwacht werd dat de vereffening lang zou gaan duren. Om adequate besluiten over de selectie en toewijzing van subsidies te kunnen nemen en om de resterende woningen goed te kunnen beheren werd het bestuur toch weer op peil gebracht. Overigens werden de bestuursleden na de liquidatie vereffenaars genoemd (72) (73). In de volgende jaren werd een groot deel van de vergaderingen van de vereffenaars besteed aan de vereffening van het kapitaal aan sociale en culturele doelen.
Najaar 1987 werd door de vereffenaars het beleid van de vereffening van het liquidatiesaldo geformuleerd. Het streven was enkele grote projecten en een groot aantal kleinere te subsidiëren. De sociale en/of culturele doelstelling van die projecten moest vanwege de statuten voorop staan. Het voorkomen van willekeur, de spreiding over de gehele gemeente Renkum, maar ook de continuïteit van de bestemming waren andere eisen (74).
In 1988 werd het principebesluit tot woningverbetering genomen, aangezien er een subsidiemogelijkheid was (75, 76). Het zou de laatste grote opknapbeurt aan de woningen worden.
Enkele maanden later was er meer duidelijkheid over de omvang van de subsidie en was de prijsopgave van een aannemer binnen. Op grond daarvan zouden de huren met 14 gulden per maand moeten worden verhoogd. De Gemeente Renkum eiste verbetering van de elektrische installatie. Aan de huurders werd naast de jaarlijkse verhoging van 3% de 14 gulden in rekening gebracht. Zij moesten zich akkoord verklaren met de uitvoering van het onderhoudswerk. Bewoners wensten tevens verbetering van douches en isolatie (77).
De offerte voor het onderhoud van een aannemer besloeg een bedrag van 200.000 gulden, de subsidie was 87.000 gulden groot. Met de wensen van huurders meegerekend zou de stichting 260.000 gulden kwijt zijn. Dit werd door het bestuur te gortig gevonden en besloten werd dat de verbeteringen die de huurders wilden nu niet op rekening van de stichting te laten komen. De huurders mochten het desgewenst wel zelf doen(78). Daarnaast werd als er een woning vrijkwam deze verkocht, zoals de woning aan de Van Ewijkweg 34 in 1994 (80, 81)
Een notitie van de hand van dhr. Trijbits over de toekomst van de stichting werd in maart 2000 besproken (82). Op grond daarvan zou een notaris worden gevraagd nieuwe statuten op te stellen. De naam diende aangepast te worden tot Stichting A.C. van Deventer en de statuten moesten worden gemoderniseerd. In de statuten diende duidelijk naar voren komen dat de Van Deventer Stichting een algemeen nut beogende instelling was. Met een notaris moest worden overlegd of het mogelijk was de status van ‘in liquidatie’ te verlaten. (83) Twee huizen stonden tevens in het najaar van 2000 in de verkoop. (84)
Het besluit tot ontbinding was niet terug te draaien luidde de conclusie van notariskantoor Docter & Nagtzaam. Die gaf ook aan dat de wens van het bestuur om de statuten te moderniseren en de status van de stichting te veranderen in die van een algemeen nut beogende instelling alleen kon via de oprichting van een nieuwe stichting. Die moest dan de activa en passiva van de oude stichting overnemen. De vraag was of dit zonder overdrachtsbelasting kon. De penningmeester had hierover de belastingdienst geschreven (85). Het antwoord van de belastingdienst was dat de stichting werd vrijgesteld van overdrachtsbelasting en schenkingsrechten (86).

