Uw zoekacties: Gecommitteerde Geërfden van Eemnes Binnendijks

1940 Gecommitteerde Geërfden van Eemnes Binnendijks ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Ligging
3. Reglementering
4. Bestuur en ambtenaren
5. Bronnen van inkomsten
6. Uitvoering van de taak
1940 Gecommitteerde Geërfden van Eemnes Binnendijks
Inleiding
6.
Uitvoering van de taak
Organisatie: Gelders Archief
De taak van de gecommitteerde geërfden van Binnendijks bestond, zoals boven al vermeld, uit het 'helpen dirigeren en waarnemen van alle saken de sluysen enigsins rakende, alsmede 't omslaan en doen uytvorderen van 's polders capitale lasten en renthen' *  . Bij hun aanstelling in 1681 lag die taak vooral op financieel terrein. Daarnaast assisteerden zij het gerecht bij het voeren der schouwen.
Op 1 oktober 1645 o.s. had het gerecht na raadpleging van de gemeente besloten de dijken en wegen te schouwen op 28 september van ieder jaar *  . De mennegaten of doorritten moesten op die dag ook zó ver zijn opgevuld, 'dat men deze ten minste zullen kunnen gaan en met een croo cruyen'. Toen er in 1699 moeilijkheden ontstaan waren, omdat enige schouwplichtigen het schouwrecht betwistten vanwege het ontbreken van de schouwbrief (die was zoekgeraakt bij de Franse invasie van 1673), riepen burgemeester en gerecht samen met gecommitteerde geërfden de landeigenaren bijeen om een nieuwe schouwbrief op te stellen *  . Dat is toen overigens kennelijk niet doorgegaan. De oude schouwbrief van 1640 was later weer in afschrift (uit het archief der Staten) in Eemnes aanwezig *  . Daarin is evenwel alleen sprake van schouw over de sloten, opgaande- en dwarsweteringen en dijksloten op 1 mei en 10 augustus.
Gecommitteerde geërfden waren betrokken bij alle schouwen. In de 18e eeuw werden die gevoerd rond half mei (meischouw), eind juni (Sint Jansschouw) en half oktober (Sint Victor), net als in Buitendijks. Dit was al sinds de middeleeuwen gebruikelijk *  . Na circa 1770 blijkt er bovendien een schouw te worden gevoerd eind augustus/begin september. De schouwboeten kwamen niet ten goede aan gecommitteerde geërfden. In 1704 hadden de Staten de schout van Eemnes Binnen- en Buitendijks toegestaan de schouwboeten en het door hem voorgeschoten arbeidsloon voor niet op tijd door de onderhoudplichtige uitgevoerd werk aan slagen in dijken, wegen en watergangen op het gewin van de derde penning (d.w.z. verhoogd met de helft als beloning voor de schout) in te vorderen volgens een eenvoudiger procedure dan zoals voorgeschreven bij de ordonnantie van het Hof van Utrecht op het executeren van vaste goederen, aangezien de kosten anders de waarde van de te verkopen landen zouden overtreffen *  . De schouwboeten van de Zomerdijk en Neerweg kwamen vanouds toe aan de schout, die in ruil daarvoor een gedeelte van de kosten van vertering bij de schouw moest betalen. Op verzoek van schout Verweij werd dit in 1708 in Binnendijks veranderd, want de kosten overtroffen dikwijls het bedrag aan ontvangen schouwboeten. Voortaan ontving de burgemeester de schouwboeten en verantwoordde deze in zijn rekening *  .
Bij de vaststelling op 24 juni 1727 van een schouwreglement voor de zogenaamde Watersloot, die diende om in de zomer vers water uit de Drakenburgergracht in de polder in te laten, brachten gecommitteerde geërfden advies uit. De schouw over deze watergang werd gevoerd door de burgemeester met één of twee schepenen of gecommitteerden uit de geërfden. Op verzoek van schout en gerecht werd het schouwreglement goedgekeurd door de Gedeputeerden der Staten op 5 augustus 1727 *  . De kosten van het bekendmaken van deze schouw kwamen voor rekening van gecommitteerde geërfden *  .
