Uw zoekacties: Gecommitteerde Geërfden van Eemnes Binnendijks

1940 Gecommitteerde Geërfden van Eemnes Binnendijks ( Gelders Archief )

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Ligging
3. Reglementering
1940 Gecommitteerde Geërfden van Eemnes Binnendijks
Inleiding
3.
Reglementering
Organisatie: Gelders Archief
De geschiedenis van Eemnes Binnen- en Buitendijks is in de veertiger jaren beschreven door mevrouw dr A. Joh. Maris in haar boek 'Eemnes, rechtsgeschiedkundige ontwikkeling van gemeente en waterschap' (W. de Haan, Utrecht 1947), nadat zij in 1939 eerst het zogenaamde oudarchief van het waterschap Eemnes had geïnventariseerd en in 1940 ook dat van de gemeente. In haar boek besteedt zij vooral aandacht aan de middeleeuwse ontwikkeling van de 'steden' Ter Eem en Eembrugge, Eemnes (Buitendijks) en (Eemnes) Binnendijk.
In al deze plaatsen fungeerde het gerecht in de middeleeuwen tevens als waterstaatsbestuur. In Eemnes Buitendijks werden in de late 16e en 17e eeuw door de ingelanden verschillende polderbesturen gevormd om toezicht te houden op de waterlozing, maar het gerecht Binnendijk was daarvoor te klein en daar bleef de behartiging van waterstaatszaken dan ook in handen van het dorpsbestuur. Alleen voor de kleine Geerenpolder, gelegen bij de Eem ten zuiden van de Drakenburgergracht en grenzend aan Baarn, werd in 1656 een aparte schouwbrief vastgesteld *  .
Omdat de oude schouwbrief van Binnendijk sinds de inval van de Spaanse troepen in 1629 uit de gerechtskist staande in het koor van de kerk werd vermist, werd op 20 april 1640 o.s. door de 'ganse gemeente' en het gerecht een nieuwe schouwbrief vastgesteld op voorstel van de burgemeester, een lid van de raad en zes schepenen, welke schouwbrief op 21 augustus 1640 o.s. werd goedgekeurd door de Gedeputeerden der Staten van Utrecht *  . Hierin was bepaald, dat iedere inwoner, daartoe geboden door de burgemeester, verplicht was mee te werken aan de uitvoering van gemene werken. Burgemeester en gerecht voerden twee maal per jaar (op 1 mei en 10 augustus) scherpelijk schouw over alle sloten vóór de wetering, en op 10 augustus ook over de sloten daarachter in de hooilanden. De voorgeschreven wijdte der sloten was 31/2 voet of zoveel meer als het gerecht nodig achtte in verband met hoge waterstand. De schouw over de opgaande- en dwarsweteringen met de dijksloten werd op dezelfde dagen gevoerd door keurmeesters, die daartoe jaarlijks door het gerecht werden benoemd. De dwarswetering en de dijksloten moesten 6 voet wijd zijn. De schouwboete bedroeg 6 stuivers per perceel. Na afkondiging van de kwaadgeschouwde slagen werden deze op kosten van de nalatige onderhoudplichtige in het openbaar aanbesteed door de burgemeester en de keurmeesters (elk de door henzelf beschouwde slagen) in tegenwoordigheid van enige leden van het gerecht. ledere landgenoot of geërfde was verplicht zijn sloten en banwerken goed te onderhouden.
De schouwbrief bevat verder bepalingen inzake de behandeling van varrekalveren (jonge fokstieren) en het houden van varkens. Ook uit andere schouwbrieven blijkt, dat in de 16e en 17e eeuw in Eemnes Binnen- en Buitendijks veel aandacht werd besteed aan het fokken van paarden en runderen en dat er veel varkens werden gehouden *  . Het was al vanouds verboden over de Hogeweg met paarden, beesten (rundvee) of schapen te rijden of te drijven, behalve als de Neerweg bij vorst scherp bevroren was. Het gerecht van Binnendijk besloot op 1 oktober 1645 o.s. na buurspraak met de gemeente, dat het jaarlijks op 28 september de dijken en wegen zou schouwen. De mennegaten moesten op die datum ook tot zekere hoogte zijn opgevuld *  .
