2052 Muziek-college St. Caecilia ( Gelders Archief )
2052
Muziek-college St. Caecilia
Inleiding
3. Geschiedenis van de archiefvormer
2052 Muziek-college St. Caecilia
Inleiding
3.
Geschiedenis van de archiefvormer
Het "Collegium van Musick"of "Musijk-collegie", zoals de betiteling van de vereeniging in de eerste van haar bestaan luidde, werd op 22 november (St. Caeciliadag) 1591 door enige Arnhemmers opgericht. De naam St. Caecilia vindt men pas na 1740. J.W. Staats Evers meldt in "Het St. Caecilia-concert te Arnhem", dat de oprichters dertien in getal waren en noemt enige namen; dit zal waarschijnlijk op een vergissing berusten: de dertien door hem bedoelde Arnhemmers zijn de ondertekenaars van de oudste in het archief bewaard gebleven statuten d.d. 1605. De oprichtingswetten zijn verloren gegaan, even als de namen van de oprichters.
Het college bestond uit uit een gezelschap dilettanten; doel was het gemeenschappelijk beoefenen van de toonkunst. Volgens de oudst bewaard gebleven wetten moest men, om lid te kunnen worden, "van de kunst" zijn; bij een ordonnantie van 1663 werd de bepaling gesteld, dat men zijn partij in een muziekstuk moest kunnen zingen, wat in 1671 veranderd werd in zingen of spelen. Men voerde toen dus blijkbaar ook instrumentele muziek uit. Aanvankelijk kwam men eens in de maand bijeen, beurtelings bij één der leden thuis maar al in 1663 waren de bijeenkomsten wekelijks en vonden plaats in het reventer, het refectorium van het St. Catharinae gasthuis.
Het bestuur, dat eerst uit provisoren bestaan moet hebben, bestond echter in 1663 uit een praetor en twee assessoren. De praetor had de leiding bij de wekelijkse repetities en hield de rekeningen, die door het bestuur afgehoord werden. Merkwaardig is, dat in de 17e eeuw een paar maal vrouwen lid van het bestuur geweest zijn; tot tweemaal toe werd een vrouw tot praetrice gekozen: in 1677 Helena Coets en in 1685 Maria Ham; zij hadden echter de bevoegdheid, een pro-praetor aan te wijzen, die de functies voor haar waarnam.
Het college bestond uit uit een gezelschap dilettanten; doel was het gemeenschappelijk beoefenen van de toonkunst. Volgens de oudst bewaard gebleven wetten moest men, om lid te kunnen worden, "van de kunst" zijn; bij een ordonnantie van 1663 werd de bepaling gesteld, dat men zijn partij in een muziekstuk moest kunnen zingen, wat in 1671 veranderd werd in zingen of spelen. Men voerde toen dus blijkbaar ook instrumentele muziek uit. Aanvankelijk kwam men eens in de maand bijeen, beurtelings bij één der leden thuis maar al in 1663 waren de bijeenkomsten wekelijks en vonden plaats in het reventer, het refectorium van het St. Catharinae gasthuis.
Het bestuur, dat eerst uit provisoren bestaan moet hebben, bestond echter in 1663 uit een praetor en twee assessoren. De praetor had de leiding bij de wekelijkse repetities en hield de rekeningen, die door het bestuur afgehoord werden. Merkwaardig is, dat in de 17e eeuw een paar maal vrouwen lid van het bestuur geweest zijn; tot tweemaal toe werd een vrouw tot praetrice gekozen: in 1677 Helena Coets en in 1685 Maria Ham; zij hadden echter de bevoegdheid, een pro-praetor aan te wijzen, die de functies voor haar waarnam.
De inkomsten bestonden uit contributies van de leden, en uit allerlei extra giften, welke leden en bestuursleden verplicht waren bij bijzondere gelegenheden, als intrede, huwelijk, bestuursverkiezing e.a., te betalen.
Aanvankelijk musiceerde men dus zelf, maar in het midden van de 18e eeuw kwam de gewoonte op, om solisten op de concerten te laten optreden, mede omdat het aantal leden zich sterk uitgebreid had. Het gezelschap kwam in de 18e eeuw tot grote bloei en het 200-jarig bestaan werd op 22 november 1791 luisterrijk gevierd, maar al spoedig deden onrustige tijden hun invloed gelden en op 3 februari 1795, toen het college ook zijn vergaderzaal moest afstaan wegens inkwartiering van Franse troepen, werd het tijdelijk opgeheven. De Fransen plunderden het archief en de bibliotheek en slechts met grote moeite werd het één en ander gered, waarbij blijkens een aantekening in het archief de vader van het St. Catharinae gasthuis, de praetor Houck en de assessor Ardesch zich zeer verdienstelijk maakten.
In 1804 werd het gezelschap weer in oude luister hersteld. Men stelde toen ook langzamerhand verschillende lidmaatschappen in; de vereniging had gewone, buitengewone en militaire leden en dames-donatrices. Er werden heren- en damesconcerten ingesteld. Sedert 1863 bestond het bestuur uit een president, vice-president, penningmeester, secretaris, een directeur en een vice-directeur der muziek. Deze beide laatste functies zijn in 1890 afgeschaft; tot dat jaar werd namelijk nog door de leden geregeld gemusiceerd; na dien werd dit echter voorgoed afgeschaft en trad het Concertgebouw-Orkest voor "St. Caecilia"op, eerst onder Willem Kes, sinds 1895 onder Willem Mengelberg.
Aanvankelijk musiceerde men dus zelf, maar in het midden van de 18e eeuw kwam de gewoonte op, om solisten op de concerten te laten optreden, mede omdat het aantal leden zich sterk uitgebreid had. Het gezelschap kwam in de 18e eeuw tot grote bloei en het 200-jarig bestaan werd op 22 november 1791 luisterrijk gevierd, maar al spoedig deden onrustige tijden hun invloed gelden en op 3 februari 1795, toen het college ook zijn vergaderzaal moest afstaan wegens inkwartiering van Franse troepen, werd het tijdelijk opgeheven. De Fransen plunderden het archief en de bibliotheek en slechts met grote moeite werd het één en ander gered, waarbij blijkens een aantekening in het archief de vader van het St. Catharinae gasthuis, de praetor Houck en de assessor Ardesch zich zeer verdienstelijk maakten.
In 1804 werd het gezelschap weer in oude luister hersteld. Men stelde toen ook langzamerhand verschillende lidmaatschappen in; de vereniging had gewone, buitengewone en militaire leden en dames-donatrices. Er werden heren- en damesconcerten ingesteld. Sedert 1863 bestond het bestuur uit een president, vice-president, penningmeester, secretaris, een directeur en een vice-directeur der muziek. Deze beide laatste functies zijn in 1890 afgeschaft; tot dat jaar werd namelijk nog door de leden geregeld gemusiceerd; na dien werd dit echter voorgoed afgeschaft en trad het Concertgebouw-Orkest voor "St. Caecilia"op, eerst onder Willem Kes, sinds 1895 onder Willem Mengelberg.
laatste wijziging 23-01-2022
89 beschreven archiefstukken
2 gedigitaliseerd
totaal 516 bestanden
Inventaris
laatste wijziging 23-01-2022
89 beschreven archiefstukken
2 gedigitaliseerd
totaal 516 bestanden
Kenmerken
Datering:
1741-1972
Auteur:
J.H. Fockema Andreae, P. Verkaik
Categorie:
laatste wijziging 23-01-2022
89 beschreven archiefstukken
2 gedigitaliseerd
totaal 516 bestanden