Het schouwreglement *  dat de geërfden van de polder Binnendijk vaststelden op 20 september 1817, vermeldt dat de gewone schouw gevoerd werd zoals vanouds door de poldermeesters met de burgemeester of schout over alle dijken, kaden, wegen en paden mitsgaders sloten, weteringen, waterleidingen, bruggen, heulen en dammen in mei, juni, september, oktober en november. De schouwboete bedroeg (al sinds onheugelijke tijden) 30 cent of 6 stuivers, terwijl bij elke verdere naschouw de boete telkens verdubbeld werd. De kade aan het eind van Eemnes Binnendijks (langs de Drakenburgergracht) viel eveneens onder de schouw van de poldermeesters, evenals de gracht zelf, Voor zover hun recht strekt'. De watersloot was zoals vanouds altijd aan schouw onderhevig zo dikwijls als nodig was.
De Zomerdijk van Binnendijks vond zijn voortzetting naar het zuiden in de Geerdijk langs de Eemnesser Geeren ten zuiden van de Eembrug en Drakenburgergracht. Deze dijk viel al sinds de middeleeuwen onder de schouw van het gerecht (vanaf 1681 met gecommitteerde geërfden) van Binnendijks als zijnde het vroegere Ter Eem de westzijde *  . In 1706 ontstond er een geschil tussen gecommitteerde geërfden en de poldermeesters van de Geeren over de verhuring van de Geerdijk.
Onder leiding van schout Verweij, die meende dat de gecommitteerden in Binnendijks dezelfde taak en positie hadden als hun collega's in Buitendijks, hadden eerstgenoemden besloten de dijk te verhuren en de opbrengst te gebruiken tot betaling van lasten, die anders over de polder omgeslagen zouden moeten worden. De geërfden van de Geeren waren het daarmee niet eens en zij begonnen een proces voor het Hof van Utrecht, terwijl zij bovendien weigerden een bepaald dijkvak te repareren, dat door gecommitteerde geërfden beschouwen was. Om onnodige kosten te vermijden vroeg de schout daarop de Gedeputeerden der Staten om bemiddeling. Dezen bepaalden op 22 juli 1707 *  , dat de schouw over de Geerdijk gelaten werd aan die van Eemnes zoals tot dan toe gebruikelijk, namelijk zonder recht om daarover leges te vorderen van de eigenaren of grondgebruikers in de Geerenpolder. Het gerecht mocht de dijk niet doen beweiden of verpachten. Daartegenover bleven de geërfden in de polder volkomen dijkplichtig, zodat zij bij doorbraak van de dijk geen aanspraak konden maken op hulp van het gerecht, maar het kraggen en plompen voor eigen rekening moesten nemen. Een jaar later werden de geërfden van de Geerenpolder door de Gedeputeerden der Staten ontslagen van de verplichting, hun bij de schouw opgelegd door gecommitteerde geërfden, om de Neerdijk of rijweg aan de polderzijde een voet te verhogen *  .
In 1790 ontstonden opnieuw moeilijkheden over de schouw van de Geerdijk, toen enige inwoners van het dorp Ter Eem weigerden hun beschouwde dijkvak te herstellen. Toen zij bovendien te kennen gaven de schouwboeten en kosten van aanbesteding niet te willen betalen, dagvaarden gerecht en gecommitteerde geërfden hen voor het Hof. Daarop begonnen schout en gerecht van de hoge heerlijkheid van Ter Eem een proces tegen de Binnendijkers om hun schouwrecht over de dijk te betwisten. Het Hof verklaarde de eisers echter in 1793 niet ontvankelijk en veroordeelde hen in de kosten van het proces *  . De inwoners van Ter Eem gaven het evenwel daarna nog niet op. Na de samenvoeging van dat gerecht met Baarn in april 1798 is in de rekening van gecommitteerde geërfden van Binnendijks over 1798-1801 weer sprake van een proces van Ter Eem. De Binnendijkers behielden ook toen hun schouwrecht.
Twee dagen na de stormvloed van 18 februari 1807 gelastte het Departementaal Bestuur 's Lands van Utrecht schout en gerecht van Binnendijk als naastbij gelegen direct belanghebbenden vanwege het overstromingsgevaar voor de Eemnesserpolder, erop toe te zien, dat de in de Geerdijk gelegen sluis voor de Drakenburgergracht door de eigenaar in goede staat werd gebracht en onderhouden, met machtiging om bij nalatigheid zelf bij opkomende vloed de sluis te verzekeren door inwerping van stro of mest *  . In 1812 maande de onderprefect in het arrondissement Amersfoort de eigenaar van de sluis in de Drakenburgergrift openlijk aan om die behoorlijk in orde te brengen en daarin te werk te gaan in overleg met de maire van Eemnes *  .