Het jaar 1648 was zeer nat. De geërfden van Binnendijk vermeldden in een request aan de Staten, dat hun landen door de inundatie geen vruchten opbrachten *  . Er werden verschillende maatregelen genomen om verbetering te brengen in de waterlozing en waterkering. Op 25 april 1648 o.s. sloten burgemeester en gerecht een overeenkomst met de eigenaar van het land 'op het zuideind van Eemnes, waar Jan Cosijnss. woont', op grond waarvan deze een kade zou aanleggen op zijn land 'vanaf de (Hoge) weg oostwaarts tot aan de (Drakenburger) gracht en zover als Bessel Cosijnss. korte landje aan de zuidzijde daarvan gelegen, strekkende is'. Hij en zijn rechtsopvolgers moesten de kade, evenals het gedeelte kade dat al op hun land aanwezig was, voor altijd onderhouden tot tevredenheid van het gerecht. Doel was het inlopen van water uit het gerecht van Baarn tegen te gaan *  .
In datzelfde jaar werd door de geërfden besloten opnieuw een molen op te richten op de opgaande wetering naar de Eem, waar tot kort na 1640 al een molen had gestaan. In plaats daarvan was toen een nieuwe, ruime stenen sluis gelegd tussen Johan Nagels- en Kerkenerf en was de zuid-noord lopende dwarswetering op gemenelandskosten verwijd, maar dat had niet afdoende gewerkt, omdat de buitenwaterstand dikwijls te hoog was. Hoewel niet alle geërfden het er mee eens waren, werd toch in 1649 een nieuwe molen gebouwd *  . In 1681 moest hij wegens verval worden gesloopt *  . Het sluisje tussen het Wevers- en het Statenerf werd ondanks onenigheid tussen de belanghebbenden hierover in 1649 verlegd *  .
Bovendien sloten de gerechten van Binnen- en Buitendijks na bemiddeling van de Gedeputeerden der Staten in augustus 1649 een overeenkomst om op gezamenlijke kosten (Buitendijks 4/5 en Binnendijk 1/6) de Eemnesservaart te laten verwijden en aan het eind daarvan een stenen schutsluis te leggen *  . De vaart lag aan de zuidzijde van de Zuidwend te veld, een sinds lang in onbruik geraakte waterkering (zoals de naam zijdewinde al zegt), in het gerecht van Eemnes Buitendijks. De grond in de Zuidwend behoorde voor iets meer dan de helft aan het gerecht Binnendijk in eigendom. De rest was eigendom van het gerecht van Buitendijks, maar de opbrengst kwam van oudsher ten goede aan de kerk aldaar. Tegelijk met de verbetering van vaart en sluis werd ook de nog onverdeelde Sijtweijnt opgemeten en verdeeld tussen de eigenaars. Er werden kampen in uitgezet en de Zuidwendse steeg werd geslecht *  .
De aanleg van een brede vaart en een stenen schutsluis, waar schepen door konden passeren, was mede bedoeld om handel (de uitvoer van turf, gestoken o.a. uit de Zuidwend) en verkeer te bevorderen. De betrokkenheid bij de zaak van de machtige Amsterdamse koopman en burgemeester Jan Bicker, die 's zomers buitenverblijf hield op de Eult in Baarn, wijst hierop en het wordt mede bevestigd door schout Willem Verweij in een uit 1716 daterend concept-request aan de Staten van Utrecht *  . Dit oogmerk verklaart verder waarom de Geerenpolder, die waterstaatkundig in geen enkele verbinding met de vaart stond, toch mede moest dragen in de lasten van de vaart en grote sluis *  , d.w.z. in het 1/5 part dat ten laste van Binnendijk kwam. Voor de waterlozing kan de vaart ook voor Binnendijk zelf, waar net een nieuwe watermolen was gesticht, geen nut gehad hebben, want de dwarswetering in de Zuidpolder werd circa 1655/1657 wel enerzijds naar de vaart doorgetrokken, maar anderzijds naar het zuiden niet verder dan het derde erf ten noorden van Binnendijk *  .