In de laatste vergadering van de stichting op 17 september 2001 werd besloten over de nieuw te vormen stichting. Dat werd een zogenaamde artikel 24 stichting conform de successiewet 1956, zijnde een algemeen belang beogende stichting (87).
Op 11 december 2001 werd de akte van oprichting van de nieuwe stichting verleden bij notaris Verkerk te Arnhem. Er werd een slotbalans opgemaakt. Doel van de nieuwe stichting is “het ondersteunen van projecten op het gebied van welzijn, onderwijs, cultuur, en gezondheidzorg in de gemeente Renkum, voor zover reguliere overheidsfinanciering daarin te kort schiet” (89).
Bronnen:
1: Internet, Gelders Archief, archief van Het Nut de afdeling Oosterbeek
2: website Het Nut
3: Boekje ter gelegenheid van het 50 jarig jubileum van de Van Deventer Stichting
4 Notulen van 12 mei 1909 (Commissie)
4a: Overlijdensakten burgerlijke stand Gemeente Renkum
5: Jaarverslag 1910
6: Notulen van 19 mei 1909
7: Notulen Commissie 6 juli 1909
8: Notulen van 22 september 1909
9: Notulen van 29 september 1909
10: Notulen van 12 oktober 1909
11: Notulen van 16 oktober
12: Notulen van 9 november 1909
13: Notulen van 30 november 1909
14: Notulen van 16 december 1909
15: Notulen van 18 december 1909
16: Notulen van 21 december 1909
17: Notulen van 1 februari 1910
18: Notulen van 12 april 1910
19: Statuten 11 februari 1910
20: Jaarverslag 1911
20a: Statuten 1916
21: Jaarverslag 1921
22: Jaarverslag 1922
23: Jaarverslag 1924
24: Jaarverslag 1926
25: Jaarverslag 1927
26: Jaarverslag 1928
27: Jaarverslag 1929
28: Jaarverslag 1930
29: Jaarverslag 1932
30: Jaarverslag 1934
31: Jaarverslag 1935
32: Jaarverslag 1936
33: Jaarverslag 1938
34: Jaarverslag 1939
35: Jaarverslag 1940
36: Jaarverslag 1944-45
37: Jaarverslag 1946
38: Jaarverslag 1947
39: Jaarverslag 1949
40: Notulen 31 oktober 1952
41: Statuten 13 oktober 1953
42: Jaarverslag 1953
43: Notulen 16 november 1953
44: Notulen 29 november 1954
45: Notulen 4 maart 1955
46: Jaarverslag 1955
47: Notulen 9 maart 1956
48: Notulen 10 juli 1957
49: Notulen 21 november 1957
50: Jaarverslag 1957
51: Jaarverslag 1958
52: Statuten van 11 mei 1959
53: Notulen 6 februari 1960
54: Jaarverslag 1960
55: Jaarverslag 1961
56: Jaarverslag 1962
57: Jaarverslag 1963
58: Jaarverslag 1964
59: Jaarverslag 1965
60: Jaarverslag 1967
60a: Inventaris nummer 172
61: Jaarverslag 1968/1969
62: Jaarverslag 1970
63: Jaarverslag 1971, 1972 en 1973
64: Notulen 12 september 1973 (DB)
65: Notulen 27 november 1974 (DB)
66: Notulen 10 december 1974
66a: Inventaris nummers 172 en 89
67: Notulen 25 oktober 1976 (brief Secretaris Trijbits)
68: Notulen 1 februari 1977 (DB)
69: Notulen 6 maart 1980 (DB)
70: Notulen 27 januari 1982
71: Notulen 2 februari 1984
72: Notulen 12 december 1986
73: Notulen 16 juni 1987
74: Notulen 9 november 1987
75: Notulen 29 februari 1988
76: Notulen 22 juni 1988
77: Notulen 8 september 1988
78: Notulen 12 oktober 1988
79: Notulen 28 oktober 1991
80: Notulen 2 december 1994
81: Notulen 22 mei 1995
82: Notulen 27 oktober 1999
83: Notulen 31 maart 2000
84: Notulen 22 september 2000
85: Notulen 1 december 2000
86: Notulen 28 juni 2001
87: Notulen 17 september 2001
88: Inventaris nummer 154
89: Notulen 13 december 2001 (1e vergadering nieuwe bestuur)
4. Geschiedenis van het archief

Kenmerken

Datering:
1909-2001
Auteur:
W.W.M. Brouwer