Ook het gerecht van Binnendijks werd zwaar getroffen door de stormvloeden van 1 maart en 5 april 1702: 5 huizen werden verwoest en 38 andere min of meer ernstig beschadigd *  . Er vielen echter geen doorbraken in de Hoge- of Neerweg of dorpsdijk, zoals in Buitendijks. Wel moest het gerecht als mede-eigenaar van de Zuidwend in Buitendijks meebetalen aan het herstel van de doorbraak in het daaraan grenzende gedeelte van de dorpsdijk. In Buitendijks rustte de onderhoudslast voor de eigenlijke dijk, de Hogeweg, en voor de Zomerdijk namelijk op de aangrenzende erven te veld, en de onderhoudslast voor de rijweg, de Neerweg, en de Gooiergracht aan de Eemnesser zijde op de erven te veen. In Binnendijks waren de eigenaren van de erven te veen onderhoudsplichtig voor de aangrenzende slagen van de gehele dorpsdijk en die van de aangrenzende erven te veld voor de slagen van de Zomerdijk *  . Hoewel de Zuidwend al na de aanleg van de Eemnesservaart in 1651/1652 tussen beide gerechten verdeeld was *  , was er nog geen regeling getroffen voor de verdeling van de onderhoudslast van de aangrenzende Hogeweg. Hierover sloten partijen een overeenkomst op 4 augustus 1702 *  .
Na de ramp van 1702 besloten de gerechten van Binnen- en Buitendijks en van Baarn om hun gemene binnendijk vanaf de Zandvoortse molen tot aan het noordeinde van Eemnes egalijk te doen verhogen en verzwaren. Daartoe werd de dijk gewaterpast en vervolgens van jaar tot jaar verbeterd en de rijweg verhoogd. Dat de kosten niet tevergeefs gemaakt waren, bleek in 1714, toen bij de stormvloed van maart van dat jaar het water in Binnendijk hoger tegen de dorpsdijk stond dan in Buitendijks en voor Drakenburg een doorbraak dreigde te vallen. De volgende vloeden van oktober 1714 en maart 1715 veroorzaakten echter in Binnendijks geen groot alarm. Daarom weigerde het gerecht van Binnendijks op 18 augustus 1715 in te gaan op het voorstel van schout Willem Verweij om in navolging van de Buitendijkers de Hoge- en Neerweg (weer) met een voet te verhogen, want de leden vonden dat onnodig. Zij waren bovendien van mening, dat niet zij, maar de gemene landgenoten hierover moesten beslissen, die daartoe bijeengeroepen moesten worden. Bij opmeting door een landmeter bleek, dat de dijk in Binnendijks zeer ongelijk van hoogte was en doorgaans een voet lager dan in Buitendijks, waar de verhoging al was uitgevoerd, terwijl ook in Baarn aan de dijkplichtigen was aangezegd het werk te verrichten. Een minderheid van de gerechtsleden bleef evenwel weigeren mee te werken aan de verhoging. Schout Verweij en het gerecht van Buitendijks wendden zich daarop tot de Gedeputeerden der Staten, die de schout machtiging verleenden om samen met de goedwillende gerechtspersonen het werk voort te zetten.
Op 19 september werd het bevel gepubliceerd, dat de verhoging op 11 oktober moest zijn uitgevoerd. Een protest hiertegen van enige Binnendijkse geërfden, die stelden toch al zulke zware lasten te hebben en bovendien te lijden te hebben door de grote sterfte onder het rundvee (door een epidemie van veepest), werd afgewezen door de Gedeputeerden. Enige landgenoten, 'misbruikende de titel van gecommitteerde geërfden', riepen daarop door het luiden van de klok een vergadering van dorpsbewoners bijeen in de kerk om het verzet tegen het bevel tot dijkverhoging te organiseren. Nu wendde de schout zich samen met de ambachtsheer tot de Gedeputeerden der Staten en verkreeg een beschikking, waarbij de schout, buurmeester en het gerecht gehandhaafd werden in hun oud recht 'ten opsichte van de beheersinge, soo in het voeren der schouwe als doen verhoogen, verswaren ende verstercken van gemelten Hoogen ende Neerwegh, ende verstaan (werd), dat daaromtrent altijt het minder gedeelte het voorbeeld vant meerder gedeelte, sooverre denselven Hoogen ende Neerwegh streckt, sal moeten volgen'. Bovendien werd op een boete van maar liefst 25 gulden per keer verboden om zonder voorkennis van de ambachtsheer of de schout vergaderingen van geërfden of inwoners bijeen te roepen. De dijkverhoging is daarna uiteraard uitgevoerd *  .