Uit de rekening van de pachtpenningmeester van gecommitteerde geërfden van Buitendijks over 1691/92 blijkt namelijk, dat de drie zuidelijkste erven in de Zuidpolder toen pas 'inwatergeld' betaalden, uitgezet door gecommitteerde geërfden op 13 februari 1688 o.s. *  . Binnendijk kan daarvóór dus geen verbinding met die wetering hebben gehad. Dit wordt mede bevestigd door het besluit van de geërfden van Binnendijks, tegelijk met de aanstelling van gecommitteerden uit hun midden in 1681, om 'tot gerief van de Uitwatering van de landen onder Eemnes de weinige landgenoten, die dat nog niet gedaan hadden, te verplichten hun landen te doorgraven vanaf de Buitendijkse wetering tot in de molenwetering van Binnendijks'.
De Franse bezetting van de provincie Utrecht van juni 1672 tot november 1673 bracht in heel Eemland grote ellende. Ondanks het betalen van sauvegardegeld door Eemnes Binnen- en Buitendijks werden deze gerechten met Baarn, Soest e.a. in september 1673 geplunderd door Franse en Keulse troepen. Maar ook vóór die tijd was er al sprake van economische neergang in de provincie *  . De gerechten Eemnes Binnen- en Buitendijks verkeerden dan ook in droeve toestand, toen in september 1674 de Staten de hoge heerlijkheid ervan met die van Soest, Baarn en Ter Eem overdroegen aan de Prins van Oranje *  . Deze stelde op 16 mei 1675 een ordonnantie op de justitie en politie *  in zijn hoge heerlijkheid vast en benoemde een stadhouder of drossaard om namens hem het bestuur uit te oefenen. De betrokken gerechtsbesturen hadden hiertegen kennelijk enige bezwaren blijkens een akte uit 1676 in het archief van het gerecht van Soest en de Birkt *  , waarbij de gerechten van Soest, Baarn, Eemnes Binnen- en Buitendijks en de kerkeraden van de twee laatstgenoemde gerechten zich verzoenden met de drossaard.
Pas in 1677 kon in Eemland worden overgegaan tot het herstel van waterstaatswerken zoals de spuisluis te Spakenburg *  en de grote sluis en vaart te Eemnes Buitendijks *  . Waarschijnlijk was hieraan na de Franse bezetting opnieuw schade ontstaan door de zware stormvloed van 4/5 december 1675, waarbij de Bickerssluis onder Bunschoten met een stuk dijk werd weggeslagen *  en ook de gehele polder van Eemnes onderliep *  . In 1678 verklaarden gerecht en geërfden van Binnendijks dan ook niet in staat te zijn nieuwe lasten wegens justitiezaken te leggen op de ingezetenen en ingelanden, omdat dezen reeds zwaar belast waren, o.a. met schulden vanwege de sluis en vaart groot circa 15.000 gulden *  . Door de opeenstapeling van rampen zaten de gerechten Eemnes Binnen- en Buitendijks een jaar later financieel aan de grond. De schuldeisers dreigden met gijzeling en executie van hun vorderingen. Onder leiding van de stadhouder van de Prins werd daarom eind 1679 in Buitendijks een verdeling gemaakt van de schulden tussen de inwoners, de geërfden en de kerkmeesters, waarna de geërfden op 2 januari 1680 o.s. gecommitteerden uit hun midden aangewezen om de aflossing van de te hunnen laste genomen schulden te regelen en om schouw c.q. beheer te voeren over de grote, dure waterstaatswerken in het gerecht *  .