Het gelijk van de schout werd bevestigd bij de zeer zware stormvloed van 25 december 1717, toen de dijk dankzij de verhoging behouden kon worden, zij het maar ternauwernood. De schout en het gerecht van Eemnes (Buitendijks) achtten het daarop absoluut noodzakelijk, dat de dijken opnieuw verhoogd en verzwaard werden. Om dit voortaan op meer geregelde wijze te kunnen doen uitvoeren, werd in Buitendijks een register van onderhoudplichtigen voor de dijken, het banwerksboek, aangelegd *  . Het blijkt niet of iets dergelijks ook voor Binnendijks werd opgesteld. Wel werd de Hogeweg ook daar weer gewaterpast en verhoogd *  .
Na de stormvloeden van 14/15 november 1775 en 21 november 1776 werden door de gerechten van Eemnes Binnen- en Buitendijks reglementen bij overstroming vastgesteld, waarin de bij opkomende vloed te nemen maatregelen werden omschreven *  . Als er gevaar van overstroming dreigde, lieten de burgemeester en zijn raad direct alle heulen (duikers) sluiten en zorgde de kerkmeester, dat de schutboorden in de mennegaten werden gesteld. Als het water tot aan de voet van de dijk kwam, verzamelden het gerecht en gecommitteerde geërfden zich in vergadering om leiding te geven. De open mennegaten moesten door de aanwonenden dadelijk worden gedicht met naastbijgelegen mest en specie. Voor messie en stro door een boer geleverd bij een heul, die gedicht moest worden, ontving deze naderhand een door het gerecht vast te stellen vergoeding van de onderhoudplichtige van de heul. Alle inwoners werden verplicht mee te helpen met hun eigen materieel. Waste het water, dan werd dijkwacht ingesteld. Bij lekkage van de heulen onder de dijk of ander 'ongemak' berustte de leiding ter plaatse bij gecommitteerden uit het gerecht.
In de eerste jaren van de 19e eeuw deden zich een aantal stormvloeden voor, waarvan vooral die van 12 december 1808 hoger kwam dan ooit *  . In Buitendijks werden dan ook In 1809 aanvullende maatregelen bij overstroming vastgesteld *  , maar in Binnendijks gebeurde dat kennelijk niet. Landelijk leidde deze stormvloed tot de vaststelling van de Wet op het onderhoud der dijken van 31 januari 1810, waarbij o.a. ringcommissies werden ingesteld om toezicht te houden op het beheer van alle zee- en rivierwaterkerende dijken. Tot schrik van gecommitteerde geërfden van Binnen- en Buitendijks verlangde de commissie van de ring van Nederrhijn en Lek, Gelderschen IJssel en Zuiderzee dan ook in november 1810 binnen een maand opgave van gegevens inzake hun beheer. Het lukte de gecommitteerden niet zich hieraan te onttrekken. De Binnendijkers lieten het voeren van de correspondentie met de ringcommissie over aan de Buitendijkse gecommitteerden, misschien omdat zij zoiets volstrekt nieuws te moeilijk vonden *  . Bovendien werden (o.a.) de gerechten van Eemnes Binnen- en Buitendijks bij Keizerlijk decreet van 21 oktober 1811 samengevoegd tot één gemeente. Daardoor viel het gerecht van Binnendijks voor gecommitteerde geërfden aldaar weg als partner. Het ligt voor de hand, dat zij daarna steun zochten bij hun zelfstandige Buitendijkse collega's.
De wet van 31 januari 1810 bepaalde o.a., dat het onderhoud van dijken door individuele verhoefslaagden werd afgeschaft, maar dit voorschrift werd in de provincie Utrecht kennelijk niet of nauwelijks opgevolgd *  . Ook in Eemnes bleef de onderhoudslast voor de dorpsdijk op de aangrenzende erven rusten. Het schouwrecht over de dijk was tengevolge van de invoering van de Franse bestuursinrichting in 1811 overgegaan van het gerecht op de waterstaatsbestuur, de gecommitteerde geërfden, en zij konden zich in 1813 onttrekken aan het voorschrift jaarlijks een begroting van kosten in te zenden aan de ingenieur en chef van het departement van de Zuiderzee met het argument, dat er door hen geen werken waren uitgevoerd *  . Wel was er op bevel van de ringcommissie in 1811 een tauxatierapport van de dorpsdijk *  opgesteld. Daaruit blijkt, dat de dijk onder Binnendijks 305 roeden (± 1147 m) lang was en 27 mennegaten telde. Deze doorritten werden van oudsher in april in de Hogeweg opengegraven om 's zomers de toegang tot de weilanden mogelijk te maken. In september en oktober moesten de openingen geleidelijk worden opgevuld, zodat de dijk half november weer tot aan de kruin toe gesloten was. Toch bleven dit zwakke plekken, omdat het dijklichaam daar door het jaarlijkse opengraven nooit voldoende vastheid kon aannemen.
Het enige grotere waterstaatswerk waarvoor gecommitteerde geërfden van Binnendijks de onderhoudslast droegen, was de zogenaamde 'kleine sluis' in de Zomerdijk aan het eind van de (vroegere) molenwetering. De sluis werd dan ook meestal aangeduid als '(aan) de watermolen'. De watermolen van Binnendijk moet in het laatst van de 16e eeuw zijn gebouwd *  . Kort na 1640 werd de molen onbruikbaar. Er werd besloten hem niet te herstellen, maar in plaats daarvan een ruime stenen sluis te leggen tussen Johan Nagels- en Kerkenerf (waar de molen gestaan had) en de dwarswetering boven de Wevers (Daamkes Wegenerf) te verwijden op gemenelandskosten, omdat het sluisje (in de Zomerdijk) tussen het Wevers- en der Statenerf (Pastoors noorder- en zuidererven) niet voldeed. Dit bleek echter vooral in 1648 door de hoge buitenwaterstand geen goede oplossing. De geërfden kwamen toen overeen de molen te herstellen. Zij verkregen daarvoor de goedkeuring van de Gedeputeerden der Staten. Na de aanbesteding van de nieuwe molen kwam alsnog een groep geërfden, vermoedelijk met land in het zuidelijk deel van Binnendijk, hiertegen in verzet. De Gedeputeerden der Staten bepaalden echter op 10 april 1649 o.s., dat de bouw van de molen voortgang mocht vinden, waarna zou worden uitgemaakt welke landen eronder zouden vallen. Aan de andere partij stonden zij op 20 juli 1649 o.s. het verleggen van het sluisje tussen het Wevers- en Statenerf toe, mits de landen van degenen die zich dáár weer tegen verzetten, werden gevrijwaard van overlast en schade door 'kwade exoneratie en insuffisantie van de sluis' *  .
De molen werd inderdaad geplaatst *  . Erbij werd een Verlaat met aancleve' gemaakt, voor de kosten waarvan het gerecht op 16 november 1652 o.s. een obligatie uitreikte aan Cornelis Adriaens, gewezen molenmeester, en Jan Cozynse, die het werk hadden uitgevoerd of betaald *  . Uit niets blijkt, dat niet alle landen van Binnendijk binnen de Zomerdijk onder de bemaling vielen (behalve uiteraard de Geerenpolder). Op 24 februari 1681 besloten gerecht en geërfden de vervallen watermolen te verkopen en tot Uitwatering van de polder in de sluis van Eemnes Buitendijks nog enige landen te doorgraven *  . Dat moet toen ook gebeurd zijn met de drie zuidelijkste erven van de Zuidpolder, waarvan de eigenaars daarvoor in 1688 'inwatergeld' moesten betalen aan gecommitteerde geërfden van Buitendijks *  . Het sluisje aan de watermolen werd in het najaar van 1680 gerepareerd *  . Het visrecht in de molenwetering werd verpacht door het gerecht. De pachter moest de wetering twee maal per jaar snijden en ophalen en uit de schouw houden vóór 1 mei en 20 augustus, de gebruikelijke schouwdagen *  . In de 18e eeuw werd door gecommitteerde geërfden regelmatig betaald voor het sloten van de opgaande wetering.
Wanneer de stenen sluis van vóór 1648 door een (goedkopere) houten sluis is vervangen, is niet duidelijk. In 1710 werd besloten tot vernieuwing van de sluis over te gaan, hetgeen in 1713 werd uitgevoerd. De kosten werden gevonden door vier jaar lang 10 stuivers per morgen extra te gaderen bij de aanslag voor het morgengeld *  . Herstel of (gedeeltelijke) vernieuwing vond daarna plaats in 1723. In 1732 was een grote reparatie nodig *  , mogelijk vanwege schade aangericht door een stormvloed. In mei 1741 spoelde een sluisdeur weg. De geërfden besloten op 16 april 1744 om hun sluis geheel te vernieuwen, nadat dat het jaar daarvoor al was gebeurd met de grote sluis in Buitendijks *  . Uitgebreid herstel of vernieuwing c.q. verbetering van de Binnendijkse sluis had vervolgens plaats in 1763 en 1788. In laatstgenoemd jaar werd om die reden een omslag van 30 stuivers per morgen uitgezet over de landen binnen de Zomerdijk *  .