Op dezelfde wijze kwam op 23 februari 1680 o.s. in Binnendijks een overeenkomst tot stand tussen buurmeester, raden en schepenen enerzijds en de gemene geërfden, ingelanden en meest belanghebbenden anderzijds over de verdeling der schulden: de geërfden namen op zich de aflossing van 9000 Carolusguldens, om te slaan over hun landerijen binnen het gerecht boven en naast de al gedane uitzetting van omslagen voor rente en aflossing van leningen, aangegaan voor het maken van de grote sluis te Buitendijks, en ook naast de nog uit te zetten omslag over alle landerijen onder Binnendijks voor de reparatie van de Eembrug. De resterende schulden van Binnendijks vanwege de grote sluis nam het gerecht tot zijn last. De uitzetting voor aflossing van de 9000 gulden en die voor de Eembrug zouden gedaan worden, zodra de tweede uitzetting hiervóór gedaan over de landerijen geïnd en ontvangen zou zijn.
Een jaar later, op 24 februari 1681 o.s., besloten stadhouder, buurmeester, schepenen, raden en vieren samen met de meeste en voornaamste geërfden en landgenoten om de vervallen watermolen publiek te doen veilen door het gerecht ten overstaan van de stadhouder en de door de geërfden aangestelde gecommitteerden om met de opbrengst, voor zover mogelijk, de schulden die nog op de molen rustten, af te lossen. Tegelijkertijd werden tot gerief van de Uitwatering van de landen onder Eemnes de weinige landgenoten die dat nog niet hadden gedaan, verplicht hun landen te doorgraven vanaf de Buitendijkse wetering (in de Zuidpolder) tot in de molenwetering van Binnendijks en voorts zover als nodig bevonden zou worden. De gecommitteerden uit de geërfden kregen tot taak om in zes jaar tijd omslagen uit te zetten voor afbetaling van de schulden (voor de grote sluis in Buitendijks) tot 9000 gulden met de rente daarvan, en van andere lasten die stadhouder, buurmeester, raden en vieren enerzijds en de meeste landgenoten anderzijds op 23 februari 1680 o.s. op zich hadden genomen, ieder jaar 1/6 deel. Zij werden gemachtigd de volgorde van aflossing naar eigen beste weten te regelen. Bovendien moesten zij met het dorpsbestuur een scheiding van de schulden tot 9000 gulden maken. Het overzicht van deze verdeling bevindt zich in afschrift in het archief van het Domkapittel in het rijksarchief in Utrecht *  . De overeenkomst van 23 februari 1680 o.s. en de resoluties van 24 februari 1681 o.s. werden goedgekeurd door de Gedeputeerden der Staten van Utrecht op 3 juni 1681 o.s. *  .
Het ligt voor de hand dat het initiatief tot deze financiële sanering van de dorpsfinanciën uitging van de stadhouder van de Prins of drossaard Pieter Micheleth, zoals dat ook in Eemnes Buitendijks het geval was. De maatregelen die genomen werden, waren dezelfde als in het noordelijk buurgerecht: scheiding van de schulden ten laste van de inwoners (het dorpsbestuur) en ten laste van de geërfden, en instelling van een bestuur voor afhandeling van de financiële zaken van de geërfden. In Buitendijks kreeg het geërfdenbestuur er nog enige taken bij, waarmee ook belangrijke financiële belangen van de gezamenlijke geërfden gemoeid waren, zoals het beheer en onderhoud van de Eemnesservaart en grote sluis (waarin Binnendijk vanouds voor 1/5 part bijdroeg) en van de Meen- en Veendijk.
In Binnendijks bestonden dergelijke grote waterstaatswerken echter niet, want de molen werd tegelijk met de aanstelling van de gecommitteerden uit de geërfden voor afbraak verkocht. Met het onderhoud van de overige werken ten laste van de gezamenlijk geërfden waren normaliter geen grote bedragen gemoeid. In de taakomschrijving die de gecommitteerden in 1681 meekregen wordt daarvan dan ook niet gerept. Daar is alleen sprake van de regeling van financiële zaken. Toch verwezen de stadhouder, buurmeester en gemene geërfden, ingelanden en meest geïnteresseerden in hun request aan de Gedeputeerden der Staten om goedkeuring van hun overeenkomst met het dorpsbestuur van 1680 en van de resoluties van 1681 wel naar de vergelijkbare regeling in Buitendijks, die al op 3 maart 1680 o.s. door de Gedeputeerden was bekrachtigd. En gecommitteerde geërfden van Binnendijks hebben ook na afloop van de hun opgedragen financiële sanering een blijvende taak naar analogie van hun Buitendijkse collega's behouden, zij het op veel bescheidener schaal en altijd in samenwerking met het dorpsbestuur.