De natuurlijke waterlozing door de grote- en kleine sluizen in zowel Buiten- als Binnendijks was echter eigenlijk onvoldoende. Al in 1710 stelden enige Buitendijkse geërfden voor een watermolen te stichten *  , maar vanwege de slechte financiële positie van gecommitteerde geërfden kon daar geen sprake van zijn. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw kwam hierin verbetering. Vanaf 1765 bezonnen gecommitteerde geërfden van Buitendijks zich op middelen om de polders 's zomers beter te ontlasten van het overtollige water. Bovendien werd de natuurlijke lozing steeds meer bemoeilijkt door de hoge waterstand op de Eem, zelfs bij laag water op de Zuiderzee, hetgeen veroorzaakt werd door voortgaande verbetering van de afwatering vanuit de Gelderse Vallei. De Eemlanders protesteerden dan ook vanaf 1664 steeds heftig maar zonder veel succes tegen de daar genomen maatregelen. Toch werd het plan om een watermolen te bouwen op de Eemnesservaart in 1772 nog verworpen vanwege de hoge kosten. Het uitdiepen van de vaart in het volgende jaar had tot doel voldoende diepgang voor de scheepvaart te verkrijgen, zodat niet meer telkens water ingelaten zou moeten worden om de schepen in staat te stellen de haven bij het dorp te bereiken. De waterlozing werd daardoor immers juist extra belemmerd in plaats van bevorderd *  . Ook een plan uit 1778 om nog een uitwaterings-sluis naar de Eem te leggen nabij Willem Jannenmaat *  (ongeveer halverwege tussen de grote sluis en de Heinellensluis) haalde het niet. Waarschijnlijk was de verbetering van de Binnendijkse kleine sluis in 1788 *  mede bedoeld om de waterlozing te verbeteren.
In 1790 werd het plan voor een watermolen uit 1772 weer opgevat. Het jaar daarvoor was weer eens een grote hoeveelheid hooi door de aanhoudende regen verloren gegaan. De toestand van de landerijen ging steeds verder achteruit en veel landgebruikers konden het hoofd nauwelijks meer boven water houden. Deze keer werd met overgrote meerderheid van stemmen besloten een watermolen te doen bouwen op de Zomerdijk ten zuiden van de grote sluis *  . Nadat de watermolen in 1792 was gereedgekomen *  , werden in Binnendijks maatregelen genomen om de waterafvoer naar de vaart te verbeteren: aan de Drakenburgergracht werd een schut geplaatst om inloop van water tegen te gaan, de kade langs de gracht werd hersteld of verbeterd en de nieuwe wetering (Zuidmiddenwetering) werd afgebakend en afgestoken op een wijdte van 7 voet.
Enige duikers in die wetering moesten door de eigenaars (leden van gecommitteerde geërfden) worden vervangen door bruggen *  . Omdat de landerijen van Binnendijks zo ver van de molen verwijderd lagen, bracht dit toch nog geen echte oplossing van het ontwateringsprobleem. Bovendien moesten de Binnendijkse geërfden zich voor de bouw en exploitatie van de molen opnieuw in de schulden steken, ditmaal bij de Buitendijkse gecommitteerden. Deze schuld was bij de samenvoeging van beide college's in 1819 nog niet geheel afgelost. De kleine sluis bleef ook na de stichting van de watermolen in gebruik. In de zomer van 1805 moest hij worden drooggemaakt, mogelijk omdat er schade aan ontstaan was door een stormvloed *  .
De boerderij bij de sluis aan de watermolen werd in 1732 in erfpacht genomen door gecommitteerde geërfden van de armmeesters van Binnendijks, samen met 11/2 dammaat grond in Kerkenerf langs de opgaande wetering, genaamd het kampje. Het huis werd verhuurd aan de sluiswachter. Na circa 1760 was deze tevens de vaste pachter van de twee percelen Zomerdijk en van het kampje. Het onderhoud van het huis bracht regelmatig kosten mee. In het kader van de financiële sanering werden huis en hofstede in 1777 verkocht, omdat er grote reparaties aan verricht moesten worden, waarvan de kosten de inkomsten te boven gingen. De nieuwe eigenaar bleef vaste pachter van de Zomerdijk en het kampje. Hij verrichtte ook tegen vergoeding onderhoudswerk aan de opgaande wetering en sluis. In de rekeningen van gecommitteerde geërfden komen slechts enkele posten voor betreffende herstel van de (Zomer)dijk, d.w.z. van het dijkvak bij het huis en de sluis aan de watermolen, in 1731, 1743 en 1758. Het gewoon onderhoud zal waarschijnlijk, zoals gebruikelijk was, steeds zijn uitgevoerd door de pachter.
Tenslotte waren gecommitteerde geërfden nog belast met het onderhoud van een gedeelte van de kade langs de Drakenburgergracht, dat vóór 1681 ten laste kwam van het dorp. Op 25 april 1648 o.s. had het gerecht een overeenkomst gesloten met Thijmen Hendrikss. Roos, waarbij deze zich verplichtte om op zijn land langs de zuidgrens van Binnendijk, waar Jan Cosijnss. woonde, een kade te laten aanleggen om het inlopen van water uit het gerecht van Baarn te verhinderen. De kade liep vanaf de Hogeweg oostwaarts tot aan de gracht en 'zo ver als Bessel Cosijnss. korte landje, aan de zuidzijde daaraan gelegen, strekkende is'. De eigenaar van het betrokken land bleef ook na de aanleg onderhoudplichtig voor de kade onder toezicht van het gerecht, zoals hij dat al was voor de al bestaande kade op zijn land 'zover als dat strekte tot aan de Buurcamp toe'. Ook die kade diende tot wering van het water uit de Drakenburgergracht *  .
Het doortrekken van de kade langs de grens met Baarn hangt ongetwijfeld samen met de heroprichting van de watermolen in Binnendijk in hetzelfde jaar. Langs de buurkampen was de kade in onderhoud bij het gerecht, later gecommitteerde geërfden, en het laatste stuk kwam ten laste van de heer van Drakenburg *  . Gerecht en gecommitteerde geërfden schouwden de kade en de gracht aan de Eemnesserzijde als dat nodig was *  . Kort na de aanstelling van gecommitteerde geërfden waren er problemen over het recht van onder Baarn wonende geërfden om bruggen ter verbinding tussen hun landerijen aan weerszijden van de gracht te hebben. Uit de stukken *  blijkt echter geen betrokkenheid van gerecht of gecommitteerde geërfden van Binnendijks hierbij. De erfgenamen c.q. rechtsopvolgers van Roos werden wel in 1698 en 1761/62 *  door gerecht en gecommitteerde geërfden aangesproken op hun verplichting om de kade op hun land te herstellen.
Begin 18e eeuw was de schouw van de kade verwaarloosd, omdat door de gracht maar weinig water stroomde, daar de sloten van het landgoed Drakenburg slecht onderhouden werden. Nadat het goed was overgegaan in handen van George Roeters veranderde dit en nam de af te voeren hoeveelheid water toe, waardoor de kade in het voorjaar van 1711 overliep. De kade werd daarna door de drie eigenaren/onderhoudplichtigen verbeterd *  . Gecommitteerde geërfden van Buitendijks overwogen in 1712 ook om de kade langs de Drakenburgergracht te verbeteren, omdat zij het plan hadden opgevat voorzieningen te treffen voor het gecontroleerd inlaten van zeewater in de polders te veld in de winter vanwege het daarbij achterblijvende vruchtbare slib. De bewoners van Baarn en Eembrugge en van de huizen aan de oostzijde van (buiten) de dorpsdijk verzetten zich hiertegen. Aanleg van een kade achter de huizen en verbetering van de kade langs de Drakenburgergracht moesten deze bezwaren wegnemen *  . Het plan is, evenals vroegere en latere plannen daartoe, niet uitgevoerd.
Bij stormvloed kon de kade soms overlopen of beschadigd raken. In maart 1714 kwam het water in Binnendijk (en Baarn) door de noordenwind zó hoog, dat de Hogeweg vóór Drakenburg dreigde door te breken *  . De kade langs de gracht moest hierna uiteraard hersteld worden, evenals na de stormvloeden van 14/15 november 1775 en 1 januari 1779 *  .
In 1724 werd de Drakenburgergracht schoongemaakt en verdiept *  , half op kosten van gecommitteerde geërfden en van de heer van Drakenburg (Roeters), ten einde beter vers water te kunnen inlaten in de polder. Dit gebeurde door de zogenaamde Watersloot. die in noordelijke richting loopt vanaf het punt waar de gracht vanuit het zuidwesten de grens tussen Binnendijks en Baarn bereikt. De schouw over deze sloot werd volgens een in 1727 vastgesteld reglement *  gevoerd door de burgemeester met één of twee schepenen of gecommitteerden uit de geërfden, zo vaak als nodig was *  . Afkondiging van de te voeren schouwen geschiedde voor rekening van gecommitteerde geërfden. Ook het onderhoud van de duiker voor de watersloot gelegd in de kade langs de gracht kwam tot hun last.