In 1688 worden zij door de in Utrecht wonende geërfden aangeduid als 'gecommitteerden tot de waarneming van de besoignes in loco' *  . Zij hadden geen zelfstandig schouwrecht, maar zij 'assisteerden' het dorpsbestuur bij de schouw over de Hoge- en Lage wegen, oud-erven en dijken, zoals blijkt uit de oproepingsbrief voor een vergadering van geërfden in 1699, die uitging van burgemeester en gerecht mitsgaders gecommitteerde geërfden *  . Bij de benoeming van nieuwe gecommitteerden in 1704 luidde hun taakomschrijving 'omme, met en neffens den schout en borgemeester in der tijd, ten meesten voordele van de polder, te helpen dirigeren en waarnemen alle saken de sluysen enigszins rakende, alsmede t' omslaan en doen uytvorderen van 's polders capitale lasten en renthen, en verders int gemeen alles te doen ende verrigten wat de gecommitteerde geerfdens schuldigh zijn ende behoren te doen' *  . Volgens schout Verweij in 1707 was aan hen 'toevertrouwd de directie over de Geerdijk en andere buitendijken' *  . In 1718 heetten zij te zijn 'aangesteld tot redding van de sluislasten als anderszins' *  . En in 1794 worden zij aangeduid als gecommitteerde geërfden 'tot het doen der schouwen' *  .
De geërfden hadden in Binnendijks dus een minder sterke positie tegenover het dorpsbestuur, dat de inwoners vertegenwoordigde, dan in Buitendijks en gecommitteerde geërfden hebben er nooit zelfstandig, los van het gerecht, gefunctioneerd. Het waren ook maar twee geërfden, die oorspronkelijk samen met stadhouder Micheleth, de schout van Eemnes Pieter Strick en de buurmeester gecommitteerd werden om de aflossing van de schulden der geërfden te regelen. In 1681 was één van deze geërfden de schout van Laren, maar later waren beide gecommitteerden altijd inwoners van Binnendijks *  . Toen de stadhouder na het vervallen van de hoge heerlijkheid van de Prins in 1702 verdwenen was, werd het onderscheid tussen dorpsbestuur en gecommitteerde geërfden waarschijnlijk daarom niet zo sterk meer gevoeld. Schout en buurmeester voelden zich in de eerste plaats lid van het dorpsbestuur en gecommitteerde geërfden functioneerden eigenlijk meer als een zijtak van dat bestuur, die meedeed als er waterstaatszaken aan de orde waren. Dat blijkt mede uit het standpunt van het gerecht, toen dat zich in 1715 verzette tegen het plan van de schout om de Hoge- en Neerweg te doen verhogen: de leden waren van mening, dat 'deze aangelegenheid niet hen competeerde, maar de gemene landgenoten, die daartoe geconvoceerd moesten worden'. Dit standpunt staat lijnrecht tegenover dat van het gerecht (én de schout) van Buitendijks in 1702, dat de directie over de dorpsdijk juist aan hèn en niet aan de gecommitteerde geërfden toekwam, hetgeen ook in 1702 én in 1715 door de Gedeputeerden der Staten bevestigd werd *  .