Net als in Buitendijks werd in Binnendijks de helft van het aandeel van het dorp in de onderhoudslast van de Eembrug ten laste van gecommitteerde geërfden gebracht. Het gerecht en gecommitteerde geërfden hadden ieder recht op de helft van 1/24 (ofwel 1/48) deel van de inkomsten uit de verpachting van de tollen aan de brug en de tolboom te Soestdijk, waartegenover zij 1/2 x 1/18 van de lasten moesten dragen *  . In het begin van de 18e eeuw, toen gerecht en gecommitteerde geërfden in zowel Binnen- als Buitendijks er financieel slecht voorstonden, nam de schout hun positieve saldi in het slot van de rekening van de Eembrug (opgemaakt door de rentmeester van de domeinen der Staten) wel op. De negatieve saldi van 1724 werden overgebracht naar de volgende afrekening en in 1731 kon weer een uitkering worden ontvangen. In 1733 en 1742 moesten Binnen- en Buitendijks echter een flink bedrag betalen om tekorten op de rekening te dekken. De brug moet toen schade hebben geleden door stormvloeden in 1730/1732 en 1739/1741. Daarna liet men tegoeden meestal overgaan naar een volgende rekening, zodat bij tekorten dan niets betaald hoefde te worden *  . Voor Buitendijks kon het tegoed zo oplopen tot bijna 1000 gulden in 1762, in welk jaar het bedrag werd opgenomen en gedeeld tussen gerecht en gecommitteerde geërfden *  . Vanaf 1780 ontvingen Binnen- en vooral Buitendijks regelmatig winstuitkeringen uit de rekeningen van de brug.
De vroegere landsoverheid, de Staten, had de brug steeds op een bepaalde engte gehouden, zodat er geen groter vaartuig dan het Amersfoortse beurtschip door heen kon. Later was de brug evenwel zo wijd gemaakt, dat ook een smak kon passeren. Toen de brug in 1813 was gebroken, wilde de stad Amersfoort hem vervangen door een veerpont of hem zo verwijden, dat alle schepen er door zouden kunnen, ten einde de handel te bevorderen. De raad van Eemnes achtte de brug voor die gemeente van weinig of geen belang en verklaarde onverschillig te staan tegenover herstel van de brug of vervanging door een pont *  . Er werd voor het eerste gekozen. In 1814 werd de brug hersteld. Gecommitteerde geërfden van Buitendijks droegen flink bij in de kosten *  . De beide gerechten waren in 1811 opgegaan in de ene gemeente Eemnes. Bij die gelegenheid was ook Eembrugge bij Baarn gevoegd, terwijl het aandeel van eerstgenoemd gerecht in de inkomsten en lasten van de Eembrug was overgegaan op de gemeente en gecommitteerde geërfden van Eemnes *  .
In 1815 werd overlegd met het rijk over de verdeling van de kosten van herstel van de brug. Bij dispositie van de gouverneur van de provincie Utrecht d.d. 4 juli 1815 nr 4 werd deze vastgesteld. De lasten werden nu verdeeld op dezelfde voet als vroeger voor de inkomsten was gehanteerd: de domeinen de helft, het hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk en Eemnes Buitendijks ieder 1/6, Baarn 1/12 en Binnendijks en Ter Eem ieder 1/24 *  . De onderhoudplichtigen stelden een reglement van toeverzicht en administratie over de Eembrug vast, waarbij een commissie voor het beheer werd ingesteld *  . In hetzelfde jaar werd een overeenkomst gesloten met de gecommitteerden tot de aanleg van de straatweg tussen Amersfoort en Naarden, waarbij de inkomsten van de tolboom te Soestdijk, die aan de nieuwe straatweg lag, werden overgedragen aan de commissie van de weg in ruil voor een jaarlijkse uitkering aan de Eembrugcommissie gelijk aan de gemiddelde opbrengst per jaar van de tol, genomen over de laatste tien jaar *  .
7. Het archief
8. Afkortingen
9 Bijlage: Lijst van gecommitteerde geërfden

Kenmerken

Datering:
1681-1819
Auteur:
M. Mijnssen-Dutilh