Toen in de Franse tijd de gerechten Eemnes Binnen- en Buitendijks bij Keizerlijk decreet van 21 oktober 1811 werden samengevoegd tot één gemeente, werden gecommitteerde geërfden van Binnendijks daardoor eigenlijk geamputeerd, omdat hun wederhelft, het dorpsbestuur, wegviel. Op het plaatselijk vlak bleven zij nog wel functioneren als polderbestuur, want het nieuwe gemeentebestuur kon naar het Franse recht geen waterstaatstaken meer uitoefenen, omdat het niet meer de justitiële bevoegdheid van het vroegere gerecht (dat tegelijk dorpsbestuur én schepenbank was) bezat *  . De correspondentie met de kort daarvóór (september 1810) ingestelde ringcommissie van Nederrijn en Lek, Gelderschen IJssel en Zuiderzee, die namens de centrale overheid toezicht uitoefende op de dijk- en polderbesturen, lieten de gecommitteerden echter al zeer spoedig over aan hun Buitendijkse collega's *  . Waarschijnlijk wisten zij als plaatselijke grote boeren geen raad met dit geheel nieuwe verschijnsel, terwijl onder de Buitendijkse gecommitteerden enige heren waren, die meer inzicht hadden in de nieuwe landelijke organisatie op waterstaatsgebied en die zich ook beter schriftelijk konden uitdrukken.
Zo groeide in de praktijk een situatie, die in 1819 geformaliseerd werd. De oudste gecommitteerde van Binnendijks Jelis Pen was circa 1817 overleden, zodat het polderbestuur niet compleet meer was *  . Men besloot toen tot een reorganisatie van het waterstaatsbestuur in de gehele gemeente Eemnes: gecommitteerde geërfden van Buitendijks, die al enige jaren door de centrale overheid werden beschouwd als het dijkbestuur in de gemeente *  , breidden zelf hun college uit met twee Binnendijkse leden. Voor de polder Binnendijk werd een nieuw reglement van bestuur vastgesteld. De positie van de nieuwe poldermeesters van Binnendijk werd zeer beperkt gehouden: zij werden benoemd door gecommitteerde geërfden, die ook hun rekening sloten en goedkeurden en wier toestemming vereist was vóór er omslag mocht worden uitgezet.
Op 20 september 1817 hadden de geërfden van de polder Binnendijk een schouwreglement vastgesteld (goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 15 juli 1818 nr 44), volgens hetwelk de poldermeesters (t.w. de twee gecommitteerde geërfden) met de burgemeester of schout belast waren met de schouw over alle dijken, kaden, wegen en paden mitsgaders sloten, weteringen, waterleidingen, bruggen, heulen en dammen. Ook in 1819 bleef de schouw de enige taak van de nieuw aangestelde poldermeesters, nu vier in getal naar analogie met de andere polderbesturen, maar daarvan werden uitgezonderd die dijken, kaden, wegen en paden, die door de vereniging van de Binnen- en Buitendijkse gecommitteerde geërfden onder de schouw van 'andere collegiën' kwamen te vallen *  .
Dat waren de meeste waterkeringen, nl de Hoge- en Neerweg, Zomerdijk, Geerdijk en -weg tot aan de Eembrug, die voortaan door gecommitteerde geërfden geschouwd werden. De Neerweg was in 1816 bestraat door de commissie tot de straatweg Amersfoort-Naarden, die daarmee een gedeelte van de onderhoudplicht van de aangelande geërfden te veen overnam. Gecommitteerde geërfden hadden daarom bij gezamenlijke resolutie van 22 januari 1816 de rechten en plichten van de oude dijkplichtigen opnieuw omschreven en vastgesteld *  .
De samenvoeging van de Binnen- en Buitendijkse gecommitteerde geërfden in 1819 verliep als het ware geruisloos als natuurlijk slot van een jarenlange ontwikkeling in die richting. Het onderscheid tussen Binnen- en Buitendijks werd kennelijk in de gemeente Eemnes toen al niet zo sterk meer gevoeld, althans niet door de grote geërfden in het college van gecommitteerden, die in meerderheid niet ter plaatse woonden. Hun invloed was begin 19e eeuw ondanks de Revolutie zeker niet kleiner geworden. Pas na de instelling van de het waterschap Eemnes in 1863 zou daarin zeer geleidelijk verandering komen.
4. Bestuur en ambtenaren
5. Bronnen van inkomsten
6. Uitvoering van de taak
7. Het archief
8. Afkortingen
9 Bijlage: Lijst van gecommitteerde geërfden

Kenmerken

Datering:
1681-1819
Auteur:
M. Mijnssen-Dutilh